Rb. Amsterdam, 23-04-2014, nr. 379616 / HA ZA 07-2587
ECLI:NL:RBAMS:2014:4051
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-04-2014
- Zaaknummer
379616 / HA ZA 07-2587
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:4051, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JBPr 2014/59 met annotatie van mr. P. Sluijter
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Vanaf de koop van de boot heeft eiser geconstateerd dat de boot scheef hing en zwaar en moeilijk stuurde bij topsnelheid. Na het uitbrengen van drie deskundigenrapport bleek het gebrek uiteindelijk simpel te herstellen. Daarvoor was 6 jaar procederen nodig. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om gedaagde in de proceskosten te veroordelen ook al wordt de vordering afgewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/379616 / HA ZA 07-2587
Vonnis van 23 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. M.W.R. Hoogstraten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.V. Paardekooper.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 22 mei 2013, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen
- -
het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2013
- -
de akte van [eiseres], met één productie
- -
de antwoordakte van [gedaagde], met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Ter comparitie van 11 oktober 2013 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld bij akte een nadere feitelijke onderbouwing te geven van de gestelde waardevermindering van de boot en het gestelde verminderde vaargenot.
2.2.
Bij akte heeft [eiseres] ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar een door haar overgelegd rapport van [naam 1] (hierna: [naam 1]) van 16 december 2013.
Dit rapport luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…) BEVINDINGEN (…)
Door dit probleem heeft [eiseres] dus 6 jaar geen gebruik van haar luxe motorjacht kunnen maken zoals aanvankelijk en nadrukkelijk haar opzet betrof.
Uit de stukken alsmede uit hetgeen [naam 2] namens [eiseres] tijdens de zitting van 11 oktober 2013 heeft verklaard, blijkt dat [eiseres] de eerste drie jaar nagenoeg niet aan varen is toegekomen. De voornaamste en in het licht van het geheel tevens begrijpelijk oorzaak daarvoor, betreft het feit dat het motorjacht continue voor [gedaagde] beschikbaar diende te blijven, alsmede het feit dat [eiseres] gelet op de lopende procedure bij de rechtbank geen enkel risico wilde lopen dat er anderszins iets met het motorjacht zou kunnen gebeuren. (…)
Het oorspronkelijke doel van de aanschaf van het motorjacht, te weten het voor incentives in te zetten, is hierdoor volledig teniet gegaan. De reden dat dit type motorjacht wordt gekocht is dat de gebruiker er snel mee wil varen. Het is geenszins de bedoeling een Ferreti te kopen om er vervolgens mee te gaan dobberen. Als zodanig heeft het gebrek het gebruik waarvoor het motorjacht is bedoeld in essentie aangetast. [eiseres] heeft het motorjacht dus aantoonbaar niet kunnen gebruiken zoals beoogd. (…)
KOSTEN TOEREKENING
Het eerste jaar, te weten 2007, is er niet met het motorjacht gevaren, behoudens een proefvaart met [gedaagde] in 2007. De eerste keer dat met gasten is gevaren is blijkens het aan ondergetekende ter beschikking gestelde logboek in de periode eind mei tot en met begin september 2009. Ook zulks bevestigt volgens ondergetekende nogmaals dat in de voorgaande twee jaren niet met het motorjacht is gevaren. In genoemde periode in 2009 blijkt dat slechts 72,5 uur met de relaties is gevaren inclusief het varen naar de locaties. (…)
Het logboek laat voorts zien dat in het jaar 2010 slechts een schamele vijf uur met gasten/genodigden is gevaren. (…) Vanaf de aanschaf in 2007 tot aan het jaar 2012 (…) is geen sprake geweest van enig vaargenot, behoudens de opgegeven zakelijke vaaruren in 2009 en het nagenoeg volledige gebrek daaraan in de eerste twee jaren (te weten 2007 en 2008). (…)”
2.3.
Op grond van het rapport van [naam 1] heeft [eiseres] haar eis aldus gewijzigd dat zij thans vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 302.769,-- (exclusief BTW) ter zake van door [eiseres] als gevolg van gederfd vaargenot geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2013 tot aan de dag van algehele betaling alsmede veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, het nasalaris en de kosten van de deskundigen daaronder begrepen.
2.4.
