Einde inhoudsopgave
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 10a.6 Vaststelling en aflossing termijnbetalingen
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 76 (uitgifte: 04-03-2020, kamerstukken: 35320)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2020, Stb. 2020, 98 (uitgifte: 23-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Studiefinanciering
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Rente en aflossing van de lening vervallen gedurende de aflosfase in maandelijkse termijnen.
2.
De hoogte van de maandelijkse termijnbetalingen wordt op basis van het aantal maanden van de aflosfase onderscheidenlijk het nog resterende aantal maanden van de aflosfase tot gelijke bedragen vastgesteld bij de aanvang van:
- a.
het eerste jaar van de aflosfase,
- b.
het vierde jaar van de aflosfase, en
- c.
ieder vijfde jaar na het vierde jaar van de aflosfase.
3.
Onverminderd artikel 10a.7, eerste lid, bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen ten minste € 545,–.
4.
Rente en aflossing van de lening van een debiteur die in het buitenland woont, vervallen, in afwijking van het eerste lid, gedurende de aflosfase in jaarlijkse termijnen. Indien die debiteur zich voor het einde van een jaartermijn metterwoon in Nederland vestigt, wordt hij tot het einde van die jaartermijn behandeld als een debiteur die in het buitenland woont. De artikelen 6.4 en 6.6 zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing. Op aanvraag van een in de eerste volzin bedoelde debiteur besluit de IB-Groep dat de rente en aflossing van de lening niet vervallen in jaarlijkse termijnen maar in maandelijkse termijnen.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de vaststelling en betaling van de termijnbetalingen.