Hof Amsterdam, 31-05-2011, nr. 200.078.679-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1244
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
200.078.679-01
- LJN
BR1244
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR1244, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑05‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Verzoek voorlopig deskundigenbericht ex art. 202 Rv deels niet-ont v ankelijk, deels afgewezen omdat de voorgelegde vraag naar haar strekking in essentie een juridische beoordeling van een aannemingsovereenkomst vergt, welke beoordeling – gelet op de daartoe benodigde expertise - niet aan de in deze zaak te benoemen deskundige toekomt.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
1. [ Appellant 1 ],
wonende te [ B ],
2. [ Appellante 2 ],
wonende te [ B ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. P.J. Kouwenberg, te Amsterdam
t e g e n
[ Verweerder ], h.o.d.n. [ X ],
wonende te [ N ],
VERWEERDER,
advocaat: mr. L. Chr. Kranendonk, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ Appellanten ] en [ Geïntimeerde ] genoemd.
[ Appellanten ] zijn bij beroepschrift met producties, dat op 8 december 2010 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 oktober 2010 van de rechtbank te Amsterdam onder zaak- en rekestnummer 456276/HA RK 10-322 gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof, kort gezegd, genoemde beschikking zal vernietigen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het hoger beroep.
Bij brief van 4 januari 2011 aan het gerechtshof Amsterdam heeft [ Appellanten ] zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat artikel 188 lid 2 Rv in deze niet van toepassing is en voorts bij brief van 24 januari 2011 een drietal producties aan het hof doen toekomen.
Op 7 maart 2011 is ter griffie van het hof een verweerschrift met een productie van [ Geïntimeerde ] ingekomen, waarin [ Geïntimeerde ] aangeeft dat hij zich refereert aan het oordeel van dit hof.
Op 14 april 2011 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben voornoemde advocaten namens partijen het woord gevoerd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat heden uitspraak zal volgen.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[ Geïntimeerde ] heeft op grond van een tussen hem en [ Appellanten ] op 4 augustus 2009 gesloten aannemingsovereenkomst werkzaamheden verricht aan/in de [ Appellanten ] in eigendom toebehorende woning te Bussum.
2.2
[ Appellanten ] hebben bij verzoekschrift de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen. Door middel van dit deskundigenonderzoek wensen [ Appellanten ] bewijs te verzamelen en aan te tonen dat als gevolg van ondeskundige leiding van, gebrek aan coördinatie door en inzet van onbekwame onderaannemers van [ Geïntimeerde ] tijdens de verbouwing schade is ontstaan en dat de eindafrekening van [ Geïntimeerde ] onjuist is.
2.3
De rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 28 oktober 2010 geoordeeld dat het verzoek van [ Appellanten ] tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht toewijsbaar is, aangezien [ Geïntimeerde ] tegen inwilliging van het verzoek geen verweer heeft gemaakt. De rechtbank heeft in de bezwaren van [ Geïntimeerde ] tegen de door [ Appellanten ] geformuleerde vraagstelling aanleiding gezien de vraagstelling te herformuleren. De door de rechtbank in haar beslissing geherformuleerde vragen aan de deskundige luiden als volgt –voor zover van belang -:
“1. Kunt u aangeven welke werkzaamheden door HaarenBeek (en/of door hem ingeschakelde onderaannemers) zijn uitgevoerd en of deze werkzaamheden op deugdelijke wijze zijn uitgevoerd?
- 2.
Voor zover de werkzaamheden naar uw oordeel niet deskundig zijn uitgevoerd, kunt u per onderdeel van de werkzaamheden aangeven waar het aan schort?
3.
Kunt u per geconstateerde tekortkoming tevens ramen wat de kosten van herstel zullen zijn?
4.
[ Appellanten ] stellen dat door de werkzaamheden van HaarenBeek (en/of de door hem ingeschakelde onderaannemers) schade is toegebracht aan de woning. [ Appellanten ] sommen onderdelen van de woning waaraan schade zou zijn toegebracht op onder 6) van het verzoekschrift. Kunt u aangeven of aan deze onderdelen van de woning inderdaad schade is toegebracht?
5.
Indien er schade is aan (enkele van) deze onderdelen van de woning, kunt u aangeven of deze schade veroorzaakt is of kan zijn door of bij de uitvoering van de werkzaamheden door HaarenBeek en/of door hem ingeschakelde onderaannemers?
6.
Kunt u per geconstateerde schade ramen wat de kosten van herstel zullen zijn?
Het beroep van [ Appellanten ] richt zich tegen deze beslissing.
- 2.4.
[ Appellanten ] klagen erover dat de rechtbank in haar hierboven onder 2.3. weergegeven herformulering ten onrechte niet heeft opgenomen de door [ Appellanten ] in hun verzoekschrift onder 9.1. voorgelegde vraagstelling, namelijk:
“is bij de uitvoering van het werk door [ Geïntimeerde ] op basis van de aannemingsovereenkomst van 4 augustus 2009 sprake van meerwerk? Welk bedrag zou met dit meerwerk gemoeid zijn?“.
Aldus heeft de rechtbank naar het oordeel van [ Appellanten ] het verzoek op dit punt ten onrechte afgewezen.
- 2.5.
[ Geïntimeerde ] stelt hiertegenover dat de in deze zaak te benoemen deskundige geen oordeel kan geven op de vraag of er terecht kan worden gesproken van meerwerk, en alleen kan beoordelen of alle verrichte werkzaamheden, waaronder het meerwerk, al dan niet juist zijn verricht. In de formulering van de rechtbank - inhoudende kort gezegd een onderzoek naar de verrichtte werkzaamheden - ligt daarom reeds een onderzoek naar de (eventueel) als meerwerk aan te duiden verrichtte werkzaamheden besloten, aldus [ Geïntimeerde ].
Ontvankelijkheid
- 2.6.
Ingevolge artikel 204 lid 2 Rv is geen hogere voorziening toegelaten voor zover het verzoek tot verhoor van een deskundige is toegewezen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 203 lid 2 sub a Rv, dient het verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht onder meer in te houden de punten waarover het oordeel van de deskundige wordt gevraagd. Die punten maken volgens de jurisprudentie onderdeel uit van het verzoek en de rechter heeft bij de beoordeling of het onderzoek zich wel of niet omtrent die punten zal dienen uit te strekken, anders dan bij de keuze van de persoon van de te benoemen deskundige, geen vrijheid van beslissen. De rechter is echter niet gebonden aan de door verzoeker gebezigde tekst voor de formulering van de aan de deskundige voor te leggen vragen. Ook staat het de rechter daarbij vrij om door de wederpartij met betrekking tot het te verrichten onderzoek voorgestelde punten in de vraagstelling aan de deskundige op te nemen. Hieruit vloeit voort dat in beginsel geen hoger beroep open staat tegen de herformulering van de vraagstelling, maar dat, indien wordt vastgesteld dat de rechter over bepaalde in het verzoek genoemde punten niet het oordeel van de deskundige heeft gevraagd, geoordeeld moet worden dat het verzoek in zoverre niet is toegewezen en tegen de desbetreffende beschikking derhalve hoger beroep open staat.
- 2.7.
Het hof stelt vooreerst vast – mede naar aanleiding van hetgeen door partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep naar voren is gebracht - dat [ Appellanten ] met de onder 2.4. weergegeven vraagstelling, op twee punten een oordeel van de deskundige wenst, namelijk:
- 1.
zijn (delen van) door [ Geïntimeerde ] verrichte werkzaamheden als meerwerk aan te duiden? (hierna: punt 1); en
- 2.
wat is de deskundigheid/kwaliteit van deze als meerwerk aangeduide verrichte werkzaamheden (en de eventuele hieraan verbonden kosten)(hierna: punt 2)?
- 2.8.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank geformuleerde vragen, zoals hierboven onder 2.3. weergegeven, aangaande de deskundigheid van de door [ Geïntimeerde ] verrichte werkzaamheden reeds de in punt 2 vermelde vraag naar de deskundigheid van de eventueel als meerwerk aan te merken verrichte werkzaamheden omvatten. Immers, de beoordeling van de deskundigheid van de verrichte werkzaamheden staat los van de (uiteindelijke) duiding van (een deel van) de verrichte werkzaamheden als meerwerk.
Bovenstaande impliceert dat het verzoek ter zake van punt 2 door de rechtbank is toegewezen, zodat daartegen geen appel mogelijk is. In zoverre zijn [ Appellanten ] niet ontvankelijk in hun appel.
- 2.9.
Anders oordeelt het hof ter zake van de ontvankelijkheid van Den Holander c.s. in hun verzoek voor zover dit betreft de hierboven onder punt 1 aan de deskundige voor te leggen vraag naar de als meerwerk aan te merken werkzaamheden. De rechtbank heeft deze vraag - zoals bevestigd door de (griffier van de) rechtbank in haar brief van 26 november 2010 (productie 1 bij het verweerschrift van [ Geïntimeerde ] in hoger beroep) - niet aan de deskundige voorgelegd, omdat dit een juridische beoordeling van de verrichte werkzaamheden zou inhouden.
Geoordeeld moet derhalve worden dat het verzoek op dit punt niet is toegewezen en dat tegen de desbetreffende beschikking in zoverre hoger beroep open staat. In zoverre zijn [ Appellanten ] ontvankelijk in hun appel.
Verdere beoordeling
- 2.10.
[ Appellanten ] hebben in hun verzoekschrift verzocht – voor zover nog aan de orde - om aan de deskundige de vraag voor te leggen of, gelet op de tussen [ Appellanten ] en [ Geïntimeerde ] gesloten aannemingsovereenkomst van 4 augustus 2009, (een deel van) de door [ Geïntimeerde ] verrichte werkzaamheden zijn aan te merken als meerwerk.
- 2.11.
Als uitgangspunt geldt ingevolge vaste jurisprudentie dat een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor, indien aan de daartoe gestelde eisen is voldaan, dient te worden toegewezen, behoudens – onder meer - indien met het verzoek geen rechtens te respecteren belang gediend is.
- 2.12.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de beantwoording van de in punt 1 voorgelegde vraag naar haar strekking in essentie een juridische beoordeling van voornoemde aannemingsovereenkomst vergt, welke beoordeling – gelet op de daartoe benodigde expertise - niet aan de in deze zaak te benoemen deskundige toekomt. Het verzoek dient dan ook bij gebrek aan belang daartoe te worden afgewezen.
- 2.13.
Slotsom is derhalve dat [ Appellanten ] ter zake van punt 2 niet in het beroep kunnen worden ontvangen en het verzoek voor wat betreft punt 1 dient te worden afgewezen.
- 2.14.
[ Appellanten ] zullen als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure in hoger beroep dienen te dragen.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart [ Appellanten ] ter zake van punt 2 niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
wijst af het verzoek ter zake van punt 1;
verwijst [ Appellanten ] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [ Geïntimeerde ] gevallen en tot op heden begroot op € 280,00 aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Noordhuizen, R.H. de Bock, en J.M. Boll en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2011.