CRvB, 07-06-2011, nr. 10/3290 WWB, nr. 10/3291 WWB
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8499
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
07-06-2011
- Magistraten
J.C.F. Talman, J.F. Bandringa, N.M. van Waterschoot
- Zaaknummer
10/3290 WWB
10/3291 WWB
- LJN
BQ8499
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8499, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 07‑06‑2011
Uitspraak 07‑06‑2011
J.C.F. Talman, J.F. Bandringa, N.M. van Waterschoot
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 juni 2010, 08/3443 en 09/989 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: College)
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Heuvel, werkzaam bij de gemeente Alkmaar. Op verzoek van appellant is als getuige gehoord [naam getuige].
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier in geding bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 2 september 2008 opgeschort. Tegen dit opschortingsbesluit heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar (hierna: Appelman), bij brief van 15 september 2008 namens appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 15 september 2008 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 2 september 2008 beëindigd (lees: ingetrokken). Bij brief van 17 november 2008 heeft Appelman namens appellant bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit.
1.4.
Bij besluit van 19 november 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het opschortingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant vanwege het onherroepelijk geworden intrekkingsbesluit van 15 september 2008 geen belang meer heeft bij een besluit op zijn bezwaar tegen het opschortingsbesluit.
1.5.
Bij besluit van 11 februari 2009 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het intrekkingsbesluit eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaar niet binnen de daarvoor wettelijk gestelde bezwaartermijn is ingediend en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 februari 2009 ongegrond en het beroep tegen het besluit van 19 november 2008 niet-ontvankelijk verklaard, dit laatste op de grond dat het belang aan dit beroep is komen te ontvallen.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt op de hierna te bespreken gronden het oordeel van de rechtbank dat het College zijn bezwaar tegen het intrekkingsbesluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen de opschorting.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.1.
Appellant stelt dat het intrekkingsbesluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, omdat het College dit besluit niet aan Appelman heeft verzonden.
4.2.2.
De Raad stelt voorop dat uit artikel 2:1 van de Awb voortvloeit dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde dient te verlopen. Een bestuursorgaan dat, wetende dat een gemachtigde is aangesteld, bepaalde stukken niet (tevens) aan deze gemachtigde doet toekomen, kan daarom in strijd handelen met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding. Heeft het bestuursorgaan weet van het optreden voor de belanghebbende van een gemachtigde in een bepaalde zaak dan zal de toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende normaliter tot gevolg hebben dat er niet kan worden gesproken van een bekendmaking ‘op de voorgeschreven wijze’ als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb, zodat de bezwaar- of beroepstermijn niet is gaan lopen.
4.2.3.
Appellant heeft zijn stelling dat hij het College per e-mailbericht heeft meegedeeld dat in de onderhavige zaak Appelman als zijn gemachtigde optreedt niet aannemelijk gemaakt, reeds niet omdat hij zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd. De Raad tekent daarbij aan dat het College naar voren heeft gebracht dat het nimmer een e-mailbericht of ander schriftelijk stuk, waaruit zou blijken dat appellant zich in de onderhavige zaak door Appelman laat vertegenwoordigen, heeft ontvangen. Appellant heeft in dit verband voorts gewezen op de brieven van Appelman van 13 maart 2008 en 31 maart 2010. De Raad is van oordeel dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat appellant zich in de procedure over het hier aan de orde zijn intrekkingsbesluit door Appelman laat vertegenwoordigen. Uit de brief van 13 maart 2008 aan appellant kan enkel worden afgeleid dat Appelman appellant heeft bijgestaan in een bezwaarprocedure aangaande een door Appelman gemaakt bezwaar tegen een besluit van 10 januari 2008. Ook uit het in deze brief enkel vervatte voorstel van Appelman aan appellant om in voorkomende gevallen in de toekomst namens appellant bezwaar te maken kan niet worden afgeleid dat Appelman in de onderhavige procedure als vertegenwoordiger van appellant optreedt. Uit de brief van 31 maart 2010 van Appelman aan de rechtbank Alkmaar blijkt alleen dat Appelman in die betreffende zaak appellant op een zitting van 13 april 2010 zal bijstaan. De Raad overweegt verder dat het College ten tijde van de verzending van het intrekkingsbesluit op 15 september 2008 er geen weet van had dat Appelman appellant vertegenwoordigde in de bezwaarprocedure met betrekking tot het opschortingsbesluit, nu het bezwaarschrift tegen het opschortingsbesluit pas ná 15 september 2008 door het College is ontvangen. Het feit dat noch uit de gedingstukken, noch uit het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant voorafgaand aan de verzending van het intrekkingsbesluit op 15 september 2008 het College heeft meegedeeld dat Appelman hem vertegenwoordigt, brengt de Raad tot de conclusie dat het College niet gehouden was het intrekkingsbesluit in de onderhavige zaak bekend te maken door het te doen toekomen aan Appelman.
4.3.1.
De Raad stelt vast dat het intrekkingsbesluit op 15 september 2008 per aangetekende post is verzonden naar het adres van appellant. Appellant ontkent de ontvangst van het intrekkingsbesluit en stelt in dat verband dat hij het afhaalbericht van TNT Post niet heeft ontvangen.
4.3.2.
Indien een besluit of uitspraak per aangetekende post is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer TNT Post bij aanbieding van het stuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van TNT Post voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
4.3.3.
Uit het onder de gedingstukken bevindende afhaalbericht met nummer 3S RRRK 5493770 blijkt dat het intrekkingsbesluit door TNT Post op 15 september 2008 op het adres van appellant is aangeboden. Niet in geschil is dat de zending niet door appellant in ontvangst is genomen. De Raad is verder van oordeel dat appellant geen feiten aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden getwijfeld dat het afhaalbericht op zijn adres is achtergelaten. De Raad acht de enkele stelling van appellant dat hij het afhaalbericht niet heeft ontvangen niet geloofwaardig, gelet op het feit dat bij de brief van 16 oktober 2008 van Appelman, waarbij Appelman namens appellant de gronden van bezwaar tegen het opschortingsbesluit heeft ingediend, een kopie van het bovengenoemde afhaalbericht is bijgevoegd. De verklaring van de ter zitting gehoorde getuige kan in dit verband niet tot een ander oordeel leiden, reeds niet omdat de getuige heeft verklaard geen kennis te hebben van de wijze waarop aangetekende stukken worden aangeboden.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3.3 is overwogen is de Raad van oordeel dat het intrekkingsbesluit op de voorschreven wijze is bekend gemaakt. Gelet daarop is de termijn voor het maken van bezwaar aangevangen op 16 september 2008. De laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend is 27 oktober 2008. Aangezien Appelman namens appellant eerst bij brief van 17 november 2008 bezwaar heeft gemaakt, stelt de Raad vast dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de termijn om bezwaar te maken was verstreken.
4.5.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het College het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat appellant daarom geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep over de opschorting. Van geleden financiële schade op grond waarvan een procesbelang zou moeten worden aangenomen is niet gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) B. Bekkers.