Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek BES Boek 1
Artikel 268
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van het Burgerlijk Wetboek Boek 1, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (17-05-2010, Stb. 350) en de Aanpassingsregeling BES-wetten (28-09-2010, Stcrt. 15040). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
27-09-2010, Stb. 2010, 494 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 389 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Personen- en familierecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Alimentatie
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Personen- en familierecht / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
Personen- en familierecht / Relatievermogensrecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Personen- en familierecht / Personenrecht
1.
Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet.
2.
Deze regel lijdt uitzondering:
- a.
indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een opneming krachtens de artikelen 262 en 263 van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel — door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen — onvoldoende is om het kind voor zedelijke of lichamelijke ondergang te behoeden;
- b.
indien zonder de ontheffing van de ene ouder de ontzetting van de andere ouder het kind niet aan diens invloed zou onttrekken;
- c.
indien de geestvermogen van de ouder zodanig zijn gestoord dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen.
- d.
indien na een verzorging en opvoeding met instemming van de ouder — anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een voorlopige toevertrouwing aan de voogdijraad — van tenminste een jaar in een ander gezin dan het ouderlijke, een voortzetting daarvan noodzakelijk is en van terugkeer naar de ouder ernstig nadeel voor het kind moet worden gevreesd.