[gedaagde] heeft bij antwoordakte het volgende aangevoerd. De door [eiseres] gevorderde schade betreft immateriële schadevergoeding en geen vermogensschade. Betwist wordt dat eventueel verminderd vaargenot gelijk zou zijn aan de afschrijving. Dat [eiseres] nu stelt de boot kennelijk niet veel te hebben gebruikt, kan [gedaagde] niet worden toegerekend, althans kan geen schade opleveren en in ieder geval geen vermogensschade. De boot is te allen tijde voor [eiseres] beschikbaar geweest en er is ook mee gevaren. Het gaat bovendien slechts om verminderd vaargenot bij het varen op topsnelheid (varen van 80% of meer van het vermogen van de boot), waarbij bij die snelheden de boot licht heeft geheld. Het feit dat [eiseres] de boot, zoals zij stelt, beperkt heeft gebruikt betekent eveneens dat het verminderd vaargenot beperkt is geweest. De verklaring van [naam 3] over de wijze van gebruik van de boot kan niet als bewijs dienen, aangezien hij pas sinds 1 november 2013 bestuurder van [eiseres] is. Verder heeft [gedaagde] verwezen naar het door haar overgelegde rapport van
[naam 4] (hierna: [naam 4]) van [naam 4] van 23 januari 2014, waarin hij op verzoek van [gedaagde] zijn visie op het rapport van [naam 1] heeft gegeven.
2.5.
Als uitgangspunt geldt dat alleen vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt, waarbij de vermogensschade bestaat uit kosten voor een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel (Hoge Raad 5 december 2008, NJ 2010, 579).
Of vergoeding van vermogensschade als gevolg van verminderd vaargenot toewijsbaar is, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en met name van kort gezegd de omvang van de genotsvermindering.
2.6.
[eiseres] is in de gelegenheid gesteld om haar vordering nader feitelijk te onderbouwen. [eiseres] heeft dit gedaan met het rapport van [naam 1]. Uit dit rapport blijkt dat [naam 1] inzage heeft gehad in het logboek en dat ingevolge het logboek in 2007 en 2008 (nagenoeg) niet is gevaren, in 2009 72,5 uur met relaties en in 2010 5 uur.
Ter comparitie is door [eiseres] verklaard dat in totaal 187 uur is gevaren. [eiseres] heeft het logboek niet overgelegd. Zonder nadere toelichting die ontbreekt is niet duidelijk geworden hoe dit verschil te verklaren is. Ook heeft [eiseres] niet gesteld hoeveel uur zonder het gebrek met de boot zou zijn gevaren. Verder is [eiseres] niet ingegaan op het verweer van [gedaagde] in de conclusie na deskundigenbericht dat op topsnelheid varen in Nederland uitsluitend op enkele snelvaartstroken mogelijk is, dat voor het overgrote deel in Nederland niet harder dan 20 km/uur mag worden gevaren en dat [eiseres] hooguit 20 uur heeft gevaren op topsnelheid. Bovendien heeft [eiseres] het verweer van [gedaagde], dat [eiseres] het volledig gebruik van de boot had en dat de keuringen in de winterperiode plaatsvonden, onvoldoende weersproken.
Het had op de weg van [eiseres] gelegen om concreet te stellen wanneer er vanwege reparatiewerkzaamheden in de vaarperiode niet met de boot gevaren kon worden. Ook dit heeft [eiseres] echter nagelaten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] haar vordering tot vergoeding van vermogensschade als gevolg van verminderd vaargenot onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Die vordering wordt dan ook afgewezen.
2.7.
[eiseres] heeft gevorderd dat [gedaagde] integraal in de proceskosten zal worden veroordeeld, nu er 6 jaar procederen voor nodig is geweest om het gebrek te doen vaststellen. Nu is gebleken dat de oplossing voor de opheffing van het geconstateerde gebrek volgens beide deskundigen feitelijk al die tijd buitengewoon simpel blijkt te zijn geweest, valt op geen enkele wijze in te zien waarom [gedaagde], deskundig als zij zelf ook steeds zegt te zijn geweest, niet eigenhandig met een dergelijke oplossing kon komen. Volgens [eiseres] is het geheel en al aan [gedaagde] te wijten dat het zo lang heeft geduurd voordat het probleem was opgelost.
2.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat [eiseres] reeds vanaf de aankoop van de boot heeft geconstateerd dat de boot scheef hing en zwaar en moeilijk stuurde bij topsnelheid. Vervolgens zijn er drie deskundigenrapporten uitgebracht en is eerst bij de laatste twee rapporten gebleken dat het scheefhangen werd veroorzaakt door een gebrek aan de boot, dat simpel te herstellen was. Het instellen van de onderhavige procedure door [eiseres] en het uitbrengen van de drie deskundigenrapporten waren kennelijk nodig om een en ander vast te stellen. Daarbij komt dat het (geringe) gebrek achteraf gezien simpel te verhelpen was en dat het zes jaar heeft geduurd voordat dit is gebeurd. Daaraan doet niet af dat het gebrek dermate gering was dat ontbinding van de overeenkomst niet was gerechtvaardigd. In het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om [gedaagde] in de proceskosten, inclusief de kosten van de deskundigenrapporten, te veroordelen.
