Zie met name onder nr. 10 van de schriftuur.
HR, 17-05-2016, nr. 14/06456
ECLI:NL:HR:2016:869
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-05-2016
- Zaaknummer
14/06456
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:869, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:362, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:362, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:869, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten doodslag en diefstal. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
17 mei 2016
Strafkamer
nr. S 14/06456
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 december 2014, nummer 22/004656-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de hoogte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2016.
Conclusie 26‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten doodslag en diefstal. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/06456 Zitting: 26 april 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 19 december 2014 door het gerechtshof Den Haag wegens, onder 1, “doodslag” en, onder 2, “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Namens de verdachte is op 22 december 2014 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, welk beroep bij akte van 22 oktober 2015 is ingetrokken ten aanzien van de door het hof gegeven vrijspraak van de tenlastegelegde moord. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het hof bij zijn bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde doodslag ten onrechte de juistheid in het midden heeft gelaten van een door de verdediging aangedragen alternatief scenario met betrekking tot de dood van het slachtoffer. De tweede klacht stelt aan de orde dat, als gevolg van het openlaten van de juistheid van het bij de eerste klacht genoemde alternatieve scenario, ook de bewezenverklaring van de onder 2 tenlastegelegde diefstal ontoereikend is gemotiveerd.
3.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 30 januari 2012 te ‘s-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar met dat opzet meermalen te steken en te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp.”
En onder 2 dat:
“hij op 30 januari 2012 te ‘s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sierraden en een telefoon, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.”
3.2. De bewezenverklaring onder 1 en 2 steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv. In deze aanvulling op het arrest heeft het hof de volgende nadere bewijsoverwegingen opgenomen, waarin het hof op het einde ook ingaat op het door de verdediging geschetste alternatieve scenario:
“Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, voor zover het de gebeurtenissen op 30 januari 2012 betreft, onder meer dat:
- de verdachte tussen 04:01:31 uur en 08:03:48 uur tientallen malen telefonisch contact met het slachtoffer heeft gezocht;
- de verdachte omstreeks laatstgenoemd tijdstip de woning aan de [a-straat 1] in Den Haag, alwaar het slachtoffer destijds verbleef, heeft betreden;
- om 08:55:18 uur het laatste uitgaande gesprek met het door het slachtoffer gebruikte telefoonnummer is geregistreerd;
- de verdachte voornoemde woning heeft verlaten, met medeneming van de mobiele telefoon van het slachtoffer en (een deel van) haar sieraden, naar de tram is gelopen en om 09:26:36 uur, gebruik makend van een zendmast aan de Binckhorstlaan in Den Haag, tevergeefs telefonisch contact met [betrokkene 1] heeft proberen te zoeken;
- de verdachte om 09:47:05 uur voor de eerste maal telefonisch contact met [betrokkene 2] heeft gezocht en daarna naar diens woning aan de [b-straat 1] in Den Haag is gegaan;
- het telefoonnummer van het slachtoffer na 09:59:33 uur niet meer binnen het Nederlandse netwerk is geregistreerd;
- de verdachte tegen [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij vanwege een politiecontrole was gevlucht;
- de verdachte ook tegen [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij problemen had met zijn vriendin/vrouw en dat zij de politie zou bellen;
- de verdachte vervolgens door tussenkomst van onder meer [betrokkene 2] onderdak bij [betrokkene 3] in Antwerpen heeft kunnen regelen en daarop met een taxi naar België is vertrokken;
- het telefoonnummer van de verdachte na 12:56:24 uur niet meer binnen het Nederlandse netwerk is geregistreerd;
- het slachtoffer een met [betrokkene 1] gemaakte afspraak om haar om 13:30 uur op te halen niet is nagekomen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt voorts onder meer naar voren dat:
- de verdachte [betrokkene 3] heeft verteld dat zijn vriendin uit Canada tegen hem had gezegd dat hij nog problemen van haar kon verwachten, dat hij ruzie met haar had;
- de verdachte zijn baard heeft laten groeien en tegen [betrokkene 3] heeft gezegd dat hij “met tulband” terug naar India wilde gaan;
- de verdachte gedurende zijn verblijf in Antwerpen heeft geregeld dat de papieren, benodigd om een reisdocument te verkrijgen, hem vanuit India werden toegezonden en vervolgens ook naar de ambassade in Brussel is gegaan om een reisdocument aan te vragen;
- [betrokkene 2] de sieraden van het slachtoffer, die door de verdachte bij hem waren achtergelaten, op verzoek van de verdachte heeft verkocht, waarna er geld, bestemd voor de verdachte, naar [betrokkene 3] is overgemaakt/gestuurd;
- het slachtoffer op 1 februari 2012, kort na 19.30 uur, levenloos in de woonkamer van de woning aan de [a-straat 1] in Den Haag is aangetroffen;
- bij het later die avond door de technische recherche verrichte onderzoek is geconstateerd dat een drietal vingers van het slachtoffer opvallend gestrekt waren, dat naast de twee gestrekte vingers van de linkerhand een ring lag en dat een ring aan de ringvinger van die hand naar binnen was gedraaid;
- de technische recherche in de woonkamer op een leuning van de hoekbank een herenpantalon en in de keuken op het aanrecht een bebloede witte fleecetrui heeft aangetroffen;
- bij het veiligstellen van de pantalon bleek dat op de plaats waar deze had gelegen bloedspatjes op de bekleding van de bedoelde leuning zichtbaar waren;
- zowel het DNA-profiel van de - door de deskundige van het NFI waargenomen - bloedsporen op de pantalon als het DNA-profiel van de bloedsporen op de trui, kort gezegd, een match gaven met het DNA-profiel van het slachtoffer;
- bedoelde broek en trui aan de verdachte toebehoren en door hem op 30 januari 2012 in de woning aan de [a-straat 1] in Den Haag zijn achtergelaten;
- bij de pp 4 februari 2012 plaatsgehad hebbende sectie op het lichaam van het slachtoffer, dat gevorderde postmortale veranderingen toonde, dertien scherprandige letsels, grotendeels met huidperforaties, zijn geconstateerd en in relatie met die letsels onderliggende steekkanalen;
- verdachte [betrokkene 1] tijdens een telefonisch contact op 2 februari 2012 desgevraagd heeft laten weten dat het slachtoffer naar Canada was gegaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2014, naast hetgeen hiervoor onder 14 is weergegeven, onder andere verklaard:
“Ik heb geen strafbaar feit gepleegd. Alles dat bij [slachtoffer] , het slachtoffer, thuis is gebeurd, is het toedoen van haar ex [betrokkene 4] ... Zij wilde die ochtend naar Canada bellen. Ik vond dat goed... Ik ben vervolgens naar een andere kamer gegaan, heb de deur dicht gedaan en ben in slaap gevallen. [slachtoffer] kwam op een gegeven moment naar mij toe. Zij deed haar telefoon in mijn jaszak omdat ik die voor haar moest laten repareren... Ik ben vervolgens opgestaan. Zij gaf mij toen een zak met sieraden. Ze wilde dat ik die sieraden voor haar ging verkopen als ik er een goede prijs voor kon krijgen... Zij zou beslissen wat een goede prijs zou zijn en of de sieraden dus al dan niet zouden worden verkocht. Ik heb haar daarna gekust. Toen hoorde ik iets beneden. Ik ben achter een deur gaan staan. Er kwam iemand de woning binnen. [slachtoffer] liep naar de gang. Daarna kwam zij met een man de woonkamer binnen. Hij begon tegen haar over mij te schelden. Hij zei dat hij mij zou vermoorden en in stukjes zou hakken. Hij zei dat hij ons gisteren samen had gezien. [slachtoffer] zei tegen hem dat hij mij niet moest uitschelden. Zij ging voor de deur staan en gebaarde dat ik weg moest gaan. Ik heb toen mijn schoenen en mijn jas, waar [slachtoffer] haar telefoon in had gestopt, gepakt. Ik heb ook de zak met sieraden gepakt en ben vervolgens via de trap naar beneden gegaan. Toen ik beneden was, hoorde ik de man weer schreeuwen. Hij vroeg aan [slachtoffer] van wie de broek en de trui waren... Iemand heeft haar in opdracht van [betrokkene 4] neergestoken. Ik weet niet wie dat is geweest. Ik weet wel dat [betrokkene 5] een vriend is van [betrokkene 4] en dat hij [betrokkene 4] in de PI in Zoetermeer heeft bezocht...”.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie vanaf 22 augustus 2012 en ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 oktober 2013 soortgelijke verklaringen afgelegd, met dien verstande dat hij bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 31 oktober 2012 heeft verklaard dat de door hem bedoelde man het slachtoffer met de dood had bedreigd.
Het hof is, anders dan de raadsman van de verdachte, van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario - inhoudende dat niet hij, maar iemand anders, meer in het bijzonder [betrokkene 5] , in opdracht van de op 30 januari 2012 gedetineerde [betrokkene 4] het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd en haar telefoon en sieraden heeft gestolen - niet aannemelijk is geworden. Aan dat oordeel liggen niet alleen de hierboven uiteengezette, uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, ten grondslag - waaruit onder meer blijkt dat de verdachte enkele uren nadat hij de woning aan de [a-straat 1] in Den Haag had verlaten naar België is gevlucht, [betrokkene 2] omtrent de reden van zijn vlucht heeft voorgelogen en actie heeft ondernomen om naar India door te reizen - maar ook het gegeven dat de aanwijzingen, die aanvankelijk tot een verdenking in de richting van [betrokkene 5] hebben geleid, in de loop van het opsporingsonderzoek zijn ontkracht en het opsporingsonderzoek ook overigens geen concrete en houdbare aanwijzingen heeft opgeleverd die het door de verdachte geschetste alternatieve scenario kunnen ondersteunen.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte omtrent dat scenario zelfs volstrekt ongeloofwaardig indien daarnaast nog in aanmerking wordt genomen dat:
- de verdachte, die op 15 maart 2012 in België is aangehouden, zich maandenlang op zijn zwijgrecht heeft beroepen en pas bij gelegenheid van zijn verhoor op 22 augustus 2012 omtrent bedoeld scenario heeft verklaard;
- uitgaande van dat scenario, de verdachte - die ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2014 heeft verklaard dat hij bezorgd om het slachtoffer was en haar daarom in de vroege ochtend van 30 januari 2012 zo veelvuldig had gebeld - geen redelijke verklaring heeft kunnen of willen geven voor het feit dat hij, nadat hij de woning aan de [a-straat 1] in Den Haag had verlaten, geen enkele poging heeft ondernomen om nog met haar in contact te treden, noch bij anderen naar haar heeft geïnformeerd;
- uitgaande van dat scenario, de verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen of willen geven voor het feit dat hij, zonder nog contact met het slachtoffer te hebben gehad, [betrokkene 2] heeft verzocht haar sieraden te verkopen en de opbrengst aan hem te doen toekomen, in aanmerking genomen het feit dat hij ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2014 heeft verklaard dat het slachtoffer uiteindelijk zou beslissen of de-sieraden, afhankelijk van de prijs, al dan niet verkocht zouden worden;
- uitgaande van dat scenario, de verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen of willen geven voor het feit dat hij na het verlaten van meergenoemde woning niet de politie heeft gebeld om te melden wat er in die woning was voorgevallen en dat het slachtoffer, tezamen met de door hem bedoelde man, nog in die woning aanwezig was, noch voor het feit dat hij [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] daaromtrent niet heeft ingelicht;
- uitgaande van dat scenario, de verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen of willen geven voor het feit dat hij [betrokkene 1] , toen zij hem op 2 februari 2012 belde en vertelde dat zij het slachtoffer niet meer kon bereiken, evenmin op de hoogte heeft gesteld van wat zich op 30 januari 2012 in die woning had afgespeeld, maar haar in plaats daarvan heeft laten weten dat het slachtoffer naar Canada was gegaan, noch voor het feit dat hij ook [betrokkene 6] , toen deze hem later liet weten dat het slachtoffer was vermoord, niets heeft verteld omtrent hetgeen er op 30 januari 2012 was voorgevallen.
Tenslotte laten de hiervoor onder 15, onder 16 en met name onder 17 opgenomen weergaven van tapgesprekken - in welke gesprekken onder meer aan de orde is gekomen dat de verdachte op dat moment niet in de gevangenis zit en dat het beter zal zijn als hij, naar het hof begrijpt, naar India kan vluchten omdat zijn vingerafdrukken “naar heel Europa” worden gestuurd en het hem, naar het hof begrijpt, in Nederland heel veel jaren kan “duren” - zich slecht rijmen met het door de verdachte geschetste alternatieve scenario.
Op grond van de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor is overwogen, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van het hof boven iedere redelijke twijfel verheven dat de verdachte [slachtoffer] op 30 januari 2012 - gezien meer in het bijzonder de bij sectie vastgestelde letsels: opzettelijk - van het leven heeft beroofd en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening aan haar toebehorende sieraden en de aan haar toebehorende telefoon heeft weggenomen, zoals in het arrest onder 1 en 2 bewezen is verklaard.”
3.3. Zoals blijkt uit de hierboven weergegeven nadere bewijsoverweging van het hof , heeft de verdediging met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde doodslag en de onder 2 tenlastegelegde diefstal als alternatief scenario aangedragen, dat niet de verdachte maar een andere persoon – te weten: [betrokkene 5] – in opdracht van een ex-echtgenoot van het slachtoffer – te weten: [betrokkene 4] – het slachtoffer om het leven heeft gebracht en haar sieraden en telefoon heeft gestolen. Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverwegingen in de aanvulling op het arrest omstandig uit de doeken gedaan waarom dit alternatieve scenario naar het oordeel van het hof niet aannemelijk en niet geloofwaardig is en welke aan de gebezigde bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden het alternatieve scenario onwaarschijnlijk maken.
3.4. In het middel wordt aangevoerd dat het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen niet expliciet is ingegaan op de in het dossier aanwezige verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die inhouden dat op de tenlastegelegde datum tussen 11:00 en 12:00 uur uit de woning van het slachtoffer geschreeuw is gehoord. Omdat deze verklaringen niet verenigbaar lijken met de uit bewijsmiddel 9 voortvloeiende omstandigheid dat de verdachte zich in ieder geval vanaf 09:26 uur niet meer in de woning van het slachtoffer heeft bevonden, heeft het hof de juistheid van het verweer, dat het slachtoffer op het moment dat de verdachte was vertrokken nog leefde, in het midden gelaten. Gesteld wordt dat hierdoor de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, althans dat de verwerping van het verweer gelet op hetgeen dat daartoe is aangevoerd onbegrijpelijk is. Daarbij merkt de steller van het middel op dat, waar het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen veel waarde toekent aan de kledingstukken van de verdachte die in de woning van het slachtoffer zijn aangetroffen, deze kledingstukken bijvoorbeeld nog niet uitsluiten dat de bloedsporen op de kledingstukken daarop door een ander dan de verdachte zijn aangebracht ter misleiding van politie en justitie, terwijl het daderschap van de verdachte door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] wel zonder meer zou worden uitgesloten.1.
3.5. Dat het hof bij zijn verwerping van het alternatieve scenario van de verdediging niet expliciet is ingegaan op de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , vind ik niet onbegrijpelijk. Blijkens de pleitnota die op de zitting van het hof van 5 december 2014 is overgelegd, heeft de raadsman van de verdachte wel verwezen naar de betreffende verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] , maar in eerste instantie niet in het kader van het aangedragen alternatieve scenario. De verwijzing naar de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is opgenomen onder het kopje ‘I Doodslag: wettig, maar onsamenhangend bewijs’ en luidt als volgt (zie p. 10-11 van de pleitnota):
“4.13 [getuige 1] en [getuige 2] horen geschreeuw tussen 11 en 12. Het lijkt dat [slachtoffer] zelf ’s ochtends ruzie had (het kon niet van de tv zijn) en/maar is gedood toen de buren L51 niet thuis waren.
