Einde inhoudsopgave
Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 33n
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2020
- Bronpublicatie:
25-09-2020, Stb. 2020, 361 (uitgifte: 30-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-10-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-09-2020, Stb. 2020, 361 (uitgifte: 30-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De rechterlijk ambtenaar die op het tijdstip waarop zijn ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6:1 van de Wet arbeid en zorg aanvangt in totaal tenminste een jaar in dienst is als rechterlijk ambtenaar of in dienst is geweest als ambtenaar bij de Raad voor de rechtspraak of het openbaar ministerie, dan wel als gerechtsambtenaar bij een gerecht, heeft aanspraak op 60% van zijn bezoldiging over de uren dat hij dit ouderschapsverlof geniet, zijnde ten hoogste dertien maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.
2.
Voor de toepasselijkheid van artikel 6:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder ‘arbeidsduur per week’ verstaan: arbeidsduur per week, uitgaande van de arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof ingaat.
3.
Indien de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.
4.
Voor de toepasselijkheid van artikel 6:6 van de Wet arbeid en zorg wordt onder ‘werkgever’ verstaan: het in artikel 33g bedoelde gezag. Op een verzoek als bedoeld in dat artikel wordt door Onze Minister niet beslist dan nadat hij hierover het advies heeft ingewonnen van de functionele autoriteit.
5.
Voor de toepasselijkheid van artikel 6:5, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder ‘werkgever’ verstaan: het in artikel 33g bedoelde gezag alsmede, tenzij het het ouderschapsverlof van een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, de functionele autoriteit.
6.
Voor de toepasselijkheid van artikel 6:5, derde lid, van de Wet arbeid en zorg wordt onder ‘werkgever’ verstaan: functionele autoriteit.
7.
De rechterlijk ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend in de laatste 12 maanden voorafgaand aan zijn ontslag, wanneer hij tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof wordt ontslagen op eigen verzoek of anderszins op grond van aan hem te wijten feiten of omstandigheden. De eerste volzin is niet van toepassing in geval van ontslag op eigen verzoek gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de rijksoverheid. De rechterlijk ambtenaar kan van de in de eerste volzin bedoelde verplichting worden ontheven, indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het in artikel 33g bedoelde gezag rechtvaardigen. Onze Minister beslist over de in de derde volzin bedoelde ontheffing niet dan nadat hij hierover het advies van de functionele autoriteit heeft ingewonnen.