Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-02-2016, nr. 200.176.837/01
ECLI:NL:GHARL:2016:1044
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-02-2016
- Zaaknummer
200.176.837/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:1044, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑02‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling. Heftige strijd tussen de ouders.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.837/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/110625 / JE RK 15-242)
beschikking van de familiekamer van 9 februari 2016
inzake
[de verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Assen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Dijkstra, kantoorhoudende te Assen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechterin de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 september 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt hethof die beschikking te vernietigen en als volgt te beslissen: de door de GI verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 oktober 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een brief van 21 september 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland, locatie Groningen;
- een journaalbericht 15 oktober 2015 van mr. Berendse-de Gruijl met bijlagen;
- een faxbericht van 12 november 2015 van mr. Dijkstra.
2.4
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 19 november 2015 is [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door de raadsheer-commissaris is gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 november 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI en de vader.
2.6
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof nog de volgende stukken binnengekomen:
- een journaalbericht van 1 december 2015 van mr. Berendse-de Gruijl met bijlage (uitstelverzoek);
- een journaalbericht van 11 december 2015 van Berendse-de Gruijl met bijlagen (NIFP- rapportages);
- een faxbericht van 22 december 2015 van mr. Dijkstra (uitstelverzoek);
- een faxbericht van 11 januari 2016, tevens als gewone brief binnengekomen, vanmr. Dijkstra met bijlagen (reactie van de vader van 10 januari 2016 op de NIFP-rapportages).
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de vader en de moeder zijn [in] 2002 [de minderjarige1] (ook te noemen: [de minderjarige1] ) en [in] 2007 [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren. De vader en de moeder zijn in februari 2012 feitelijk uit elkaar gegaan. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben sindsdien hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.2
Bij beschikking van 21 augustus 2013 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld, waarna de ondertoezichtstelling telkens is verlengd.
3.3
Bij (afzonderlijke) inleidende verzoekschriften van 18 juni 2015, ingekomenter griffie van de rechtbank op 19 juni 2015, heeft de GI de rechtbank verzocht de ondertoezichtstelling van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] te verlengen, met 12 maanden.
3.4
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 11 augustus 2015, waarvan beroep, heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 20 februari 2016 en het verzoek voor het overige aangehouden.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is van toepassing. Ingevolge dit artikel kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en (a) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor de ouder die het gezag uitoefent door deze niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en (b) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouder die het gezag uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen. De ondertoezichtstelling kan door de kinderrechter slechts worden verlengd indien de gronden, zoals in artikel 1:255 lid 1 BW staan beschreven, nog steeds bestaan.
4.2
In dit hoger beroep ligt voor de beslissing van de kinderrechter, inhoudendede verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de periode van21 augustus 2015 tot 20 februari 2016.
4.3
De moeder kan zich niet verenigen met deze verlenging en stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de door de GI genoemde ontwikkelingsbedreigingen niet voldoen aan het wettelijk criterium van een ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid van de minderjarigen, derhalve is niet komen vast te staan dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd.De moeder heeft ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat zij op korte termijn
de definitieve versie verwacht van de NIFP-rapportages die zijn opgemaakt naar aanleidingvan de verrichte forensisch psychologische onderzoeken en dat zij het in het belang van de kinderen acht om deze af te wachten, zodat het hof de uitkomsten hiervan kan betrekken bij zijn oordeel.
4.4
Het hof heeft de moeder tijdens de zitting de gelegenheid gegeven om binnentwee weken de definitieve NIFP-rapportages te overleggen, waar de vader binnen twee weken op mocht reageren. Bij journaalbericht van 11 december 2015 zijn de NIFP-rapportages door de moeder overgelegd. De vader heeft hierop bij brief van 10 januari 2016 gereageerd en heeft hierbij het hof tevens verzocht om een bijzondere curator voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan te stellen.
4.5
Het hof stelt voorop dat de vader ter zitting van het hof enkel de gelegenheid heeft gekregen om te reageren op de door de moeder te overleggen NIFP-rapportages. De vader heeft geen toestemming gekregen om anderszins nog nader te reageren, dan wel aanvullende verzoeken in te dienen. Het hof zal derhalve het verzoek van de vader om een bijzondere curator aan te stellen buiten beschouwing laten.
4.6
Het hof overweegt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting als volgt.
Gebleken is dat de door de GI omschreven ontwikkelingsbedreigingen nog steeds bestaan. Deze bedreigingen zien met name op het contact tussen de ouders onderling. Op deze punten heeft er geen enkele verbetering plaatsgevonden; de vader en de moeder staan nog steeds lijnrecht tegen over elkaar en zijn niet in staat en bereid om met elkaar te communiceren.Er is op dit moment geen enkel contact tussen hen beiden. De GI heeft de afgelopen
jaren getracht om - in het belang van de kinderen - de communicatie tussen de ouders te verbeteren, hetgeen niet is gelukt.Thans richt de GI zich op de gevolgen van de strijd die de ouders met elkaar voeren voor de kinderen. Er bestaan op dit punt grote zorgen, zoals het heftige verzet van met name [de minderjarige1] tegen omgang met de vader, alsmede de afwijzing die beide kinderen zonder duidelijke aanleiding jegens hun vader laten blijken. Er vindt als gevolg hiervan sinds mei 2015 geen omgang meer plaats tussen de vader en de kinderen. De GI zal naar aanleiding van de uitkomsten van de verrichte forensisch psychologische onderzoeken bezien bij welke benadering, al dan niet met het inzetten van extra zorg en begeleiding, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]onder de huidige omstandigheden het meest baat zullen hebben. De conclusies uit de NIFP-rapportages en de eventueel noodzakelijk geachte hulpverlening zullen met de kinderen besproken moeten worden. Nu de moeder eerder (telkens) geen medewerking heeft verleend aan het tot stand laten komen van gesprekken tussen de GI en de kinderen en in aanmerking genomen dat zij de ontwikkelingsbedreigingen niet onderkent, zal een en ander in het kader van de ondertoezichtstelling moeten gebeuren.
4.7
Het hof is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog steeds bestaan. De GI dient er zorg voorte kunnen dragen dat de bevindingen uit de NIFP-rapportages met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen worden besproken en dat de voor hen (eventueel) noodzakelijk geachte hulp en begeleiding kan worden opgestart. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat dit niet in een vrijwillig kader zal kunnen plaatsvinden. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
5. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 augustus 2015, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. M.P. den Hollander enmr. H.J. de Ruijter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 februari 2016 in bijzijn van de griffier.