4.14 [getuige 1] en [getuige 2] geven concrete aanknopingspunten: COMPUTER-inlogtijd en TV-programmering staan vast en worden ondersteund door het onderzoek: een vrouw die wordt aangevallen op chaotische wijze die mondbedekking door de dader met een hand niet toelaat, zou schreeuwen. Vóór cliënts vertrek (ruim vóór 09.26u) is niets gehoord. Dit beaamt getuige [getuige 3] . Het is raar als vóór 09.26 iemand is gedood terwijl niemand iets zou hebben gehoord van intens gillen en schreeuwen om hulp, alleen al gezien [slachtoffer] afweerletsel.
4.15 Het door de buren melden van vroegere schreeuw-incidenten maakt de huizen zo gehorig dat men geschreeuw kan horen en men [slachtoffer] , bij cliënts betrokkenheid, had móeten horen – wat niet is gebeurd. De rechtbank gaat zonder motivering voorbij aan de verklaringen van de getuigen, die vaststaande tijdstippen noemen die niet congrueren met cliënts tijdpad. [slachtoffer] moet ná 09.26u zijn aangevallen.”
3.6. Het verweer met betrekking tot het alternatieve scenario is vervolgens opgenomen vanaf p. 18 van de pleitnota onder het kopje ‘5. Alternatief scenario’, maar bevat slechts een zeer summiere verwijzing naar de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , namelijk niet meer dan:
“4 GETUIGEN ( [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4]).”
3.7. Ik kan hieruit niet afleiden dat in het kader van de onderbouwing van het alternatieve scenario, zoals in het middel wordt gesteld, ‘namens rekwirant naar voren is gebracht dat er getuigen zijn, buren, die hebben verklaard dat er geschreeuw is gehoord in de woning van het slachtoffer op een moment waarvan vast staat dat rekwirant daaruit toen al was vertrokken en dat dit tot de conclusie moet leiden dat het slachtoffer na het vertrek van rekwirant nog leefde en het, zoals rekwirant heeft aangevoerd, een ander is geweest die haar van het leven heeft beroofd.’
3.8. Voor zover in het middel wordt betoogd dat het hof heeft nagelaten op een dergelijk gevoerd onderdeel van het verweer met betrekking tot het alternatieve scenario in te gaan, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
3.9. Daaraan wil ik nog toevoegen dat het, gelet op de vrijheid van de feitenrechter bij het selecteren en waarderen van het bewijs, evenmin onbegrijpelijk is dat het hof bij zijn bewijsbeslissing aan de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is voorbijgegaan. Zoals de steller van het middel onder nr. 5 van de schriftuur zelf opmerkt, heeft het hof er in zijn nadere bewijsoverwegingen onder meer op gewezen dat (i) de verdachte in de vroege ochtend van 30 januari 2012 opvallend vaak – te weten: tientallen keren – naar het slachtoffer heeft gebeld, (ii) in de woning van het slachtoffer een bebloede broek en een bebloede fleecetrui zijn aangetroffen, (iii) de verdachte na zijn vertrek uit de woning van het slachtoffer vrijwel direct naar België is vertrokken, (iv) de sieraden van het slachtoffer door de verdachte zijn verkocht en (v) de verdachte tegenover verschillende personen niet naar (volle) waarheid heeft verklaard over zijn wetenschap ten aanzien van de situatie van het slachtoffer. Daar komt bij dat het hof ook nog van groot belang heeft geacht dat de staat waarin het slachtoffer na het misdrijf is aangetroffen erop wijst dat het om het leven brengen van het slachtoffer en het wegnemen van (een deel van de) sieraden van het slachtoffer tegelijkertijd hebben plaatsgevonden (zie bewijsmiddel 3). Nu zonder meer vaststaat dat het de verdachte is geweest die op de tenlastegelegde datum met de sieraden van het slachtoffer uit de woning van het slachtoffer is weggegaan, is de bewezenverklaring van het hof toereikend gemotiveerd.
3.10. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve merk ik op dat nu reeds vaststaat dat de Hoge Raad niet binnen de in deze zaak toepasselijke behandeltermijn van zestien maanden uitspraak zal doen en dat dit tot strafvermindering moet leiden. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de besteden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2016