NJB 2019/269:Aanwijzing ander gerecht door de Hoge Raad ingeval een rechterlijk ambtenaar voor zijn eigen gerecht zou moeten worden vervolgd en berecht, art. 510 lid 1 Sv: de strekking van deze bepaling is te waarborgen dat de schijn van bevoordeling of benadeling wordt vermeden. De vermijding van die schijn is ook van belang bij de beslissing van het openbaar ministerie om – in het geval dat jegens een rechterlijk ambtenaar een verdenking van een strafbaar feit is gerezen – al dan niet gebruik te maken van onder meer zijn bevoegdheid die ambtenaar niet te vervolgen. Vervolgingsbeslissing en art. 510 lid 1 Sv: gelet op het bovenstaande geldt dat het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, in de in art. 510 lid 1 Sv genoemde gevallen gehouden is een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen indien naar zijn aanvankelijk oordeel een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt, opdat het openbaar ministerie bij het aan te wijzen gerecht beslist omtrent de verdere behandeling van de zaak. De regeling van art. 510 Sv is ook toepasselijk wanneer het gaat om een bij het functioneel parket of het landelijk parket werkzaam rechterlijk ambtenaar