Rb. Gelderland, 16-01-2019, nr. AWB 17/6915
ECLI:NL:RBGEL:2019:142, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
16-01-2019
- Zaaknummer
AWB 17/6915
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:142, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 16‑01‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:10951, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:1477, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2019/0660 met annotatie van Gino Sparidis
NTFR 2019/292 met annotatie van Mr. D.C. Simonis
Uitspraak 16‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting. Eiseres beroept zich op de splitsingsvrijstelling. De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is van zakelijke motieven voor de splitsing.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/6915
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 16 januari 2019
in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres op 15 maart 2017 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000] ) overdrachtsbelasting opgelegd van € 22.500. Tevens is bij beschikking € 1.122 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2017 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 december 2017, ontvangen door de rechtbank op 20 december 2017, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018.
Namens eiseres zijn de gemachtigde en drs. [A] verschenen. Namens verweerder zijn mr. drs. [gemachtigde] en mr. [B] verschenen.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Tot [2015] bezaten [D] en [E] (hierna respectievelijk: de zus en de broer) ieder 50% van de aandelen in [F] BV (hierna: [F] ). Zij waren beiden bestuurder van deze vennootschap. [F] bezat tot deze datum 100% van de aandelen in [G] BV (hierna: [G] ). De bezittingen van [G] bestonden naast vorderingen op groepsmaatschappijen en verbonden maatschappijen uit een pand gelegen op de hoek van [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Q] . In dit pand bevindt zich op de benedenverdieping een winkelgedeelte. Daarboven bevinden zich drie appartementen.
2. De broer bezit 100% van de aandelen in [H] BV. Deze vennootschap bezit 100% van de aandelen in [I] BV. In die vennootschap wordt onder andere een juweliersbedrijf geëxploiteerd. Het juweliersbedrijf huurt het winkelgedeelte van het pand van [G] . [F] heeft een vordering op [H] BV en [G] heeft een vordering op [I] BV.
3. Het bestuur van [F] , in de personen van de broer en de zus, heeft op 30 juni 2015 een voorstel tot splitsing van [F] ondertekend. In de toelichting op dit voorstel zijn als redenen voor de splitsing vermeld: vereenvoudiging van de bedrijfsvoering en de organisatie, alsmede flexibilisering.
4. Bij akte van splitsing van [2015] is [F] juridisch gesplitst. Vooruitlopend op de splitsing is de vordering van [G] op [I] BV gecedeerd aan [F] . Deze vordering en de vordering op [H] BV zijn bij de splitsing overgegaan op [J] BV, een nieuwe bv van de broer. De aandelen in [G] en effecten zijn overgegaan op eiseres, een nieuwe bv van de zus. [J] BV en eiseres hebben beide € 105.091 aan liquide middelen ontvangen. Eiseres is overbedeeld. [J] BV heeft hiervoor een vordering op eiseres verkregen van € 290.185.
5. Met dagtekening 22 december 2015 is vrijstelling van de heffing van vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) verleend ter zake van de overgang van het vermogen van [F] in het kader van deze splitsing.
6. Met dagtekening 14 maart 2016 heeft verweerder aan de zus een beschikking afgegeven waarin is bepaald dat, op grond van artikel 4.41, tweede lid, en artikel 4.42, tweede lid, van de Wet IB 2001 het voordeel uit de vervreemding van de aandelen in het kader van de juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van de Wet IB 2001 niet in aanmerking zal worden genomen.
7. Op 29 januari 2016 heeft eiseres aangifte gedaan van de verkrijging van de aandelen in [G] in verband met de splitsing op [2015] . In de aangifte heeft eiseres een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: WBRV).
8. Verweerder heeft op 14 april 2016 aan eiseres een voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting aangekondigd omdat verweerder van mening is dat de vrijstelling niet van toepassing is. Verweerder heeft bij brief van 15 maart 2017 goedgekeurd dat de naheffing niet wordt opgelegd over 100% van de waarde van de achterliggende onroerende zaak, maar over 50% van deze waarde, omdat de zus middellijk al gerechtigd was tot 50% van de waarde.
Geschil
9. In geschil is of eiseres een beroep kan doen op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de WBRV. Over de maatstaf van heffing, het toegepaste tarief en het feit dat [F] kwalificeert als een lichaam in de zin van artikel 4 van de WBRV hebben partijen geen verschil van mening.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 2 van de WBRV wordt overdrachtsbelasting geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Artikel 4 van de WBRV merkt aandelen in een rechtspersoon waarvan de bezittingen op het tijdstip van de verkrijging of op enig tijdstip in het daaraan voorafgaande jaar grotendeels bestaan of hebben bestaan uit onroerende zaken (waarvan ten minste 30% in Nederland is gelegen) aan als onroerende zaken. Daarbij geldt als voorwaarde dat de onroerende zaken als geheel genomen op dat tijdstip geheel of hoofdzakelijk dienstbaar zijn of waren aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de WBRV bepaalt dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden de verkrijging bij onder meer splitsing is vrijgesteld van de belasting.
11. De voorwaarden bij vrijstelling wegens splitsing zijn opgenomen in artikel 5c, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Op grond van dit artikel, voor zover hier van belang, is de vrijstelling wegens splitsing van toepassing wanneer sprake is van overgang van vermogen onder algemene titel in het kader van een splitsing van een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, behoudens in het geval dat de splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing (de zogenoemde antimisbruiktoets). De splitsing wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing indien de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen.
12. Eiseres stelt dat de vrijstelling van toepassing is, omdat zakelijke redenen ten grondslag liggen aan de splitsing en van het ontgaan van overdrachtsbelasting geen sprake is. Volgens eiseres is door de uitgevoerde splitsing een ruzie tussen de bestuurders van [F] beëindigd, en vormde deze ruzie een bedreiging voor het voortbestaan van [F] . De huur van de winkel werd feitelijk niet betaald, maar in rekening-courant bijgeschreven, er werd geen onderhoud gepleegd aan het pand, hoewel dat wel nodig was, en er werden geen jaarrekeningen meer vastgesteld.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vrijstelling niet van toepassing is. In dat kader wijst hij erop dat de splitsing slechts tot resultaat heeft dat eiseres de aandelen in een lichaam in de zin van artikel 4 van de WBRV heeft verkregen. Verweerder acht het niet aannemelijk dat de splitsing van [F] heeft plaatsgevonden op grond van zakelijke motieven van zowel de splitsende als de verkrijgende vennootschap. Ook heeft
eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de splitsing niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan van overdrachtsbelasting, aldus verweerder.
14. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van een zogeheten ruziesplitsing. Verweerder heeft erop gewezen dat in dat geval alleen wordt toegekomen aan de vrijstelling als de verstoring van de verhoudingen een reële bedreiging vormt voor de continuïteit van de bedrijfsvoering. Dit volgt uit de toelichting van de staatssecretaris bij de behandeling in de nota naar aanleiding van het verslag bij de wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere belastingwetten in verband met de fiscale begeleiding van de overgang van vermogen onder algemene titel bij rechtspersonen op de voet van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken II 1997/98, 25 709, nr. 5).
15. In de argumenten van eiseres ligt besloten dat sprake is van overwegend zakelijke motieven, en niet louter of overwegend aandeelhoudersbelangen of het oogmerk belastingheffing te ontgaan. Ongeacht het feit dat zij daarbij zelf het etiket “ruziesplitsing” hanteert, dient de rechtbank te beoordelen of op grond van de feiten sprake is van zakelijke overwegingen. De rechtbank begrijpt de toelichting van de staatssecretaris aldus dat wanneer de splitsing voortkomt uit aandeelhoudersmotieven het (bijkomende) vereiste geldt dat sprake is van een reële bedreiging voor de continuïteit van de bedrijfsvoering. De toelichting waarnaar verweerder verwijst is namelijk het antwoord op een vraag over de situatie van een verstoorde aandeelhoudersrelatie.
16. Eiseres heeft aangevoerd dat [F] een grote vordering op [I] BV, een bv van de broer, had. Doordat de broer en de zus de enige twee bestuurders van [F] waren, en de broer geen belang had bij het innen van de vordering, bestond er voor [F] geen mogelijkheid de schuld te innen. De relatie tussen de broer en de zus was al jaren moeizaam. Er zijn verschillende pogingen gedaan dit vlot te trekken, maar zonder succes. De broer kon alles tegenhouden wat de zus wilde en vice versa. De broer verrekende de huur in rekening-courant, wat maakt dat formeel de huur werd betaald. Hij heeft ook een groot bedrag uit [F] opgenomen. Dit laatste heeft hij kunnen doen als (zelfstandig bevoegd) bestuurder, en niet als aandeelhouder. Het is naar het oordeel van de rechtbank de bestuursstructuur die de problemen veroorzaakte, althans een oplossing in de weg stond. Ook het feit dat jaarrekeningen niet werden vastgesteld speelt zich af op het niveau van de bestuurders.
17. Ter zitting heeft eiseres nog aangevuld dat sprake was van achterstallig onderhoud aan de appartementen. Dit is mede een bestuurderskwestie, omdat dit uiteindelijk het verhuren (de bezigheid van [G] ) bemoeilijkt. Ook al was er geen acute bedreiging voor het voortbestaan van de onderneming, het was in het belang van de onderneming dat hierin op enig moment verandering kwam. Omdat de argumenten voor de splitsing betrekking hebben op de moeilijkheden bij de besluitvorming, en niet primair in de aandeelhoudersrelatie liggen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake of op dat moment al sprake was van een reële bedreiging voor de continuïteit van de bedrijfsvoering.
18. Hoewel eiseres maar een beperkt aantal stukken heeft ingebracht, bevestigen die wel het beeld dat eiseres heeft geschetst. Verweerder heeft ook uitdrukkelijk niet betwist dat sprake was van een slechte verhouding tussen de broer en de zus. Bovendien heeft met de inspecteur in de Vpb overleg plaatsgevonden en heeft die inspecteur aanleiding gezien vrijstelling van Vpb te verlenen. Voor deze vrijstelling geldt een wettelijke bepaling die hetzelfde luidt als die voor de overdrachtsbelasting. De rechtbank ziet al met al geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres gestelde feiten. Deze ondersteunen de stelling dat sprake was van zakelijke overwegingen.
19. Het doel dat de zus wilde bereiken, was dat er niet langer sprake was van een bestuursvacuüm, dat de broer de rekening-courant niet verder kon laten oplopen en dat opgetreden zou kunnen worden tegen het eventueel niet betalen van de huur door [I] BV. Dat doel is bereikt met de splitsing. Het stond eiseres daarbij vrij de fiscaal meest voordelige route te kiezen. In het licht van de omstandigheden is aannemelijk dat het doel van de splitsing niet was het ontgaan van overdrachtsbelasting.
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrijstelling wegens splitsing van toepassing is. Het beroep is gegrond. De naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Dat geldt ook voor de beschikking belastingrente.
21. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Met name is niet gebleken dat eiseres in de bezwaarfase heeft verzocht om een kostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting;
- -
vernietigt de beschikking belastingrente;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024;
- -
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. J.J. Penning en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 januari 2019 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |