Rb. Arnhem, 24-06-2008, nr. AWB 07/4644
ECLI:NL:RBARN:2008:BD7423
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
24-06-2008
- Zaaknummer
AWB 07/4644
- LJN
BD7423
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BD7423, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 24‑06‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 24‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Buitengewone uitgaven wegens ziekte. Vervoerskosten. Afschrijving auto.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/4644
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
[X], wonende te [Y], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (Hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.134.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 22 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 24 oktober 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Eiser is geboren op [datum]. Eiser is invalide en heeft in 2004 ter zake van uitkeringen van het UWV in totaal een bedrag van € 17.495 ontvangen. Zijn echtgenote heeft in dat jaar aan termijnen van lijfrente ontvangen in totaal een bedrag van € 3.462. Tot het huishouden van eiser behoren geen andere personen dan hijzelf en zijn echtgenote.
Volgens een schriftelijke verklaring van het [A] Ziekenhuis te [Z] van
- 29.
april 2005 was eiser daar in het betrokken jaar van 14 november tot en met 29 november opgenomen.
Eiser was in 2004 in bezit van een Mercedes Benz, 190 D, bouwjaar 1993. Eiser heeft de auto op 1 oktober 1998 aangeschaft voor ƒ 23.549 (€ 10.686). Eiser heeft met deze auto in 2004 8.754 km gereden. De km-stand bedroeg ultimo 2004 342.004. Eiser heeft deze auto in 2005 verkocht.
Eiser heeft voor het jaar 2004 voor de IB/PVV aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 6.931. Eiser heeft daarbij ter zake van buitengewone uitgaven wegens ziekte en dergelijke ad € 13.997, rekening houdend met een drempel van € 2.347, € 10.654 als persoonsgebonden aftrek op zijn inkomen in mindering gebracht. Het restant ad € 1.086 is door zijn echtgenote op haar inkomen in mindering gebracht.
Het bedrag van € 13.997 is in de aangifte als volgt gespecificeerd:
- -
Algemene buitengewone uitgaven:
Premie ziekenfonds op loon ingehouden € 1.309
Premie nominaal en aanvullende ziekenfonds € 1.123
Vaste aftrek wegens arbeidsongeschiktheid € 776
Totaal € 3.208
- -
Specifieke buitengewone uitgaven:
Verhoging voor specifieke uitgaven € 2.769
Uitgaven voor huisapotheek € 46
Uitgaven overige hulpmiddelen € 1.794
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit € 2.322
Dieetkosten € 88
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 640
Vergoeding specifieke b.g.u. excl. gezinshulp -/- € 631
Totaal € 7.028
- -
Overige buitengewone uitgaven
Chronische ziektekosten € 1.552
Arbeidsongeschiktheids € 776
Extra kosten opname ziekenhuis in [Z] € 442
Medische vervoerskosten 4791 km á € 0,18 € 863
[B] ziekenhuis huur t.v. € 10
[A] ziekenhuis [Z] huur t.v. € 43
Diversen € 75
Totaal € 3.761
Totaal buitengewone uitgaven € 13.997
Eiser heeft het bedrag van € 2.322 aan –extra- uitgaven voor vervoer in verband met ziekte en invaliditeit als volgt gespecificeerd:
Autokosten:
Diesel + benzinekosten € 1.900
Reparaties € 1.056
Verzekering € 508
Wegenbelasting € 786
Parkeergeld € 120
Afschrijving € 1.409
Totaal € 5.779
Berekening van het belastbare inkomen:
Wajong uitkering € 17.495
OHRA lijfrente € 3.462
Loonheffing echtgenote € 672
Ontvangen belasting € 1.154
€ 22.783
Af: inhoudingen:
Loonheffing € 3.574
Werkgeversaandeel ZFW € 1.106
Werknemersaandeel ZFW € 204
Amicon € 1.123
€ 6.007
Besteedbaar inkomen € 16.776
Eigen bijdrage in de extra vervoerkosten
zijnde 15,8% van € 16.776 € 2.650
Totaal extra vervoerskosten € 3.126
Reeds verrekend € 863
Nog te verrekenen € 2.263
Het bedrag van € 442 aan “extra kosten opname ziekenhuis in [Z]” heeft eiser als volgt gespecificeerd:
