Einde inhoudsopgave
Regeling op afstand bestuurde luchtvaartuigen
Artikel 10a Eisen aan uitvoering van vluchten met RPA’s van niet meer dan 4 kg
Geldend
Geldend vanaf 07-10-2017
- Bronpublicatie:
04-10-2017, Stcrt. 2017, 57411 (uitgifte: 06-10-2017, regelingnummer: IENM/BSK-2017/232479)
- Inwerkingtreding
07-10-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-10-2017, Stcrt. 2017, 57411 (uitgifte: 06-10-2017, regelingnummer: IENM/BSK-2017/232479)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Dit artikel is van toepassing op VFR-vluchten met een RPA waarvan de totale massa niet meer dan 4 kg bedraagt, die onder de volgende operationele beperkingen worden uitgevoerd:
- a.
de vlucht wordt uitgevoerd tot een afstand van maximaal 100 meter horizontaal van de bestuurder;
- b.
de vlucht wordt uitgevoerd tot een hoogte van maximaal 40 meter (131 ft) boven de grond of het water binnen het deel van het luchtruim waarin laag mag worden gevlogen door civiele of militaire luchtvaartuigen;
- c.
de vlucht wordt uitgevoerd tot een hoogte van maximaal 50 meter (165 ft) boven de grond of het water in ander dan het in onderdeel b bedoelde deel van het luchtruim;
- d.
de vlucht wordt uitgevoerd tot een afstand van minimaal 50 meter horizontaal van mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, in gebruik zijnde autosnelwegen en autowegen, in gebruik zijnde wegen waar een maximale snelheid van 80 kilometer per uur geldt, spoorlijnen, vaartuigen en voertuigen; en
- e.
de vlucht wordt uitgevoerd in luchtruim met klasse G onder de geldende luchtverkeersregels.
2.
De uitvoering van VFR-vluchten met een RPA als bedoeld in het eerste lid, onder de in dat lid bedoelde beperkingen is ook toegestaan, indien de organisatie die deze vluchten uitvoert, in plaats van over de in artikel 10, eerste lid, bedoelde documenten, beschikt over:
- a.
een geldig bewijs van inschrijving als bedoeld in artikel 3.5 van de wet;
- b.
een speciaal-BvL dan wel een ontheffing van de verplichting te beschikken over een speciaal-BvL met betrekking tot de RPA’s waarmee de vlucht wordt uitgevoerd;
- c.
een door de minister afgegeven bewijs van bevoegdheid dan wel een ontheffing van de verplichting te beschikken over een bewijs van bevoegdheid voor de bestuurders die de in onderdeel b bedoelde RPA’s besturen; en
- d.
een verzekering tegen de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor dood of letsel van derden of andere schade toegebracht aan derden.
3.
Artikel 10, tweede en derde lid, is niet van toepassing op de uitvoering van vluchten met een RPA als bedoeld in het eerste lid, onder de in dat lid bedoelde beperkingen.