Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 28-12-2006
- Bronpublicatie:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/123/EG)
- Inwerkingtreding
28-12-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/123/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, eerste en derde zin, en artikel 55,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Europese Gemeenschap streeft naar steeds nauwere banden tussen de Europese staten en volkeren en naar economische en sociale vooruitgang. Volgens artikel 14, lid 2, van het Verdrag omvat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen, waar het vrije verkeer van diensten gewaarborgd is. Overeenkomstig artikel 43 van het Verdrag is de vrijheid van vestiging gewaarborgd. In artikel 49 van het Verdrag is het recht op het verrichten van diensten binnen de Gemeenschap neergelegd. Opheffing van de belemmeringen die de ontwikkeling van het dienstenverkeer tussen de lidstaten in de weg staan, is een essentieel middel om de integratie van de Europese volkeren te versterken en een evenwichtige en duurzame economische en sociale vooruitgang te bevorderen. Bij de opheffing van dergelijke belemmeringen is het van wezenlijk belang ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van dienstenactiviteiten bijdraagt tot de uitvoering van de in artikel 2 van het Verdrag vastgelegde taak met betrekking tot het bevorderen van een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een hoog niveau van werkgelegenheid en van sociale bescherming, de gelijkheid van mannen en vrouwen, een duurzame en niet-inflatoire groei, een hoge graad van concurrentievermogen en convergentie van economische prestaties, een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, een verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan, de economische en sociale samenhang en de solidariteit tussen de lidstaten.
- (2)
Een concurrerende dienstenmarkt is van vitaal belang voor de bevordering van de economische groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie. Thans verhindert een groot aantal belemmeringen op de interne markt vele dienstverrichtende bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, hun activiteiten over de nationale grenzen uit te breiden en ten volle profijt te trekken van de interne markt. Dit verzwakt het wereldwijde concurrentievermogen van dienstverrichters uit de Europese Unie. Een vrije markt die de lidstaten ertoe verplicht beperkingen op de grensoverschrijdende verrichting van diensten op te heffen en te zorgen voor een grotere doorzichtigheid en meer informatie ten behoeve van de consumenten, zou voor dezen betekenen dat zij een grotere keuze en betere diensten krijgen tegen lagere prijzen.
- (3)
In het verslag van de Commissie over ‘De toestand van de interne markt voor diensten’ is de inventaris opgemaakt van een groot aantal belemmeringen die de ontwikkeling van de diensten tussen de lidstaten verhinderen of afremmen, met name diensten verricht door kleine en middelgrote ondernemingen, die op het gebied van diensten een belangrijke positie innemen. Het verslag concludeert dat tien jaar nadat de interne markt voltooid had dienen te zijn, nog steeds een diepe kloof gaapt tussen de visie van een geïntegreerde economie voor de Europese Unie en de dagelijkse werkelijkheid voor de Europese burgers en dienstverrichters. De belemmeringen hebben negatieve gevolgen voor allerlei dienstenactiviteiten en gedurende alle stadia van de activiteit van de dienstverrichter; zij hebben veel kenmerken gemeen, onder andere het feit dat zij vaak het gevolg zijn van administratieve lasten, de rechtsonzekerheid bij grensoverschrijdende activiteiten en een gebrek aan wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten.
- (4)
Omdat diensten de motor van de economische groei vormen en in de meeste lidstaten goed zijn voor 70 % van het BNP en van de werkgelegenheid, heeft deze versnippering van de interne markt negatieve gevolgen voor de gehele Europese economie, met name voor de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen en het verkeer van werknemers en verhindert zij de toegang van de consumenten tot een ruimer dienstenaanbod tegen concurrerende prijzen. Onderstreept moet worden dat de dienstensector een sleutelsector is voor met name de werkgelegenheid van vrouwen, en dat dezen daarom in sterke mate kunnen profiteren van de nieuwe kansen die de voltooiing van de interne markt voor diensten biedt. Het Europees Parlement en de Raad hebben benadrukt dat het wegnemen van de juridische belemmeringen voor de totstandbrenging van een echte interne markt een prioriteit is voor de verwezenlijking van het doel van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 om de werkgelegenheid en de sociale cohesie te verbeteren en te komen tot een duurzame economische groei om van de Europese Unie tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken met meer en betere banen. De opheffing van deze belemmeringen, waarbij een hoog niveau van het Europese sociale model gewaarborgd moet blijven, is dus een fundamentele voorwaarde voor het overwinnen van de moeilijkheden die zich bij de uitvoering van de Lissabon-strategie voordoen en voor de heropleving van de Europese economie, vooral wat betreft de werkgelegenheid en de investeringen. Het is daarom van belang een interne markt voor diensten te verwezenlijken en een evenwicht te vinden tussen openstelling van de markt en het behoud van de openbare dienst en sociale en consumentenrechten.
- (5)
Het is daarom noodzakelijk de belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaten en voor het vrije verkeer van diensten tussen lidstaten te verwijderen en de afnemers en verrichters van diensten de nodige rechtszekerheid te bieden om deze twee fundamentele vrijheden van het Verdrag daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Aangezien de belemmeringen voor de interne dienstenmarkt niet alleen gevolgen hebben voor marktdeelnemers die zich in een andere lidstaat willen vestigen, maar ook voor hen die een dienst in een andere lidstaat verrichten zonder zich daar te vestigen, dienen dienstverrichters in staat te worden gesteld hun dienstenactiviteiten op de interne markt te ontplooien door zich in een lidstaat te vestigen of door gebruik te maken van het vrije verkeer van diensten. Dienstverrichters dienen tussen deze twee vrijheden te kunnen kiezen op grond van hun groeistrategie in elke lidstaat.
- (6)
Alleen de rechtstreekse toepassing van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag volstaat niet om deze belemmeringen op te heffen, enerzijds omdat een behandeling per geval via inbreukprocedures tegen de betrokken lidstaten, zeker na de uitbreiding uiterst ingewikkeld zou zijn voor de nationale en communautaire instellingen, en anderzijds omdat vele belemmeringen pas kunnen worden opgeheven nadat nationale wettelijke regelingen, onder meer door middel van administratieve samenwerking, zijn gecoördineerd. Zoals het Europees Parlement en de Raad hebben erkend, kan een communautair wetgevingsinstrument een echte interne dienstenmarkt tot stand brengen.
- (7)
Deze richtlijn biedt een algemeen rechtskader voor een grote verscheidenheid van diensten en houdt daarbij rekening met de bijzondere kenmerken van de verschillende activiteiten of beroepen en hun reglementering. Dit kader stoelt op een dynamische en selectieve aanpak waarbij allereerst belemmeringen die snel kunnen worden verwijderd, uit de weg worden geruimd en waarbij voor de andere belemmeringen een aanvang wordt gemaakt met een proces van evaluatie, raadpleging en vervolgens harmonisatie met betrekking tot specifieke vraagstukken; dit proces moet leiden tot de geleidelijke en gecoördineerde modernisering van de nationale regelgevingsstelsels voor diensten, die van essentieel belang is voor de verwezenlijking van een echte interne dienstenmarkt tegen 2010. Er dient te worden gezorgd voor een evenwichtige combinatie van maatregelen inzake doelgerichte harmonisatie, administratieve samenwerking, de bepaling over het vrij verrichten van diensten en de stimulering van de opstelling van gedragscodes over bepaalde vraagstukken. Deze coördinatie van de nationale wetgevende regimes dienen te zorgen voor een hoge mate van communautaire juridische integratie en een hoog beschermingsniveau voor de doelstellingen van algemeen belang, en met name de consumentenbescherming, hetgeen wezenlijk is voor het vertrouwen tussen de lidstaten. In deze richtlijn wordt ook rekening gehouden met andere doelstellingen van algemeen belang, zoals de bescherming van het milieu, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de noodzaak van de naleving van het arbeidsrecht.
- (8)
Het is passend dat de bepalingen van deze richtlijn betreffende de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten alleen van toepassing zijn voor zover de betrokken activiteiten voor concurrentie opengesteld zijn, zodat zij de lidstaten niet verplichten diensten van algemeen economisch belang te liberaliseren of openbare inrichtingen die dergelijke diensten aanbieden te privatiseren, dan wel bestaande monopolies voor andere activiteiten of bepaalde distributiediensten op te heffen.
- (9)
Deze richtlijn is alleen van toepassing op eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit. Deze richtlijn is derhalve niet van toepassing op eisen zoals verkeersregels, regels betreffende de ontwikkeling of het gebruik van land, voorschriften inzake ruimtelijke ordening en stedebouw, en evenmin op administratieve sancties wegens het niet naleven van dergelijke voorschriften die de dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn, maar die de dienstverrichters bij de uitvoering van hun economische activiteit in acht dienen te nemen op dezelfde wijze als natuurlijke personen die als particulier handelen.
- (10)
Deze richtlijn heeft geen betrekking op eisen die de toegang van bepaalde dienstverrichters tot publieke middelen regelen. Hierbij gaat het vooral om de voorwaarden waaronder dienstverrichters recht hebben op publieke financiering, zoals specifieke contractuele voorwaarden, en met name kwaliteitsnormen waaraan zij moeten voldoen als voorwaarde voor de ontvangst van publieke middelen, bijvoorbeeld voor sociale diensten.
- (11)
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de maatregelen van de lidstaten om, in overeenstemming met de Gemeenschapswetgeving, de culturele en linguïstische verscheidenheid en de pluriformiteit van de media te beschermen of te bevorderen, alsmede de financiering ervan. Deze richtlijn belet de lidstaten niet hun fundamentele regels en beginselen met betrekking tot de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting toe te passen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de wetgeving van de lidstaten die discriminatie op grond van nationaliteit of op gronden genoemd in artikel 13 van het Verdrag verbiedt.
- (12)
Deze richtlijn heeft ten doel een juridisch kader te scheppen om de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten tussen de lidstaten te waarborgen; zij harmoniseert het strafrecht niet en doet hieraan ook geen afbreuk. De lidstaten mogen echter niet het vrij verrichten van diensten beperken door strafrechtelijke bepalingen toe te passen die in het bijzonder van invloed zijn op de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit, en aldus de in deze richtlijn neergelegde regels ontwijken.
- (13)
Het is evenzeer van belang dat deze richtlijn communautaire initiatieven op basis van artikel 137 van het Verdrag ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136 van het Verdrag inzake de bevordering van de werkgelegenheid en de verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, onverlet laat.
- (14)
Deze richtlijn is niet van invloed op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, zoals maximale werk- en minimale rustperioden, minimumaantal betaalde vakantiedagen, minimumloon en gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk, die de lidstaten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht toepassen, en ook niet op de relaties tussen de sociale partners, zoals het recht om over collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten en het recht om te staken en vakbondsacties te voeren overeenkomstig nationale wettelijke bepalingen en praktijken die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht; de richtlijn is ook niet van toepassing op de diensten van uitzendbedrijven. Evenmin is deze richtlijn van invloed op de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten.
- (15)
Met deze richtlijn wordt de uitoefening geëerbiedigd van de in de lidstaten toepasselijke grondrechten zoals die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de bijbehorende toelichtingen, waardoor deze in overeenstemming worden gebracht met de fundamentele vrijheden die zijn neergelegd in de artikelen 43 en 49 van het Verdrag. Deze grondrechten omvatten onder meer het recht om vakbondsacties te voeren overeenkomstig nationale wettelijke bepalingen en praktijken die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht.
- (16)
Deze richtlijn heeft alleen betrekking op in een lidstaat gevestigde dienstverrichters en regelt geen externe aspecten. De richtlijn heeft geen betrekking op onderhandelingen in internationale organisaties inzake de handel in diensten, met name in het kader van de Algemene Overeenkomst over de handel en diensten (GATS).
- (17)
Deze richtlijn is alleen van toepassing op diensten die om een economische tegenprestatie worden verricht. Diensten van algemeen belang vallen niet onder de definitie van artikel 50 van het Verdrag en vallen dus ook niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn. Diensten van algemeen economisch belang zijn diensten die om een economische tegenprestatie worden verricht en daarom binnen de werkingssfeer van deze richtlijnvallen. Bepaalde diensten van algemeen economisch belang, bijvoorbeeld op vervoersgebied, worden evenwel van de werkingssfeer van deze richtlijn uitgesloten, terwijl voor sommige andere diensten van algemeen economisch belang, bijvoorbeeld op het gebied van de postdiensten, wordt afgeweken van de bepaling over het vrij verrichten van diensten van deze richtlijn. Deze richtlijn betreft niet de financiering van diensten van algemeen economisch belang en is niet van toepassing op stelsels van door de lidstaten in overeenstemming met de mededingingsregels van de Gemeenschap verstrekte steun, met name op sociaal gebied. Deze richtlijn heeft geen betrekking op het vervolg van het witboek van de Commissie over diensten van algemeen belang.
- (18)
Financiële diensten dienen van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten, omdat daarvoor specifieke communautaire wetgeving is opgesteld, die evenals deze richtlijn tot doel heeft een echte interne markt voor diensten tot stand te brengen. Deze uitzondering dient derhalve betrekking te hebben op alle financiële diensten, zoals bankdiensten, kredietverstrekking, verzekering en herverzekering, individuele en bedrijfspensioenen, effecten, beleggingsfondsen, betalingen en beleggingsadviezen, met inbegrip van de diensten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4).
- (19)
Aangezien in 2002 een wetgevingspakket betreffende elektronische-communicatiediensten en -netwerken en bijbehorende middelen en diensten is aangenomen, dat een regelgevingskader heeft ingesteld om de toegang tot deze activiteiten binnen de interne markt te vergemakkelijken, met name door afschaffing van de meeste individuele vergunningsregelingen, dienen de vraagstukken die in dat pakket worden geregeld van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten.
- (20)
Het uitsluiten van de werkingsfeer van deze richtlijn van de aangelegenheden die betrekking hebben op elektronische-communicatiediensten geregeld in de Richtlijnen 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (5), 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn) (6), 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (7) , 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universele dienstrichtlijn) (8) en 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (9) dienen niet alleen van toepassing te zijn op zaken die specifiek in die richtlijnen geregeld worden, maar ook op die zaken waarvoor de lidstaten in die richtlijnen expliciet de mogelijkheid wordt gelaten bepaalde maatregelen op nationaal niveau te nemen.
- (21)
Vervoerdiensten, met inbegrip van stadsvervoer, taxi's, ambulances en havendiensten, dienen uitgesloten te zijn van de werkingssfeer van deze richtlijn.
- (22)
Het uitsluiten van de werkingssfeer van deze richtlijn van de gezondheidszorg dient te omvatten: medische en farmaceutische diensten die mensen werkzaam in de gezondheidszorg aan patiënten verlenen om hun gezondheid te beoordelen, te bewaren of te verbeteren.
- (23)
Deze richtlijn laat de terugbetaling van de kosten van gezondheidszorg die wordt verstrekt in een andere lidstaat dan die waar de ontvanger van de zorg verblijft onverlet. Het Hof van Justitie heeft zich hierover herhaaldelijk uitgesproken en deze rechten van de patiënt erkend. Om meer rechtszekerheid en duidelijkheid te scheppen, is het van belang deze kwestie in een ander communautair rechtsinstrument te behandelen, voor zover dit niet al is gebeurd in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (10).
- (24)
Audiovisuele diensten, ongeacht de wijze van doorgifte, met inbegrip van cinematografische, dienen eveneens van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten. Deze richtlijn dient voorts geen betrekking te hebben op door de lidstaten verstrekte steun in de audiovisuele sector, die valt onder de mededingingsregels van de Gemeenschap.
- (25)
Gokactiviteiten, inclusief transacties inzake loterijen en weddenschappen, dienen vanwege het specifieke karakter van deze activiteiten, die voor de lidstaten het toepassen van maatregelen betreffende de openbare orde en de bescherming van de consument meebrengen, van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten.
- (26)
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 45 van het Verdrag.
- (27)
Deze richtlijn dient niet van toepassing te zijn op sociale diensten op het gebied van huisvesting, kinderzorg en hulp aan gezinnen en personen in nood, die worden verleend door de staat op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau, door dienstverrichters die hiervoor een opdracht of een mandaat hebben gekregen van de staat of door liefdadigheidsinstellingen die als zodanig door de staat zijn erkend, met het doel ondersteuning te geven aan personen met permanente of tijdelijke bijzondere behoeften wegens hun ontoereikende gezinsinkomen of met een volledig of gedeeltelijk gebrek aan onafhankelijkheid en die gevaar lopen te worden gemarginaliseerd. Deze diensten zijn van wezenlijk belang voor de waarborging van het grondrecht op menselijke waardigheid en integriteit en een uiting van de beginselen van sociale samenhang en solidariteit en dienen door deze richtlijn onverlet te worden gelaten.
- (28)
Deze richtlijn heeft geen betrekking op de financiering van sociale dienstverlening en de steunregelingen daarvoor. Zij laat de criteria en voorwaarden die lidstaten vaststellen om ervoor te zorgen dat de sociale dienstverlening het algemeen belang en de sociale samenhang doeltreffend dient, onverlet. Voorts dient deze richtlijn geen afbreuk te doen aan het beginsel van universele dienstverlening in de sociale diensten van de lidstaten.
- (29)
Daar het Verdrag specifieke rechtsgrondslagen verschaft op belastinggebied en gezien de reeds aangenomen communautaire instrumenten op dat gebied, dienen belastingen van de werkingssfeer van deze richtlijn te worden uitgesloten.
- (30)
Er bestaat reeds een uitgebreide communautaire wetgeving inzake dienstenactiviteiten. Deze richtlijn bouwt voor[lees: bouwt voort] op deze bestaande wetgeving en vult deze aldus aan. Strijdigheden tussen deze richtlijn en andere communautaire instrumenten worden in deze richtlijn onderkend en ondervangen, onder meer door middel van afwijkingen. Er dient evenwel een regel te worden vastgesteld voor eventueel resterende en uitzonderlijke gevallen van strijdigheid tussen een bepaling van de richtlijn en een bepaling van een ander communautair instrument. Of er sprake is van strijdigheid dient conform de Verdragsregels inzake het recht van vestiging en het vrije verkeer van diensten te worden vastgesteld.
- (31)
Deze richtlijn sluit aan bij en laat onverlet Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (11). Zij heeft betrekking op andere aspecten dan die met betrekking tot beroepskwalificaties zoals beroepsaansprakelijkheidsverzekering, commerciële communicatie, multidisciplinaire activiteiten en administratieve vereenvoudiging. Met betrekking tot tijdelijke grensoverschrijdende dienstverrichtingen zorgt een afwijking van de bepaling over het vrij verrichten van diensten in deze richtlijn ervoor dat geen afbreuk wordt gedaan aan titel II over de vrije dienstverrichting van Richtlijn 2005/36/EG. Derhalve laat de bepaling over het vrij verrichten van diensten alle maatregelen onverlet die in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, uit hoofde van die richtlijn, van toepassing zijn.
- (32)
Deze richtlijn sluit aan bij communautaire wetgeving inzake consumentenbescherming, zoals Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (richtlijn oneerlijke handelspraktijken) (12) en Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (‘de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming’) (13).
- (33)
De diensten waarop deze richtlijn betrekking heeft, betreffen zeer diverse, voortdurend veranderende activiteiten, waaronder zakelijke diensten zoals de diensten van management-consultants, certificering en tests, faciliteitenbeheer, waaronder het onderhoud van kantoren, reclamediensten, de werving van personeel en diensten van handelsagenten. Het gaat bij deze diensten ook om diensten die zowel aan bedrijven als aan particulieren worden verleend, zoals juridische of fiscale bijstand, diensten in de vastgoedsector, zoals makelaarsdiensten, of de bouwsector, met inbegrip van de diensten van architecten, de distributiehandel, de organisatie van beurzen, autoverhuur en reisbureaus. Voorts vallen hieronder consumentendiensten, bijvoorbeeld op het gebied van toerisme, zoals reisleiders, vrijetijdsdiensten, sportcentra en pretparken, en, voor zover zij niet van het werkingssfeer[lees: van de werkingssfeer] van de richtlijn zijn uitgesloten, thuiszorg, zoals hulp aan ouderen. Het kan zowel gaan om diensten waarvoor de dienstverrichter en de afnemer zich in elkaars nabijheid dienen te bevinden als om diensten waarvoor de dienstverrichter of de afnemer zich moet verplaatsen of die op afstand kunnen worden verricht, waaronder via internet.
- (34)
Of bepaalde activiteiten, met name activiteiten die met publieke middelen worden gefinancierd of door openbare entiteiten worden verricht, een ‘dienst’ vormen, moet volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie per geval worden beoordeeld in het licht van alle kenmerken van die activiteiten, met name de manier waarop zij in de betrokken lidstaat worden verricht, georganiseerd en gefinancierd. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat het wezenlijke kenmerk van een vergoeding erin bestaat dat zij een economische tegenprestatie voor de betrokken diensten vormt en heeft aldus erkend dat er geen sprake is van een vergoeding bij activiteiten die door of namens de overheid zonder economische tegenprestatie in het kader van haar taken op sociaal, cultureel, opvoedkundig en justitieel gebied worden verricht, zoals cursussen die worden gegeven in het kader van het nationale onderwijsstelsel of het beheer van socialezekerheidsstelsels, die geen economische activiteit behelzen. De betaling van een bijdrage door de afnemers, bijvoorbeeld schoolgeld of inschrijfgeld teneinde in zekere mate in de werkingskosten van een stelsel bij te dragen, vormt op zich nog geen vergoeding omdat de dienst hoofdzakelijk uit publieke middelen gefinancierd blijft. Deze activiteiten vallen derhalve niet onder de definitie van dienst in artikel 50 van het Verdrag en vallen niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn.
- (35)
Niet-commerciële amateursportactiviteiten hebben aanzienlijk sociaal belang. Er worden vaak uitsluitend sociale of recreatieve doelstellingen mee nagestreefd. Bijgevolg mogen zij niet als economische activiteiten in de zin van het Gemeenschapsrecht worden beschouwd en dienen zij buiten de werkingssfeer van deze richtlijn te vallen.
- (36)
Het begrip dienstverrichter dient iedere natuurlijke persoon te dekken die onderdaan van een lidstaat is en iedere rechtspersoon die in een lidstaat een dienstenactiviteit uitoefent en daarbij gebruik maakt van het recht van vrijheid van vestiging of het vrije verkeer van diensten. Het begrip dienstverrichter dient dus niet alleen gevallen te dekken waarin de dienst in het kader van het vrije verkeer van diensten grensoverschrijdend wordt verricht, maar ook die waarin een marktdeelnemer zich in een lidstaat vestigt om er dienstenactiviteiten te ontplooien. Anderzijds dient het begrip dienstverrichter geen bijkantoren van vennootschappen uit derde landen in een lidstaat te omvatten, want de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten gelden volgens artikel 48 van het Verdrag alleen voor vennootschappen die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben. Het begrip afnemer dient mede onderdanen van derde landen te omvatten, voor wie al rechten gelden, die hen zijn verleend door communautaire besluiten zoals Verordening (EEG) nr. 1408/71, Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(14), Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (15) en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (16). Verder kunnen de lidstaten het begrip afnemer uitbreiden tot andere onderdanen van derde landen die op hun grondgebied aanwezig zijn.
- (37)
De plaats van vestiging van een dienstverrichter moet worden vastgesteld overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie, die bepaalt dat het begrip vestiging de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd vanuit een duurzame vestiging impliceert. Aan die eis kan ook zijn voldaan als een onderneming voor een bepaalde tijd wordt opgericht of als zij het gebouw of de installatie van waaruit zij haar economische activiteit uitoefent, huurt. Voorts kan aan die eis zijn voldaan wanneer een lidstaat tijdelijke vergunningen verleent die alleen geldig zijn voor specifieke diensten. Een vestiging hoeft niet de vorm van een dochteronderneming, een bijkantoor of een agentschap te hebben, maar kan ook bestaan in een kantoor dat wordt beheerd door het eigen personeel van de dienstverrichter of door een persoon die onafhankelijk is, maar gemachtigd om op een permanente basis voor de onderneming te handelen, zoals het geval is voor een agentschap. Volgens deze definitie, op grond waarvan de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit op de plaats van vestiging van de dienstverrichter vereist is, vormt een brievenbus alleen geen vestiging. Ingeval de dienstverrichter verschillende plaatsen van vestiging heeft, is het van belang vast te stellen vanuit welke plaats van vestiging de betrokken dienst wordt verricht. Wanneer moeilijk kan worden vastgesteld vanuit welke van verschillende plaatsen van vestiging een bepaalde dienst wordt verricht, is dit de plaats waar de dienstverrichter het centrum van zijn met deze bepaalde dienst verband houdende activiteiten heeft.
- (38)
Overeenkomstig de Verdragsbepalingen betreffende de vestiging laat het begrip ‘rechtspersonen’ de marktdeelnemers vrij in de keuze van de rechtsvorm die zij voor hun activiteiten geschikt achten. Bijgevolg slaat ‘rechtspersonen’ in de zin van het Verdrag op alle entiteiten die zijn opgericht naar of worden beheerst door het recht van een lidstaat, ongeacht hun rechtsvorm.
- (39)
Het begrip vergunningstelsel dient onder meer te duiden op de administratieve procedures voor de verlening van vergunningen, licenties, erkenningen of concessies, en ook op de verplichting zich voor de uitoefening van de activiteit in te schrijven als beroepsbeoefenaar, zich te laten opnemen in een register, op een rol of in een databank, officieel benoemd te zijn door een instantie of een beroepskaart aan te vragen. Een vergunning hoeft niet te zijn gebaseerd op een formeel besluit, maar kan ook stilzwijgend worden verleend, doordat bijvoorbeeld niets van de bevoegde instantie wordt vernomen of de betrokkene moet wachten op een bevestiging dat zijn verklaring is ontvangen voordat hij zijn activiteit kan aanvatten of legaal kan verrichten.
- (40)
Het begrip dwingende redenen van algemeen belang, waarnaar in een aantal bepalingen van deze richtlijn wordt verwezen, is gaandeweg door het Hof van Justitie ontwikkeld in zijn rechtspraak betreffende de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, en kan zich nog verder ontwikkelen. Dit begrip, zoals dit is erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie, omvat ten minste de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid, als bedoeld in de artikelen 46 en 55 van het Verdrag; handhaving van de maatschappelijke orde; doelstellingen van het sociaal beleid; bescherming van afnemers van diensten; consumentenbescherming; bescherming van werknemers, met inbegrip van de sociale bescherming van werknemers; dierenwelzijn; handhaving van het financieel evenwicht van het socialezekerheidsstelsel; voorkoming van fraude; voorkoming van oneerlijke concurrentie; bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, met inbegrip van stedelijke en rurale ruimtelijke ordening; bescherming van schuldeisers; waarborging van een deugdelijke rechtsbedeling; verkeersveiligheid; bescherming van intellectuele eigendom; culturele beleidsdoelen, met inbegrip van het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder ten aanzien van de sociale, culturele, religieuze en filosofische waarden van de maatschappij; de noodzaak om een hoog niveau van onderwijs te waarborgen, behoud van de diversiteit van de pers en bevordering van de nationale taal; behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed; veterinair beleid.
- (41)
Het begrip openbare orde, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, omvat de bescherming tegen een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving, en kan met name onderwerpen in verband met de menselijke waardigheid, de bescherming van minderjarigen en kwetsbare volwassenen, alsook dierenwelzijn, omvatten. Evenzo omvat het begrip openbare veiligheid vraagstukken in verband met de staatsveiligheid.
- (42)
De voorschriften in verband met administratieve procedures zijn niet gericht op een harmonisatie van administratieve procedures, maar op het wegnemen van overmatig belastende vergunningstelsels, -procedures en -formaliteiten, die de vrijheid van vestiging en de daaruit voortvloeiende oprichting van nieuwe dienstverrichtende ondernemingen hinderen.
- (43)
De complexiteit en de lange duur van de administratieve procedures en de rechtsonzekerheid die daarvan het gevolg is, vormen vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen een fundamenteel probleem bij de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten. In navolging van bepaalde communautaire en nationale initiatieven voor modernisering en goede administratieve werkwijzen is het dan ook noodzakelijk beginselen voor administratieve vereenvoudiging vast te stellen, onder meer door beperking van de plicht tot voorafgaande vergunning tot gevallen waarin dit van essentieel belang is en door invoering van het beginsel dat een vergunning wordt geacht stilzwijgend te zijn verleend als de bevoegde instanties binnen een bepaalde termijn niets laten weten. Deze modernisering, die geen afbreuk doet aan de eis dat de informatie over de marktdeelnemers transparant en actueel moet zijn, beoogt een eind te maken aan het tijdverlies, de kosten en het ontmoedigende effect die het gevolg zijn van bijvoorbeeld overbodige of onnodig ingewikkelde en moeizame procedures, het meer dan eens moeten verrichten van dezelfde procedurele handelingen, overmatige administratieve last inzake de indiening van documenten, het arbitraire gebruik van hun bevoegdheid door de bevoegde instanties, onbepaalde of buitensporig lange termijnen voordat een antwoord wordt gegeven, de beperkte geldigheidsduur van de verleende vergunning en onevenredige kosten en sancties. Het ontmoedigende effect van dergelijke praktijken is bijzonder groot voor dienstverrichters die activiteiten in andere lidstaten willen ontplooien en deze praktijken vereisen een gecoördineerde modernisering binnen een uitgebreide interne markt van vijfentwintig lidstaten.
- (44)
Lidstaten voeren waar nodig door de Commissie vastgestelde, op communautair niveau geharmoniseerde formulieren in, die fungeren als equivalent van certificaten, getuigschriften en andere documenten in verband met de vestiging.
- (45)
Om uit te maken of procedures en formaliteiten vereenvoudigd dienen te worden, dienen de lidstaten onder meer te kunnen kijken naar de noodzaak, het aantal, de mogelijke overlappingen, de kosten, de duidelijkheid en de toegankelijkheid ervan, alsmede naar de vertraging en de praktische problemen die ze voor de betrokken dienstverrichter kunnen meebrengen.
- (46)
Om de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten op de interne markt te vergemakkelijken, moet ten aanzien van administratieve vereenvoudiging een gemeenschappelijk doel voor alle lidstaten worden vastgesteld en moeten bepalingen worden vastgesteld betreffende onder andere het recht op informatie, elektronische procedures en de vaststelling van een kader voor vergunningstelsels. Andere maatregelen die op nationaal niveau kunnen worden genomen om dit doel te bereiken, behelzen bijvoorbeeld een vermindering van het aantal procedures en formaliteiten voor dienstenactiviteiten en een beperking tot alleen die procedures en formaliteiten die werkelijk nodig zijn om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken en geen overlapping qua inhoud of doel van andere procedures en formaliteiten inhouden.
- (47)
Met het oog op de administratieve vereenvoudiging mogen geen algemene vormvoorschriften worden gehanteerd, zoals de eis een origineel document, een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift of een authentieke vertaling over te leggen, behalve wanneer dat vanuit objectief oogpunt gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang, zoals de bescherming van werknemers, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu of de bescherming van de consument. Ook moet worden gewaarborgd dat met een vergunning normaliter toestemming wordt verleend voor de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit op het gehele nationale grondgebied, tenzij een nieuwe vergunning voor elke vestiging, bijvoorbeeld voor elke nieuwe hypermarkt, of een vergunning die zich tot een specifiek deel van het nationale grondgebied beperkt, vanuit objectief oogpunt om een dwingende reden van algemeen belang gerechtvaardigd is.
- (48)
Om administratieve procedures verder te vereenvoudigen is het passend om te verzekeren dat elke dienstverrichter via één aanspreekpunt alle procedures en formaliteiten kan afhandelen (hierna ‘het één-loket’ genoemd). Het aantal één-loketten per lidstaat kan variëren naargelang de regionale of lokale bevoegdheden of de betrokken activiteiten. Invoering van dit één-loketsysteem dient geen invloed te hebben op de bevoegdheidsverdeling tussen de instanties in elk nationaal systeem. Als verscheidene instanties op regionaal of lokaal niveau bevoegd zijn, kan een van hen als één-loket en coördinator fungeren. Het één-loket hoeft niet door bestuurlijke autoriteiten te worden opgericht, maar kan ook door een door de lidstaat met die taak belaste kamer van koophandel, beroepsorganisatie of particuliere instelling worden opgericht. Een belangrijke rol van het één-loket is het verlenen van bijstand aan dienstverrichters, hetzij als bevoegde instantie die zelf de nodige documenten kan afgeven voor de toegang tot een dienstenactiviteit, hetzij als tussenschakel tussen de dienstverrichter en de rechtstreeks bevoegde instanties.
- (49)
De vergoeding die het één-loket in rekening mag brengen, moet in verhouding staan tot de kosten van de procedures en formaliteiten waarmee het zich bezighoudt. Dit belet lidstaten niet het één-loket te belasten met de inning van andere administratieve vergoedingen, zoals die van toezichthoudende organen.
- (50)
Dienstverrichters en afnemers van diensten moeten op een gemakkelijke wijze toegang hebben tot bepaalde soorten informatie. De wijze waarop informatie aan dienstverrichters en afnemers wordt verstrekt, dient door elke lidstaat te worden vastgesteld in het kader van deze richtlijn. In het bijzonder kan aan de verplichting van de lidstaten om erop toe te zien dat relevante informatie gemakkelijk toegankelijk is voor dienstverrichters en afnemers en zonder hindernissen beschikbaar is voor het publiek, worden voldaan door deze informatie toegankelijk te maken via een website. De informatie moet op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze worden meegedeeld.
- (51)
De aan dienstverrichters en afnemers verstrekte informatie dient met name te omvatten informatie over procedures en formaliteiten, adresgegevens van bevoegde instanties, de toegangsvoorwaarden voor openbare registers en databanken, informatie over de beschikbare beroepsmogelijkheden en adresgegevens van verenigingen en organisaties waar de dienstverrichter of afnemer praktische bijstand kan krijgen. De verplichting voor de bevoegde instanties om dienstverrichters en afnemers te helpen, betekent niet dat zij in individuele gevallen juridisch advies moeten geven. Wel moet algemene informatie worden gegeven over de wijze waarop de eisen gewoonlijk geïnterpreteerd of toegepast worden. Aangelegenheden zoals aansprakelijkheid voor het verstrekken van onjuiste of misleidende informatie dienen te worden vastgelegd door de lidstaten.
- (52)
De invoering, binnen een redelijke maar korte termijn, van een elektronisch systeem voor de afwikkeling van procedures en formaliteiten is een noodzakelijke voorwaarde voor een administratieve vereenvoudiging op het gebied van diensten, die de dienstverrichters, afnemers en bevoegde instanties ten goede zal komen. Mogelijk moeten de nationale wetgeving en andere regels betreffende dienstenactiviteiten worden aangepast om aan deze resultaatverplichting te voldoen. Deze verplichting belet de lidstaten niet om, naast de elektronische weg, ook andere wijzen van afwikkeling van procedures en formaliteiten beschikbaar te stellen. Het feit dat het mogelijk moet zijn de procedures en formaliteiten op afstand af te wikkelen, betekent in het bijzonder dat de lidstaten erop moeten toezien dat zij ook grensoverschrijdend kunnen worden afgewikkeld. Deze resultaatverplichting geldt niet voor procedures of formaliteiten die wegens hun aard niet op afstand kunnen worden afgewikkeld. Dit laat de wetgeving van lidstaten over het gebruik van talen onverlet.
- (53)
Voor het verlenen van licenties voor bepaalde dienstenactiviteiten kan een persoonlijk onderhoud van de bevoegde instantie met de aanvrager nodig zijn, teneinde de persoonlijke integriteit en geschiktheid van de aanvrager voor de uitoefening van de desbetreffende dienst te beoordelen. In dergelijke gevallen is het vervullen van formaliteiten langs elektronische weg mogelijkerwijs niet geschikt.
- (54)
De toegang tot een dienstenactiviteit mag alleen van een vergunning van de bevoegde instanties afhankelijk worden gemaakt indien hun beslissing voldoet aan het discriminatieverbod en aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid. Dit betekent in het bijzonder dat vergunningstelsels alleen zijn toegestaan wanneer controle achteraf niet doeltreffend zou zijn wegens de onmogelijkheid de gebreken van de betrokken diensten achteraf vast te stellen en de risico's en gevaren die zonder controle vooraf zouden bestaan. Deze bepaling van de richtlijn kan echter niet worden aangevoerd als rechtvaardiging voor vergunningstelsels die verboden zijn op grond van andere communautaire instrumenten, zoals Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (17) of Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (‘Richtlijn elektronische handel’) (18). Aan de hand van de resultaten van de wederzijdse beoordeling zal op communautair niveau kunnen worden bepaald voor welke soorten activiteiten vergunningstelsels moeten worden afgeschaft.