Parkeergeld € 100,--
Diversen zoals lunches en koffie € 150,--
Aangetekend pakket [A] ziekenhuis € 11,53
Badgreep Karwei € 40,50
Pyama Zeeman € 20,--
Badjas € 69,95
Scheerapparaat Scheer en Foppen € 49,95
Verweerder heeft niet in aftrek aanvaard de volgende posten:
chronische ziektekosten € 1.552
huur t.v. [B]ziekenhuis € 10
huur t.v. [A] ziekenhuis [Z] € 43
diversen € 75
Verweerder heeft van de volgende posten voorts niet
in aftrek aanvaard:
extra kosten opname ziekenhuis [Z] € 442 -/-
€ 41 (kosten badgreep) € 401
vervoerskosten ad € 2.322 -/- € 74 € 2.248
verhoging specifieke uitgaven € 874
totaal € 5.203
Het aan extra vervoerskosten in aftrek aanvaarde bedrag ad € 74 heeft verweerder als volgt berekend:
Diesel en benzinekosten € 1.899.38
Facturen/nota’s onderhoud en reparatie € 1.055,91
Autoverzekering € 508,--
Wegenbelasting € 786,--
Afschrijving € 900,--
€ 5.149,29
Af: reeds geclaimde kilometers naar dokter/tandarts etc. € 863,--
Totale autokosten in 2004 € 4.286,29
Normale kosten middenklasse-auto per jaar berekend aan
de hand van Budgethandboek Nibud 2003, p. 152 naar
de bewerking van de Consumentengids 2002:
Vaste kosten:
Verzekering en belasting € 1.488,--
Afschrijving € 900,--
Variabele kosten:
12 x € 25 (onderhoud en reparatie) € 300,--
12 x € 127 (brandstof) € 1.524,--
€ 4.212,--
Aftrek € 74,--
Met dagtekening 29 augustus 2007 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV 2004 vastgesteld rekening houdend met een belastbaar inkomen uit werk en woning en van € 12.134. Het inkomen uit werk en woning, c.q. verzamelinkomen, vóór persoonsgebonden aftrek is daarbij vastgesteld op € 17.495.
Eiser heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt.
In de uitspraak op het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 met dagtekening 8 augustus 2006 schrijft verweerder onder meer het volgende:
“Uitgangspunten bij de beoordeling van aftrek in verband met extra vervoerskosten
(...)
Beoordeling van uw berekening
- U.
wenst uit te gaan bij uw berekening van CBS-normen. Wanneer u bij de berekening van de aftrek een consequente gedragslijn hanteert heb ik daar in beginsel geen bezwaar tegen.
(...)
Het CBS gaat uit van het besteedbaar inkomen en verstaat daaronder het bruto-inkomen verminderd met de betaalde overdrachten en loon- en inkomstenbelasting. De bestaande overdrachten bestaan uit premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen (ziekenfonds en particulier) en andere overdrachten zoals lijfrenten en alimentaties.”.
Het verzamelinkomen vóór persoonsgebonden aftrek van de echtgenote van eiser is voor het betrokken jaar vastgesteld op € 3.462.
3. Geschil
In geschil is of verweerder de persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven wegens ziekte en dergelijke tot het juiste bedrag heeft berekend. Meer in het bijzonder zijn in geschil de aftrek van uitgaven voor extra vervoerskosten en de aftrek van uitgaven voor ziekenhuisbezoek.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.539, rekening houdend met een aftrek ter zaken van buitengewone uitgaven ziektekosten van € 6.956.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Extra vervoerskosten
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), voor zover hier van belang, worden als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees- en heelkundige hulp met in begrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Onder genoemde vervoerskosten dienen behalve uitgaven voor bezoek aan medische dienstverleners en/of instellingen voor het ondergaan van een medische behandeling ook te worden gerekend de overige op eiser drukkende kosten van vervoer voor zover zij uitgaan boven die van andere belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn maar overigens in dezelfde financiële en maatschappelijke positie verkeren als eiser.
Eiser heeft gesteld dat verweerder bij de berekening van de extra vervoerskosten ten onrechte is uitgegaan van een bedrag aan afschrijving van € 900. Volgens eiser bedraagt de afschrijving, uitgaande van de aankoopprijs van de auto van € 10.687, een restwaarde van € 824 en een levensduur van zeven jaar, € 1.409. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat eiser bij zijn berekening is uitgegaan van een te lage restwaarde. Volgens verweerder brengt een auto van het merk en bouwjaar van eiser in 2008 nog een bedrag op van € 2.675 á € 4.950. Verweerder verwijst hiervoor naar gegevens afkomstig van www.marktplaats.nl. Volgens verweerder mag gelet hierop ervan worden uitgegaan dat de auto in 2004 een waarde had van € 3.500 á € 4.000. Eiser heeft hiertegenover gesteld dat volgens gegevens van de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie (hierna: Ango) een tweedehandsauto na zeven jaar een restwaarde heeft van vijf procent en dat aldus bezien de restwaarde € 534 bedraagt.
Gelet op het meer specifieke karakter van de door verweerder overgelegde gegevens, hecht de rechtbank daaraan meer gewicht voor de berekening van de afschrijving dan aan de door eiser overgelegde gegevens. Uitgaande van de aanschafwaarde van de auto van € 10.687, de door verweerder genoemde waarde ultimo 2004 van € 3.500, welke de rechtbank in het licht van de vraagprijzen uit 2008 niet te hoog voorkomt, de periode dat de auto op dat moment bij eiser in gebruik was, te weten zes jaar en drie maanden, en rekening houdend met een lineaire afschrijving, is het bedrag van de jaarlijkse afschrijving € 1.150. Gelet hierop is de afschrijving voor 2004 door verweerder € 250 te laag vastgesteld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de tabel van Ango die eiser heeft overgelegd weliswaar uitgaat van een lagere restwaarde, maar dat gelet op het percentage van afschrijving dat daarin wordt gehanteerd voor het zesde en zevende jaar na aanschaf, te weten 11 procent, de berekening van de afschrijving op basis daarvan niet tot een hoger bedrag leidt ((€ 10.687 -/- € 534) x 11% = € 1.117). De overige door eiser overgelegde stukken bieden geen goede aanknopingspunten voor berekening van de afschrijving nu deze alleen informatie over de afschrijving op nieuw aangeschafte auto’s bevatten en geen informatie over de afschrijving op tweedehandsauto’s.
Eiser heeft voorts gesteld dat voor de berekening van het besteedbare inkomen in het kader van de berekening van het deel van de vervoerskosten dat voor eisers rekening dient te blijven, verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uitgegaan moet worden van de gegevens van het Nibud in plaats van van de gegevens afkomstig van het Centaal bureau voor statistiek (hierna: CBS). Volgens eiser hanteert verweerder nu eens de gegevens van het CBS en dan weer die van het Nibud. Volgens eiser handelt verweerder zo naar willekeur. Volgens eiser mocht hij er gelet op de onder 2 weergegeven passage in de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag opgelegd voor het jaar 2003 op vertrouwen dat hij mocht uitgaan van de gegevens van het CBS. Verweerder heeft zich nader op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van een gemiddelde van de percentages als berekend door het CBS en het Nibud.
Deze grief van eiser slaagt. Uit de passage in de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2003 als weergegeven onder 2, blijkt dat verweerder geen bezwaar had tegen het hanteren van de CBS-normen. Eiser mocht hieraan in beginsel het vertrouwen ontlenen dat hiervan ook in volgende jaren zou mogen worden uitgegaan. Verweerder heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat die cijfers op zichzelf geen betrouwbare uitkomsten opleveren en –mede- uitgegaan zou moeten worden van gegevens afkomstig van andere instanties. Tussen partijen is niet meer in geschil dat bij het inkomen van eiser het percentage van het inkomen dat aan verkeer en vervoer pleegt te worden besteed volgens het CBS 13,7 procent bedraagt.