2.9.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 70,85
- griffierecht 4.634,00
- deskundigen 20.416,00
- salaris advocaat 11.000,00 (5,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 36.120,85
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar zoals hierna in de beslissing is vermeld.
2.10.
De rechter, ten overstaan van wie de comparities zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
3. De beslissing
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 36.120,85,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op
23 april 2014.
Het rapport van [naam 4] luidt als volgt, voor zover hier relevant:
“(…) Dat de afschrijving gelijk zou zijn aan de schade van het verminderd vaargenot is niet juist. De normale afschrijving van een boot door tijdsverloop heeft niets en kan niets te maken hebben met verminderd vaargenot.
Dat een boot door enkel tijdsverloop in waarde vermindert, heeft niets te maken met verminderd vaargenot op topsnelheid.
[naam 1] geeft dan ook ten onrechte aan dat er een directe relatie bestaat tussen vaargenot derving en afschrijving. (…) Deze methode heb ik nog nooit eerder meegemaakt en is naar mijn mening niet juist.
Omdat het jacht gewoon gebruikt kon worden komt deze afschrijving volledig aan [eiseres]. Van een compensatie voor verminderd vaargenot/toerekening kan geen sprake zijn. In ieder geval niet een compensatie zoals [naam 1] dit voorstaat. Naar mijn ervaring betreft het hier een gering gemis, waarbij deze beperkte “genotsderving” (het op topsnelheid kunnen varen zonder licht te hellen) niet als schade gekwalificeerd kan worden. (…)”
Als we wel komen tot sv, is de door [naam 1] genoemde methode (afschrijving) volgens mij niet juist. [gedaagde] betwist eea gemotiveerd met rapport [naam 4]. Ik zie geen causaal verband tussen genotsderving en afschrijving. Afschrijving vindt plaats door tijdsverloop. [eiseres] heeft ook niet gesteld dat door de genotsderving sprake is van een hogere afschrijving.
Dan zouden we schade moeten gaan schatten.
Het verweer van [gedaagde], dat voor de bepaling van de door [eiseres] geleden schade als gevolg van verminderd vaargenot niet uitgegaan kan worden van de afschrijving van de boot, volgt de rechtbank. [eiseres] heeft niet onderbouwd, ook niet door middel van het rapport van Kerstens, dat er een causaal verband bestaat tussen het verminderde gebruik en de afschrijving van de boot. De afschrijving staat immers los van het verminderde gebruik; zij zou ook zijn opgetreden zonder dat er sprake van verminderd gebruik zou zijn geweest. [eiseres] heeft ook niet gesteld dat er sprake zou zijn van een hogere afschrijving dan normaliter door tijdsverloop plaatsvindt als gevolg van het verminderde vaargenot.
Ondergetekende stelt in het algemeen vast dat op geld waardeerbare derving van vaargenot doorgaans een moeilijk fenomeen betreft. Echter, in het onderhavige geval en gelet op alle omstandigheden van dit juist zo specifieke geval, zoals het tijdsverloop, de opstelling en het gebrek aan kennis en kunde van de zijde van [gedaagde], alsmede het feit dat [eiseres] door dit gebrek een procedure heeft moeten starten die inmiddels reeds meer dan zes jaren duurt, is op grond van de ervaring van ondergetekende in deze de stelling meer dan gerechtvaardigd dat een relatie is te ontwaren tussen vaargenotderving en afschrijving en om die reden stelt ondergetekende in eerste instantie de vaargenotderving vast op € 367.794,-- Hierbij dient een correctie te worden toegepast over het jaar 2009 aangezien er in die periode wel zakelijk is gevaren. Deze afschrijving bedraagt over de periode 2009 € 65.025,--. Ondergetekende stelt dat [eiseres] nimmer dit vaartuig zou hebben gekocht in de wetenschap dat hij zoveel problemen mocht verwachten en hij dus ook geen rekening behoefde te houden met afschrijvingen in het economisch verkeer. Naar de mening van ondergetekende kan [eiseres] dan ook aanspraak maken c.q. heeft zij recht op een vergoeding van € 302.769,-- ter zake gederfd vaargenot. (…)
WAARDEVERMINDERING (…) er is geen blijvende noch zichtbare schade aan de boot achtergebleven en er is ook geen sprake van een verborgen gebrek wat bij een verkoop vermeld dient te worden.”