- (55)
Deze richtlijn belet niet dat lidstaten verstrekte vergunningen naderhand kunnen intrekken wanneer niet meer aan de voorwaarden voor het verlenen van de vergunning wordt voldaan.
- (56)
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie vormen volksgezondheid, consumentenbescherming, diergezondheid en bescherming van het stedelijk milieu dwingende redenen van algemeen belang. Dergelijke dwingende redenen kunnen een rechtvaardiging zijn voor de toepassing van vergunningstelsels en andere beperkingen. Deze vergunningstelsels of beperkingen mogen evenwel niet discrimineren op grond van nationaliteit. Voorts moeten de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid altijd worden geëerbiedigd.
- (57)
De bepalingen van deze richtlijn over vergunningstelsels hebben betrekking op gevallen waarin voor de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit door marktdeelnemers een besluit van een bevoegde instantie vereist is. Dit betreft noch besluiten van bevoegde instanties over de oprichting van een publieke of private entiteit voor het verrichten van een specifieke dienst, noch het aangaan van overeenkomsten door bevoegde instanties met het oog op het verrichten van een specifieke dienst, waarop de regels inzake overheidsopdrachten van toepassing zijn, aangezien deze richtlijn geen betrekking heeft op regels inzake overheidsopdrachten.
- (58)
Teneinde de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten te vergemakkelijken, is het belangrijk de vergunningstelsels en de rechtvaardiging ervan aan een beoordeling en rapportage te onderwerpen. Deze rapportageplicht heeft enkel betrekking op het bestaan van vergunningstelsels en niet op de criteria en voorwaarden voor het verlenen van een vergunning.
- (59)
Met de vergunning moet de dienstverrichter doorgaans toegang krijgen tot de dienstenactiviteit, of die activiteit kunnen uitoefenen, op het gehele nationale grondgebied, tenzij een territoriale beperking om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is. Zo kan milieubescherming, bijvoorbeeld, rechtvaardigen dat een individuele vergunning moet worden verworven voor elke installatie op het nationale grondgebied. Deze bepaling is niet van invloed op de regionale of lokale bevoegdheden voor het verlenen van vergunningen binnen een lidstaat.
- (60)
Deze richtlijn, en met name de bepalingen betreffende vergunningstelsels en de territoriale reikwijdte van een vergunning, laat de verdeling van regionale of lokale bevoegdheden binnen een lidstaat, met inbegrip van regionaal en lokaal zelfbestuur en het gebruik van officiële talen, onverlet.
- (61)
De bepaling dat gelijkwaardige vergunningsvoorwaarden niet dubbel mogen voorkomen, belet de lidstaten niet hun eigen voorwaarden, als vastgesteld in het vergunningstelsel, toe te passen. Zij vereist alleen dat de bevoegde instanties, wanneer zij nagaan of de aanvrager aan deze voorwaarden voldoet, rekening houden met gelijkwaardige voorwaarden waaraan de aanvrager in een andere lidstaat al heeft voldaan. De bepaling vereist niet dat vergunningsvoorwaarden worden toegepast die in het vergunningstelsel van een andere lidstaat zijn vervat.
- (62)
Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is wegens een schaarste aan natuurlijke hulpbronnen of technische mogelijkheden, moet een selectieprocedure worden vastgesteld om uit verscheidene gegadigden te kiezen, teneinde via de werking van de vrije markt de kwaliteit en voorwaarden van het dienstenaanbod voor de gebruikers te verbeteren. Deze procedure moet transparant en onpartijdig zijn en de verleende vergunning mag niet buitensporig lang geldig zijn, automatisch worden verlengd of enig voordeel toekennen aan de dienstverrichter wiens vergunning net is komen te vervallen. In het bijzonder moet de geldigheidsduur van de vergunning zodanig worden vastgesteld dat de vrije mededinging niet in grotere mate wordt belemmerd of beperkt dan nodig is met het oog op de afschrijving van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal. Deze bepaling belet de lidstaten niet het aantal vergunningen te beperken om andere redenen dan de schaarste van de natuurlijke hulpbronnen of de technische mogelijkheden. Op deze vergunningen zijn in elk geval de overige bepalingen van deze richtlijn inzake het vergunningstelsel van toepassing.
- (63)
Bij gebreke van andere regelingen, dient, bij het uitblijven van een antwoord binnen een bepaalde termijn, een vergunning geacht te zijn verleend. Met betrekking tot bepaalde activiteiten kunnen echter andere regelingen worden vastgesteld wanneer deze om dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij, objectief gerechtvaardigd zijn. Dergelijke andere regelingen kunnen nationale voorschriften omvatten op grond waarvan, bij het uitblijven van een antwoord van de bevoegde instantie, de aanvraag wordt geacht te zijn verworpen, en deze verwerping voor de rechter kan worden aangevochten.
- (64)
Om een echte interne markt voor diensten tot stand te brengen, moeten de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten die nog in de wetgevingen van bepaalde lidstaten voorkomen en die respectievelijk onverenigbaar zijn met de artikelen 43 en 49 van het Verdrag, worden opgeheven. Deze of te heffen beperkingen zijn bijzonder schadelijk voor de interne markt voor diensten en moeten systematisch en zo snel mogelijk uit de weg worden geruimd.
- (65)
De vrijheid van vestiging veronderstelt met name het beginsel van gelijke behandeling, dat niet alleen het discrimineren op grond van nationaliteit verbiedt, maar ook elke indirecte discriminatie op grond van andere criteria die in de praktijk tot hetzelfde resultaat kunnen leiden. De toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in een lidstaat, als hoofd- of als nevenactiviteit, mag derhalve niet afhankelijk worden gesteld van criteria als de plaats van vestiging, de feitelijke of juridische verblijfplaats of de plaats waar de dienstenactiviteit voornamelijk wordt uitgeoefend. Deze criteria omvatten echter geen eisen op grond waarvan de dienstverrichter, dan wel een van zijn werknemers of een vertegenwoordiger, aanwezig moet zijn bij de uitoefening van de activiteit wanneer dit door een dwingende reden van openbaar belang wordt gerechtvaardigd. Voorts mag een lidstaat geen beperkingen opleggen aan de handelings- en procesbevoegdheid van vennootschappen die zijn opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een andere lidstaat, waar zij hun hoofdvestiging hebben. Ook mag een lidstaat dienstverrichters met een bijzondere nationale of lokale sociaal-economische band geen voordeel kunnen toekennen, noch dienstverrichters uit hoofde van hun vestigingsplaats beperkingen kunnen opleggen wat betreft hun vrijheid om rechten en goederen te verwerven, te gebruiken of te vervreemden, of om gebruik te maken van de verschillende vormen van krediet of huisvesting, voorzover deze keuzemogelijkheden de toegang tot of de daadwerkelijke uitoefening van zijn activiteit dienen.
- (66)
De toegang tot de uitoefening van een dienstverlenende activiteit op het grondgebied van een lidstaat mag niet aan een economische test worden onderworpen. Het verbod op de hantering van economische tests als vergunningsvoorwaarde betreft deze tests als zodanig en niet eisen die om dwingende redenen van algemeen belang objectief gerechtvaardigd zijn, zoals de bescherming van het stedelijk milieu en doelstellingen op het gebied van het sociaal beleid of de volksgezondheid. Het verbod dient geen afbreuk te doen aan de uitoefening van de bevoegdheden van de voor de toepassing van het mededingingsrecht bevoegde autoriteiten.
- (67)
Met betrekking tot financiële waarborgen of verzekeringen is het alleen verboden te eisen dat de verlangde financiële waarborgen of verzekeringen worden geleverd door een in de betrokken lidstaat gevestigde financiële instelling.
- (68)
Wat de verplichte voorafgaande inschrijving in een register betreft, is het alleen verboden te eisen dat een dienstverrichter alvorens zich te mogen vestigen een bepaalde tijd in een in de betrokken lidstaat bijgehouden register ingeschreven is geweest.
- (69)
Om de modernisering van de nationale voorschriften te coördineren op een wijze die in overeenstemming is met de eisen van de interne markt, is een beoordeling nodig van bepaalde niet-discriminerende eisen van de lidstaten, die door hun kenmerken de toegang tot of zelfs de uitoefening van een activiteit uit hoofde van de vrijheid van vestiging aanzienlijk kunnen beperken of verhinderen. Bij deze beoordeling wordt alleen nagegaan of deze eisen verenigbaar zijn met de reeds door het Hof van Justitie vastgestelde criteria inzake de vrijheid van vestiging. Zij heeft geen betrekking op de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Wanneer dergelijke eisen discriminerend zijn of niet objectief worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang of wanneer zij onevenredig zijn, moeten zij worden ingetrokken of gewijzigd. Het resultaat van deze beoordeling zal verschillen naar gelang van de aard van de activiteit en het betrokken algemeen belang. In het bijzonder kunnen dergelijke eisen volledig gerechtvaardigd zijn wanneer hiermee doelstellingen op het gebied van het sociaal beleid worden nagestreefd.
