Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
Artikel 23 Toepassing van het Verdrag in bijzondere gevallen
Geldend
Geldend vanaf 31-07-2022
- Redactionele toelichting
Deze wijziging is van toepassing: a. in Nederland: voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin deze wijziging in werking is getreden; b. in de Bondsrepubliek Duitsland: aa. in het geval van belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin deze wijziging in werking treedt; bb in het geval van andere belastingen, ter zake van belastingen geheven over tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin deze wijziging in werking treedt.
- Bronpublicatie:
24-03-2021, Trb. 2021, 43 (uitgifte: 07-04-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
31-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2022, Trb. 2022, 61 (uitgifte: 12-07-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
Dit Verdrag mag niet zodanig worden uitgelegd dat de verdragsluitende staten worden belet hun nationale wettelijke bepalingen ter voorkoming van het ontgaan of vermijden van belasting toe te passen.
2.
Op verzoek van de belastingplichtige raadplegen de bevoegde autoriteiten elkaar in overeenstemming met artikel 25, derde lid, indien de nationale wettelijke bepalingen als bedoeld in het eerste lid leiden tot dubbele belastingheffing of indien de belastingplichtige meent dat de belastingheffing niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag.
3.
Wanneer
- a)
een onderneming van een verdragsluitende staat inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat en de eerstgenoemde verdragsluitende staat die inkomsten behandelt als inkomsten die kunnen worden toegerekend aan een in een derde rechtsgebied gelegen vaste inrichting van de onderneming; en
- b)
de winst die aan die vaste inrichting kan worden toegerekend vrijgesteld is van belasting in de eerstgenoemde staat,
zijn de voordelen van dit Verdrag niet van toepassing op enig bestanddeel van het inkomen waarvoor de belasting in het derde rechtsgebied minder bedraagt dan 60 percent van de belasting die in de eerstgenoemde staat over dat inkomensbestanddeel geheven zou worden, indien die vaste inrichting in de eerstgenoemde staat gelegen zou zijn. In dat geval blijft elk inkomen waarop de bepalingen van dit lid van toepassing zijn, belastbaar overeenkomstig de nationale wetgeving van de andere staat, niettegenstaande de overige bepalingen van het Verdrag.
4.
De bepalingen van het derde lid zijn niet van toepassing indien de uit de andere staat verkregen inkomsten voortkomen uit of bijkomstig zijn aan de actieve uitoefening van een bedrijf door middel van de vaste inrichting (niet zijnde het verrichten, beheren of gewoon in bezit houden van beleggingen voor eigen rekening van de onderneming, tenzij deze activiteiten bestaan uit bank- of verzekeringsactiviteiten of effectenhandel die respectievelijk uitgeoefend worden door een bank, een verzekeringsmaatschappij of een geregistreerd effectenbedrijf).
5.
Indien voordelen waarin dit Verdrag voorziet op grond van de bepalingen van het derde lid geweigerd worden ter zake van een bestanddeel van het inkomen dat werd verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat, mag de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niettemin die voordelen toekennen ter zake van dat bestanddeel van het inkomen indien die bevoegde autoriteit naar aanleiding van een door die inwoner ingediend verzoek oordeelt dat het toekennen van deze voordelen gerechtvaardigd is, gelet op de redenen waarom die inwoner niet aan de vereisten van het derde lid voldeed (zoals het bestaan van verliezen). De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarbij overeenkomstig de voorgaande zin een verzoek is ingediend, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens het verzoek in te willigen of af te wijzen.
6.
Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend met betrekking tot een bestanddeel van het inkomen indien, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dat voordeel een van de voornaamste doelen was van een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat het toekennen van dit voordeel onder die omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag.