Rb. Gelderland, 06-08-2020, nr. C/05/370336 / HA ZA 20/211
ECLI:NL:RBGEL:2020:3930
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
06-08-2020
- Zaaknummer
C/05/370336 / HA ZA 20/211
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:3930, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 06‑08‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 06‑08‑2020
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/370336 / [HZ ZA 20/211]
Vonnis in incident van 5 augustus 2020
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] (Duitsland),
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.G. Francovich te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMS AMBULANCE B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
2. [gedaagde 2]
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R. de Lange te Terborg.
Partijen zullen hierna [eiser] en EMS c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1.
EMS c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan [eiser] veroordeeld zou kunnen worden en het bedrag van die zekerheid bepaalt op€ 12.500,00.
2.2.
Aan deze vordering legt EMS c.s. ten grondslag dat [eiser] de nationaliteit van Singapore heeft en in de procedure heeft laten weten voornemens te zijn naar Singapore te remigreren. Singapore is geen partij bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag 1954 of bij een ander verdrag dat maakt dat haar onderdanen geen zekerheid voor het voldoen van proceskosten en schadevergoeding behoeven te stellen. EMS c.s. vreest dat, door het vertrek van [eiser] , een ten laste van [eiser] uitgesproken proceskostenveroordeling niet verhaalbaar zal blijken te zijn en verlangt daarom zekerheid als bedoeld in artikel 224 Rv.
2.3.
[eiser] voert verweer en stelt zich, onder meer, op het standpunt dat een eventuele veroordeling van [eiser] op grond van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna Brussel I bis-verordening), ten uitvoer kan worden gelegd, nu hij zijn woonplaats heeft in Duitsland, waardoor hij op grond van artikel 224 lid 2 sub b Rv geen zekerheid behoeft te stellen.
2.4.
Het staat vast dat [eiser] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is daarvan kennis te nemen. Dat is het geval. De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Brussel I bis-verordening rechtsmacht, nu de gedaagde partij, EMS c.s., zijn woonplaats in Nederland heeft.
2.5.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is een ieder zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instelt of zich voegt of tussenkomt in een geding alhier, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden. Dit is anders wanneer er sprake is van één van de gevallen als genoemd in artikel 224 lid 2 sub a t/m d Rv. Op grond van artikel 224 lid 2 sub b Rv bestaat geen verplichting tot het stellen van zekerheid indien een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, een verdrag, een EG-verordening of een wet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
2.6.
Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft [eiser] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland. EMS c.s. vordert zekerheidsstelling, waardoor voor [eiser] in beginsel op grond van artikel 224 lid 1 Rv een verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat, tenzij een eventuele veroordeling in de proceskosten in zijn woonplaats of gewone verblijfplaats ten uitvoer kan worden gelegd.
2.7.
[eiser] beroept zich op de Brussel I bis-verordening en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij zijn woonplaats in Duitsland heeft. Nederland en Duitsland vallen als EU-lidstaten onder het toepassingsbereik van de Brussel I bis-verordening. Voor de toepassing van de Brussel I bis-verordening op een beslissing van de Nederlandse rechter in deze procedure, is de woonplaats van [eiser] bepalend. Voor het vaststellen van zijn woonplaats moet de rechtbank op grond van artikel 62 lid 2 Brussel I bis-verordening het recht van die andere lidstaat, in dit geval Duitsland, toepassen.
2.8.
De vaststelling van iemands woonplaats, ‘Wohnsitz’, gebeurt naar Duits recht aan de hand van het Bürgerliches Gesetzbuch (hierna BGB). In §7 BGB staat het volgende vermeld:
§ 7 Wohnsitz; Begründung und Aufhebung
(1) Wer sich an einem Orte ständig niederlässt, begründet an diesem Ort seinen Wohnsitz.
(2) Der Wohnsitz kann gleichzeitig an mehreren Orten bestehen.
(3) Der Wohnsitz wird aufgehoben, wenn die Niederlassung mit dem Willen aufgehoben wird, sie aufzugeben.
Uit het eerste lid van bovenstaande paragraaf volgt dat een persoon die zich permanent in een plaats vestigt, aldaar zijn woonplaats heeft.
2.9.
[eiser] stelt zijn woonplaats in Heidelberg (Duitsland) te hebben. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] overgelegd zijn verblijfsvergunning waarop zijn woonadres staat vermeld, zijn inschrijving in de gemeente Heidelberg per 1 maart 2019 en een verklaring van zijn werkgever waaruit volgt dat [eiser] vanaf 1 maart 2019 tot waarschijnlijk 28 februari 2022 bij deze werkgever, gevestigd in Ludwigshafen (Duitsland), werkzaam zal zijn. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat zijn vrouw en zoontje naar Singapore zouden gaan, maar hij, gelet op zijn aanstelling in Ludwigshafen, niet. De enkele, niet onderbouwde stelling van EMS c.s., dat [eiser] voornemens is naar Singapore te verhuizen of dat mogelijk al heeft gedaan, is daarmee gemotiveerd betwist door [eiser] . Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank aangetoond dat hij, naar Duits recht, zijn woonplaats heeft in Duitsland, aangezien uit het voorgaande afdoende blijkt dat [eiser] zich permanent in Heidelberg heeft gevestigd. Voor de conclusie dat [eiser] deze woonplaats inmiddels heeft verlaten in de zin van §7 lid 3 BGB heeft EMS c.s. onvoldoende gesteld.
2.10.
[eiser] heeft aldus zijn woonplaats, in de zin van de Brussel I bis-verordening, in Duitsland. Op grond van artikel 39 Brussel I bis-verordening kan een beslissing van een Nederlandse rechter in Duitsland ten uitvoer worden gelegd. Uit artikel 2 onder a van de Brussel I bis-verordening volgt dat onder een ‘beslissing’ eveneens de vaststelling van de proceskosten moet worden begrepen.
2.11.
Nu een eventuele proceskostenveroordeling op grond van de Brussel I bis-verordening in Duitsland ten uitvoer kan worden gelegd, is [eiser] op grond van artikel 224 lid 2 aanhef en sub b Rv niet verplicht zekerheid te stellen. De rechtbank wijst de incidentele vordering van EMS c.s. af.
2.12.
EMS c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld. De proceskosten in incident worden begroot op € 543,00 (1 punt maal tarief II).
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de incidentele vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv af,
3.2.
veroordeelt EMS c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 543,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 augustus 2020 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op5 augustus 2020.
ag/mk