- (70)
In het kader van deze richtlijn en onverminderd artikel 16 van het Verdrag, mogen diensten alleen als diensten van algemeen economisch belang worden beschouwd wanneer zij worden verricht uit hoofde van een speciale taak van algemeen belang die door de betrokken lidstaat aan de dienstverrichter is toevertrouwd. Deze toewijzing moet zijn geschied bij een of meer besluiten, waarvan de vorm door de betrokken lidstaat kan worden bepaald en die een nauwkeurige specificatie van de aard van de speciale taak moeten geven.
- (71)
De in deze richtlijn opgenomen procedure van wederzijdse beoordeling dient de vrijheid van de lidstaten onverlet te laten in hun wetgeving een hoog beschermingsniveau vast te stellen voor het algemeen belang, en met name betreffende de doelen van het sociaal beleid. Voorts dient bij de wederzijdse beoordeling ten volle rekening te worden gehouden met het specifieke karakter van diensten van algemeen economisch belang en met de bijzondere daaraan toegewezen taken. Dit kan een rechtvaardiging zijn van bepaalde beperkingen van de vrijheid van vestiging, met name indien deze beperkingen de bescherming van de volksgezondheid en doelen van het sociaal beleid beogen en zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 15, lid 3, onder a), b) en c). Het Hof van Justitie heeft bijvoorbeeld al erkend dat het, wat de verplichting betreft een bepaalde rechtsvorm te kiezen voor het verrichten van bepaalde diensten in de sociale sector, gerechtvaardigd kan zijn de dienstverrichters te verplichten geen winstoogmerk te hebben.
- (72)
Aan diensten van algemeen economisch belang zijn belangrijke taken in verband met sociale en territoriale samenhang toevertrouwd. De uitvoering van deze taken mag niet worden belemmerd als gevolg van het beoordelingsproces waarin deze richtlijn voorziet. Dit proces mag geen afbreuk doen aan de voor de uitvoering van deze taken noodzakelijke eisen, maar tegelijkertijd dienen ongerechtvaardigde beperkingen van de vrijheid van vestiging te worden aangepakt.
- (73)
Tot de te beoordelen eisen behoren onder meer nationale regels die de toegang tot bepaalde activiteiten voorbehouden aan bepaalde dienstverrichters om redenen die geen verband houden met de beroepskwalificaties. Tot deze eisen behoren ook eisen die van een dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft, met name dat hij een rechtspersoon is, dan wel een personenvennootschap, een organisatie zonder winstoogmerk of een vennootschap die uitsluitend aan natuurlijke personen toebehoort, en eisen aangaande het aandeelhouderschap van een vennootschap, met name de eis om voor bepaalde dienstenactiviteiten over een minimumkapitaal te beschikken of om een bepaalde kwalificatie te hebben om aandelen in bepaalde vennootschappen te kunnen aanhouden of om deze te beheren. De beoordeling of vaste minimum- en/of maximumtarieven verenigbaar zijn met de vrijheid van vestiging, heeft alleen betrekking op tarieven die door bevoegde instanties specifiek voor het verrichten van bepaalde diensten zijn opgelegd, en bijvoorbeeld niet op algemene voorschriften inzake prijsbepaling zoals voor de verhuur van huizen.
- (74)
De wederzijdse beoordeling houdt in dat de lidstaten in de omzettingsperiode eerst een ‘screening’ van hun wetgeving moeten uitvoeren, teneinde na te gaan of één of meer van de bovengenoemde eisen in hun rechtsstelsel aanwezig zijn. Uiterlijk aan het eind van de omzettingsperiode dienen de lidstaten een verslag over de resultaten van die screening op te stellen. Elk verslag zal worden voorgelegd aan alle andere lidstaten en betrokkenen. De lidstaten krijgen vervolgens zes maanden om hun opmerkingen over deze verslagen in te dienen. De Commissie zal uiterlijk één jaar na de omzettingsdatum van deze richtlijn een syntheseverslag opstellen, eventueel vergezeld van passende voorstellen voor verdere initiatieven. Indien nodig zal de Commissie de lidstaten, in samenwerking met hen, helpen een gemeenschappelijke methodologie uit te werken.
- (75)
De vaststelling in deze richtlijn van een aantal eisen die de lidstaten gedurende de omzettingsperiode moeten intrekken of beoordelen, staat er niet aan in de weg dat een lidstaat wegens niet-nakoming van artikel 43 of 49 van het Verdrag in gebreke kan worden gesteld.
- (76)
Deze richtlijn heeft geen betrekking op de toepassing van de artikelen 28 tot en met 30 van het Verdrag over het vrije verkeer van goederen. De beperkingen die als gevolg van de bepaling over het vrij verrichten van diensten verboden zijn, betreffen eisen met betrekking tot de toegang tot of de uitoefening van dienstenactiviteiten en niet eisen ten aanzien van de goederen zelf.
- (77)
Wanneer een marktdeelnemer naar een andere lidstaat reist om daar een dienstenactiviteit uit te oefenen, moet onderscheid worden gemaakt tussen de gevallen die onder de vrijheid van vestiging vallen en die welke wegens het tijdelijke karakter van de activiteiten onder het vrije verkeer van diensten vallen. Wat het onderscheid tussen de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten betreft, is het volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van wezenlijk belang na te gaan of de marktdeelnemer al dan niet is gevestigd in de lidstaat waar hij de betrokken dienst verricht. Indien hij is gevestigd in de lidstaat waar hij zijn diensten verricht, valt hij onder de werkingssfeer van de vrijheid van vestiging. Indien de marktdeelnemer daarentegen niet is gevestigd in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, vallen zijn activiteiten onder het vrije verkeer van diensten. Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het tijdelijke karakter van de activiteiten niet alleen aan de hand van de duur van de dienstverrichting worden beoordeeld, maar ook aan de hand van haar regelmatigheid, frequentie of continuïteit. Het tijdelijke karakter van de activiteit betekent in elk geval niet dat de dienstverrichter in de lidstaat waar de dienst wordt verricht niet een bepaalde infrastructuur, zoals een kantoor, kabinet of praktijkruimte, mag inrichten wanneer hij die infrastructuur nodig heeft om de dienst te verrichten.
- (78)
Voor een doeltreffende uitvoering van het vrije verkeer van diensten en om ervoor te zorgen dat afnemers en dienstverrichters in de hele Gemeenschap, zonder op grenzen te moeten letten, diensten kunnen afnemen en verrichten, moet worden verduidelijkt in hoeverre de lidstaat waar de dienst wordt verricht, zijn eisen kan opleggen. Het is absoluut noodzakelijk ervoor te zorgen dat de bepaling over het vrij verrichten van diensten de lidstaat waar de dienst wordt verricht, niet belet om, in overeenstemming met de beginselen bedoeld in artikel 16, lid 1, onder a), b) en c), zijn specifieke eisen op te leggen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, dan wel voor de bescherming van de volksgezondheid of het milieu.
- (79)
Volgens vaste rechtspraak van het Hof behoudt een lidstaat het recht maatregelen te nemen om te voorkomen dat dienstverrichters door misbruik profiteren van de beginselen van de interne markt. Of er sprake is van misbruik door de dienstverrichter moet per geval worden vastgesteld.
- (80)
Er moet voor worden gezorgd dat dienstverrichters die naar een andere lidstaat reizen om er een dienst te verrichten de uitrusting die zij daarbij nodig hebben, kunnen meenemen. Meer bepaald moeten situaties worden voorkomen waarin de dienst bij gebrek aan uitrusting niet kan worden verricht of de dienstverrichters extra onkosten hebben, bijvoorbeeld omdat zij een andere dan hun gebruikelijke uitrusting moeten huren of kopen of hun gebruikelijke werkwijze ingrijpend moeten aanpassen.
- (81)
Fysieke voorwerpen die door de dienstverrichter aan de klant worden geleverd of die als gevolg van de dienstenactiviteit deel worden van een fysiek voorwerp, zoals bouwmaterialen of reserveonderdelen, of die worden verbruikt of ter plaatse tijdens dienstverrichtingen worden achtergelaten, zoals brandstoffen, explosieven, vuurwerk, bestrijdingsmiddelen, vergif of geneesmiddelen, vallen niet onder het begrip uitrusting.
- (82)
De bepalingen van deze richtlijn vormen geen beletsel voor de toepassing door een lidstaat van voorschriften inzake arbeidsvoorwaarden. Wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen moeten, overeenkomstig het Verdrag, om redenen in verband met de bescherming van werknemers gerechtvaardigd zijn, en niet-discriminerend, noodzakelijk en evenredig zijn overeenkomstig de uitlegging door het Hof van Justitie, en met andere toepasselijk communautair recht ter zake stroken.
- (83)
Er dient te worden verzekerd dat alleen van de bepaling over het vrij verrichten van diensten kan worden afgeweken op gebieden waarvoor afwijkingen zijn voorzien. Die afwijkingen zijn nodig om rekening te houden met de mate van integratie van de interne markt of met bepaalde communautaire instrumenten inzake diensten, die bepalen dat een ander recht dan dat van de lidstaat van vestiging op een dienstverrichter van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kunnen in individuele gevallen en met inachtneming van bepaalde strikte inhoudelijke en procedurele voorwaarden maatregelen tegen een dienstverrichter worden genomen. Bovendien mogen afwijkingen die het vrije verkeer van diensten beperken, bij wijze van uitzondering alleen worden toegestaan als zij in overeenstemming zijn met de grondrechten die een integrerend deel zijn van de algemene rechtsbeginselen van de communautaire rechtsorde.