Eiser is voor de berekening van de extra kosten uitgegaan van een besteedbaar inkomen van € 16.776. Verweerder heeft zich uiteindelijk op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van een besteedbaar inkomen van € 18.055, te weten € 17.495 (inkomen eiser) -/-
€ 3.574 (ingehouden loonheffing) + € 3.462 (inkomsten echtgenote) + € 672 (heffingskorting echtgenote). De berekening van eiser is in overeenstemming met de uitgangspunten van verweerder neergelegd in de uitspraak op het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003. Verweerder heeft niets aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat die uitgangspunten onjuist zijn. Eiser mocht er daarom van uitgaan dat die uitgangspunten ook voor het betrokken jaar zouden gelden. Dit brengt mee dat ervan uitgegaan moet worden dat tot een bedrag van € 2.298 (13,7 procent van € 16.776) geen sprake is van buitengewone uitgaven.
Met inachtneming van het voorgaande dient de aftrek ter zake van extra vervoerskosten te worden berekend op € 4.287 + € 250 (meer afschrijving) -/- € 2.298 (geen meerkosten) =
€ 2.239. Gelet op het verzamelinkomen van eiser en zijn echtgenote dient dit bedrag op grond van het bepaalde in artikel 6.24, eerste lid van de Wet IB 2001 te worden verhoogd met 65 procent tot € 3.694. De door verweerder toegepaste correctie is aldus bezien € 3.694 -/- € 74 = € 3.620 te hoog vastgesteld.
Kosten ziekenhuisbezoek
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of de verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 1.020 verband houdend met kosten die zijn echtgenote heeft gemaakt om eiser te kunnen opzoeken in het [A] Ziekenhuis te [Z] niet als buitengewone uitgaven wegens ziekte in aanmerking heeft genomen. Volgens eiser is zijn vrouw in die tijd meegereden met anderen en heeft zij die anderen bij die gelegenheden € 50 als vergoeding voor benzinekosten, parkeergelden en een vergoeding voor een versnapering betaald. Volgens eiser hebben de heren [A] en [B] zich namens verweerder akkoord verklaard met aftrek van die kosten. Verweerder heeft betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan.
Volgens de onder 2 weergegeven verklaring van dat ziekenhuis van 29 april 2005, verbleef eiser daar in 2004 van 14 tot en met 29 november. Dit is 16 dagen en dus minder dan een maand. Gelet op het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet IB 2001 komen deze kosten daarom niet voor aftrek in aanmerking. Eiser heeft tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat door of namens verweerder een toezegging is gedaan als door eiser gesteld. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Toerekening aan echtgenote
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat bij het toepassen van de correctie ten onrechte geen rekening is gehouden met de toedeling van de persoonsgebonden aftrek overeenkomstig de door eiser en zijn echtgenote gekozen verhouding en dat als gevolg daarvan ten onrechte de volledige correctie buitengewone uitgaven is bijgeteld bij het inkomen van eiser. Gelet hierop dient het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser ook te worden verlaagd met het deel van de resterende correctie ad € 1.583 (€ 5.203 (oorspronkelijke correctie) -/-
€ 3.620) dat op zijn echtgenote betrekking heeft te weten € 1.583 x 1086/11650 = € 147.
Met inachtneming van het voorgaande dient het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser als volgt te worden vastgesteld:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 12.134
Meer buitengewone uitgaven:
- -
meer extra vervoerskosten € 3.620
- -
deel van resterende correctie
dat betrekking heeft op echtgenote € 147
saldo € 3.767
belastbaar inkomen uit werk en woning € 8.367
5. Proceskosten
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte reiskosten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag van die kosten vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Besluit). In artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit is bepaald dat het tarief voor vergoedingen wegens reiskosten gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt de vergoeding voor reiskosten met inachtneming daarvan vast op € 9,60 (retour trein klasse 2).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de belastingaanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.367 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 9,60 en gelast de Staat der Nederlanden(Ministerie van Financiën) dit bedrag aan eiser te voldoen en
- -
gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 juni 2006
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.