- (84)
De afwijking van de bepaling over het vrij verrichten van diensten voor postdiensten dient zowel activiteiten die zijn voorbehouden aan de universeledienstverrichter als andere postdiensten te betreffen.
- (85)
De afwijking van de bepaling over het vrij verrichten van diensten voor de gerechtelijke inning van schuldvorderingen en de verwijzing naar een mogelijk toekomstig harmonisatiebesluit dient alleen betrekking te hebben op de toegang tot en de uitoefening van activiteiten die met name bestaan in het voor de rechter brengen van zaken in verband met de inning van schuldvorderingen.
- (86)
Deze richtlijn mag niet van invloed zijn op arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (19) van toepassing zijn op werknemers die zijn ter beschikking gesteld met het oog op het verrichten van een dienst op het grondgebied van een andere lidstaat. Voor dergelijke gevallen is in Richtlijn 96/71/EG bepaald dat dienstverrichters op een aantal specifiek vermelde gebieden moeten voldoen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die van toepassing zijn in de lidstaat waar de dienst wordt verricht. Deze gebieden zijn: maximale werk- en minimale rustperioden, minimumaantal betaalde vakantiedagen, minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk, de voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, in het bijzonder door uitzendbedrijven, gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk, beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere vrouwen of vrouwen die pas zijn bevallen en van kinderen en jongeren, en gelijke behandeling van mannen en vrouwen en andere bepalingen in verband met het discriminatieverbod. Dit geldt niet alleen voor wettelijk vastgelegde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, maar ook voor die welke zijn neergelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten of in scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard of dit in feite zijn in de zin van Richtlijn 96/71/EG. Bovendien mag deze richtlijn lidstaten niet beletten om redenen van openbare orde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden voor te schrijven voor andere gebieden dan die welke specifiek zijn vermeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 96/71/EG.
- (87)
Deze richtlijn mag evenmin afbreuk doen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in gevallen waarin de werknemer die voor het verrichten van een grensoverschrijdende dienst is aangesteld, is geworven in de lidstaat waar de dienst wordt verricht. Verder mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaat waar de dienst wordt verricht, om te bepalen of er sprake is van een arbeidsverhouding en om het onderscheid vast te stellen tussen zelfstandigen en werknemers, met inbegrip van ‘schijnzelfstandigen’. In dat verband is het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding in de zin van artikel 39 van het Verdrag het feit dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag diensten verricht en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt. Een activiteit die wordt uitgevoerd buiten een relatie van ondergeschiktheid moet in het kader van de artikelen 43 en 49 van het Verdrag worden aangemerkt als een werkzaamheid anders dan in loondienst.
- (88)
De bepaling over het vrij verrichten van diensten dient niet van toepassing te zijn indien in overeenstemming met de communautaire wetgeving een activiteit in een lidstaat is voorbehouden aan een bepaald beroep, bijvoorbeeld eisen die het geven van juridisch advies voorbehouden aan een advocaat.
- (89)
De afwijking van de bepaling over het vrij verrichten van diensten met betrekking tot de inschrijving van voertuigen die zijn geleased in een andere lidstaat dan die waar ze worden gebruikt, vloeit voort uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, dat heeft erkend dat een lidstaat een dergelijke verplichting mag opleggen voor op zijn grondgebied gebruikte voertuigen, mits de gestelde voorwaarden evenredig zijn. Deze uitzondering betreft niet de gelegenheids- of tijdelijke verhuur.
- (90)
Contractuele betrekkingen tussen de dienstverrichter en de afnemer of tussen een werkgever en een werknemer vallen niet onder deze richtlijn. De vaststelling van het toepasselijke recht inzake contractuele en niet-contractuele verbintenissen van de dienstverrichter wordt geregeld volgens het internationaal privaatrecht.
- (91)
De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om bij wijze van uitzondering en per geval maatregelen te nemen waarbij om redenen in verband met de veiligheid van de diensten, ten aanzien van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter van de bepaling over het vrij verrichten van diensten wordt afgeweken. Van die mogelijkheid mag alleen gebruik worden gemaakt bij ontstentenis van communautaire harmonisatie.
- (92)
Bij de beperkingen van het vrije verkeer van diensten die tegen deze richtlijn indruisen, gaat het niet alleen om beperkingen die voortvloeien uit maatregelen jegens dienstverrichters, maar ook om allerlei belemmeringen van het gebruik van diensten door de afnemers, en met name de consumenten. Deze richtlijn noemt enkele voorbeelden van soorten beperkingen voor een afnemer die gebruik wil maken van een dienst van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter. Ook betreft dit gevallen waarin de afnemers van een dienst bij hun bevoegde instanties een vergunning moeten aanvragen of een verklaring moeten indienen om een dienst van een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter te mogen afnemen. Algemene vergunningstelsels die ook van toepassing zijn op het gebruik van diensten van in dezelfde lidstaat gevestigde dienstverrichters, vallen hier niet onder.
- (93)
Het begrip financiële bijstand voor het gebruik van een bepaalde dienst dient niet van toepassing te zijn op stelsels van steunmaatregelen van de lidstaten, met name in de sociale of culturele sector, die vallen onder de communautaire mededingingsregels, of op algemene financiële bijstand die niet gebonden is aan het gebruik van een bepaalde dienst, zoals bijvoorbeeld studiebeurzen of -leningen.
- (94)
Overeenkomstig de Verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van diensten is discriminatie op basis van nationaliteit of woonland of verblijfplaats van een afnemer verboden. Een dergelijke discriminatie kan de vorm aannemen van een verplichting, enkel opgelegd aan onderdanen van een andere lidstaat, om originelen, voor eensluidend gewaarmerkte afschriften, een nationaliteitsbewijs of authentieke vertalingen te verstrekken om van een dienst of van bepaalde voordelen of prijzen te kunnen profiteren. Dit verbod op discriminerende eisen belet echter niet dat voordelen, en met name prijsvoordelen, aan bepaalde afnemers kunnen worden voorbehouden indien daarvoor rechtmatige en objectieve criteria zijn.
- (95)
Het discriminatieverbod op de interne markt houdt in dat een afnemer, en met name een consument, de toegang tot een aan het publiek aangeboden dienst niet op grond van zijn nationaliteit of verblijfplaats mag worden ontzegd of beperkt, wanneer dat als criterium is opgenomen in de voor het publiek toegankelijke algemene voorwaarden. Hieruit volgt niet dat er sprake is van onrechtmatige discriminatie wanneer in de algemene voorwaarden verschillende prijzen of voorwaarden voor een dienst worden opgenomen als deze gerechtvaardigd zijn op grond van objectieve criteria die per land kunnen verschillen, zoals de extra kosten die voortvloeien uit de afstand, de technische kenmerken van de dienstverrichting, verschillende marktvoorwaarden, zoals meer of minder vraag ten gevolge van seizoensinvloeden, verschillende vakantieperioden in de lidstaten en prijsvorming door verschillende concurrenten, of bijkomende risico's ten gevolge van voorschriften die afwijken van die in de lidstaat van vestiging. Hieruit volgt evenmin dat het niet verlenen van een dienst aan een consument bij gebreke van de vereiste intellectuele-eigendomsrechten op een bepaald grondgebied een onrechtmatige discriminatie vormt.
- (96)
Het is passend om te bepalen dat een van de wijzen waarop een dienstverrichter een afnemer gemakkelijk toegang kan geven tot de informatie die hij verplicht beschikbaar moet stellen, het verstrekken van zijn elektronisch adres, inclusief dat van zijn website is. Bij de verplichting voor de dienstverrichter om bepaalde informatie te verstrekken in documenten die een gedetailleerde beschrijving van zijn diensten geven, moet het niet gaan om algemene commerciële communicatie zoals reclame, maar om documenten, met inbegrip van documenten op een website, die de aangeboden diensten in detail beschrijven.
- (97)
Het is noodzakelijk om in deze richtlijn te voorzien in bepaalde voorschriften met betrekking tot een hoge dienstenkwaliteit, met name ter waarborging van informatie- en transparantie-eisen. Deze voorschriften moeten gelden zowel voor grensoverschrijdende dienstverrichting tussen lidstaten als voor diensten die in een lidstaat worden verricht door een aldaar gevestigde dienstverrichter, zonder de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) onnodig te belasten. Zij beletten de lidstaten geenszins om overeenkomstig deze richtlijn en andere communautaire wetgeving aanvullende of andere kwaliteitseisen toe te passen.
- (98)
ledere dienstverrichter die diensten aanbiedt met een rechtstreeks en bijzonder gezondheids-, veiligheids-, of financieel risico voor de afnemer of een derde, dient in beginsel een geschikte beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben of een gelijkwaardige of vergelijkbare waarborg te bieden, hetgeen met name inhoudt dat hij doorgaans ook afdoende verzekerd moet zijn voor diensten die hij in andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging verricht.
- (99)
De verzekering of de waarborg moet in verhouding staan tot de aard en de omvang van het risico. Dit houdt in dat dienstverrichters alleen een grensoverschrijdende dekking moeten hebben als zij daadwerkelijk diensten verrichten in andere lidstaten. De lidstaten dienen zich te onthouden van het vaststellen van meer gedetailleerde voorschriften voor de verzekeringsdekking, en bijvoorbeeld minimumdrempels voor de verzekerde som of beperkingen voor de uitsluiting van de dekking. Dienstverrichters en verzekeringsmaatschappijen moeten flexibel genoeg blijven om te onderhandelen over verzekeringspolissen die zijn toegesneden op de aard en de omvang van het risico. Het is bovendien niet nodig dat de verplichting een passende verzekering te hebben, wettelijk wordt vastgelegd. Het is voldoende dat een verzekeringsplicht deel uitmaakt van de ethische regels die worden voorgeschreven door beroepsorden. Ten slotte mogen verzekeringsmaatschappijen niet worden verplicht voor een dekking te zorgen.
- (100)
Het is noodzakelijk om het algehele verbod op commerciële communicatie van gereglementeerde beroepen te laten vervallen; daarbij gaat het niet om verboden betreffende de inhoud van commerciële communicatie, maar wel om bepalingen die algemeen en voor een bepaald beroep een of meer vormen van commerciële communicatie verbieden, bijvoorbeeld een verbod op alle reclame in een of meer media. Wat de inhoud en wijze van commerciële communicatie betreft, moeten beroepsbeoefenaren worden aangespoord om, met inachtneming van het Gemeenschapsrecht, op communautair niveau gedragscodes op te stellen.
- (101)
Het is nodig en in het belang van de afnemers, in het bijzonder de consumenten, erop toe te zien dat dienstverrichters multidisciplinaire diensten kunnen aanbieden en dat beperkingen dienaangaande niet verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om de onpartijdigheid, onafhankelijkheid en integriteit van de gereglementeerde beroepen te waarborgen. Dit doet geen afbreuk aan beperkingen of verbodsbepalingen met betrekking tot het verrichten van bepaalde activiteiten, die ertoe strekken de onafhankelijkheid te garanderen in gevallen waarin een lidstaat een dienstverrichter belast met bepaalde taken, met name op het gebied van de stadsontwikkeling, noch aan de toepassing van mededingingsvoorschriften.
- (102)
Teneinde de transparantie te verbeteren en een beoordeling van de kwaliteit van de aan de afnemers aangeboden en geleverde diensten op basis van vergelijkbare criteria te bevorderen, is het belangrijk dat de informatie over de betekenis van keurmerken en andere kwaliteitsaanduidingen voor die diensten gemakkelijk toegankelijk is. Deze transparantieverplichting is vooral van belang voor sectoren als het toerisme, en met name de hotelbranche, waar veel met classificatiesystemen wordt gewerkt. Voorts moet worden onderzocht in welke mate Europese normalisatie tot een betere compatibiliteit en kwaliteit van diensten kan bijdragen. Europese normen worden opgesteld door de Europese normalisatie-instellingen: de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI). Waar nodig kan de Commissie volgens de procedures van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (20) opdracht geven tot vaststelling van specifieke Europese normen.
- (103)
Om mogelijke problemen bij de naleving van rechterlijke beslissingen op te lossen, is het dienstig te bepalen dat lidstaten gelijkwaardige waarborgen gesteld bij in een andere lidstaat gevestigde instellingen of instanties zoals banken, verzekeraars en andere financiële-dienstverrichters erkennen.
- (104)
De in deze richtlijn beoogde samenwerking wordt aangevuld door de ontwikkeling van een netwerk van instanties van de lidstaten voor de bescherming van de consument, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2006/2004. De toepassing van deze consumentenwetgeving in grensoverschrijdende situaties, met name bij nieuwe marketing- en verkoopmethoden, en de noodzakelijke opheffing van een aantal specifieke belemmeringen voor de samenwerking op dit gebied, vereisen immers een hogere mate van samenwerking tussen de lidstaten. Het is in dit verband met name noodzakelijk dat de lidstaten een einde maken aan de illegale praktijken van op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers die zich richten op consumenten in een andere lidstaat.
- (105)
Administratieve samenwerking is van essentieel belang voor het naar behoren functioneren van de interne markt voor diensten. Het gebrek aan samenwerking tussen lidstaten zorgt voor een wildgroei aan voorschriften voor dienstverrichters en voor een overlapping van controles op grensoverschrijdende activiteiten, terwijl oneerlijke marktdeelnemers er gebruik van kunnen maken om toezicht te ontduiken of om de geldende nationale voorschriften inzake diensten te omzeilen. Het is daarom van wezenlijk belang te zorgen voor duidelijke, wettelijk bindende verplichtingen voor de lidstaten tot daadwerkelijke samenwerking.
- (106)
Ten behoeve van het hoofdstuk over administratieve samenwerking dienen onder ‘toezicht’ activiteiten te worden verstaan als monitoring en feitenonderzoek, probleemoplossing, handhaving en oplegging van sancties en follow-upactiviteiten.
- (107)
In normale omstandigheden vindt wederzijdse bijstand rechtsreeks tussen de bevoegde instanties plaats. Alleen wanneer er problemen optreden, zijn de door de lidstaten aangewezen contactpunten verplicht dit proces te faciliteren, bijvoorbeeld wanneer hulp nodig is om de bevoegde instantie te vinden.
- (108)
Sommige verplichtingen inzake wederzijdse bijstand dienen te gelden voor alle aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, inclusief die welke betrekking hebben op een dienstverrichter die zich in een andere lidstaat vestigt. Andere verplichtingen inzake wederzijdse bijstand dienen alleen te gelden voor de gevallen van grensoverschrijdende dienstverrichting waarop de bepaling over het vrij verrichten van diensten van toepassing is. Weer andere verplichtingen dienen voor alle gevallen van grensoverschrijdende dienstverrichting te gelden, ook op gebieden die niet onder de bepaling over het vrij verrichten van diensten vallen. Grensoverschrijdende dienstverrichting omvat mede gevallen waarin een dienst op afstand wordt verricht of waarin de afnemer naar de lidstaat van vestiging van de dienstverrichter reist om de dienst af te nemen.
- (109)
In gevallen waarin de dienstverrichter zich tijdelijk naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van vestiging begeeft, is het noodzakelijk om te voorzien in de wederzijdse bijstand tussen beide lidstaten, zodat de lidstaat waar de dienst wordt verricht, op verzoek van de lidstaat van vestiging of, als het alleen om de vaststelling van feiten gaat, op eigen initiatief, verificaties, inspecties en onderzoeken kan uitvoeren.
- (110)
Lidstaten mogen niet de mogelijkheid hebben de in deze richtlijn neergelegde regels, met inbegrip van de bepaling over het vrij verrichten van diensten, te ontwijken door verificaties, inspecties en onderzoeken uit te voeren die discriminerend of onevenredig zijn.
- (111)
De bepalingen van deze richtlijn betreffende de uitwisseling van informatie over de betrouwbaarheid van de dienstverrichter doen geen afbreuk aan initiatieven op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, met name inzake de uitwisseling van informatie tussen wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en inzake strafregisters.
- (112)
Voor samenwerking tussen de lidstaten is een goed functionerend elektronisch informatiesysteem vereist, zodat de bevoegde instanties gemakkelijk hun relevante gesprekspartners in andere lidstaten kunnen identificeren en met hen op efficiënte wijze kunnen communiceren.
- (113)
Er dient te worden bepaald dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie de opstelling van communautaire gedragscodes door de betrokkenen aanmoedigen, met name om de kwaliteit van de diensten te bevorderen met inachtneming van de specifieke kenmerken van elk beroep. Die gedragscodes moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht, en met name met het mededingingsrecht. Zij mogen niet indruisen tegen de wettelijk bindende ethische en gedragsregels voor beroepsgroepen in de lidstaten.
- (114)
De lidstaten moeten de vaststelling van gedragscodes door met name beroepsorden, -organisaties of -verenigingen op communautair niveau aanmoedigen. Deze gedragscodes moeten, naargelang de specifieke aard van elk beroep, voorschriften voor commerciële communicatie in verband met de gereglementeerde beroepen bevatten, alsmede ethische en gedragsregels voor de gereglementeerde beroepen, die met name de onafhankelijkheid, de onpartijdigheid en het beroepsgeheim beogen te waarborgen. Bovendien moeten de voorwaarden waaraan de activiteiten van makelaars in onroerend goed moeten voldoen, in dergelijke gedragscodes worden opgenomen. De lidstaten moeten flankerende maatregelen nemen om beroepsorden, -organisaties en -verenigingen aan te moedigen deze communautaire gedragscodes op nationaal niveau toe te passen.
- (115)
Communautaire gedragscodes hebben ten doel minimumnormen voor gedragsregels vast te stellen en dienen ter aanvulling van de wettelijke eisen van de lidstaten. Zij staan er niet aan in de weg dat lidstaten, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, strengere wettelijke maatregelen nemen of dat beroepsorden in hun nationale gedragscodes een hoger beschermingsniveau bieden.
- (116)
Daar de doelstellingen van deze richtlijn namelijk de opheffing van belemmeringen voor de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de lidstaat en de vrije dienstverlening tussen lidstaten niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (117)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (21).
- (118)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord ‘Beter wetgeven’ (22) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 221 van 8.9.2005, blz. 113.
PB C 43 van 18.2.2005, blz. 18.
Advies van het Europees Parlement van 16 februari 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 juli 2006 (PB C 270 E van 7.11.2006, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 15 november 2006. Besluit van de Raad van 11 december 2006.
PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.
PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/24/EG (PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54).
PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 629/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 1).
PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Richtlijn 2005/29/EG.
PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.
PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1.
PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12.
PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1.
PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006 /512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.