Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, nr. 200.194.742
ECLI:NL:GHARL:2017:10175
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
200.194.742
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:10175, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/6231
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Overeenkomst in strijd met de goede zeden. De overeenkomst, waarbij de vader onroerende zaken aan zijn dochters heeft verkocht met het beding dat deze op zijn verzoek worden teruggekocht, met de strekking te verhinderen dat de belastingdienst op de zaken belastingschulden verhaalt, is in strijd met de goede zeden. De overeenkomst is partieel nietig: alleen het terugleveringsbeding is nietig. De vordering van de vader wordt daarom afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.194.742
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht C/16/406219)
arrest van 21 november 2017
in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant in het principaal appel,
verweerder in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: [de vader] ,
advocaat: mr. J. van Andel,
tegen:
1. [de schoonzoon]
2. [dochter 1],
3. [dochter 2] ,
allen wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk [de kinderen] en afzonderlijk [de schoonzoon] , [dochter 1] en [dochter 2] ,
advocaat: mr. C. van der Mark.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 17 februari 2016 en 25 mei 2016 die de rechtbank Midden-Nederland (Civiel recht, handelskamer, locatie Utrecht) heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 juni 2016,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord in het principaal appel/tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel,
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het vonnis van 25 mei 2016. De feiten kunnen als volgt worden samengevat. [dochter 1] en [dochter 2] zijn dochters van [de vader] , [de schoonzoon] is de partner van [dochter 1] . [de vader] heeft op 24 november 2006 het woonhuis aan [perceel 1] overgedragen aan [dochter 1] en [dochter 2] en de opslagloods aan de [perceel 2] overgedragen aan [de schoonzoon] en [dochter 1] . De koopsom voor het woonhuis bedroeg € 418.200,-- waarvan een gedeelte van € 255.000,-- is betaald en een gedeelte van € 163.200,-- is voldaan door een schenking van [de vader] aan de kopers. De koopsom van de opslagloods bedroeg € 190.000,-- en is voldaan. In oktober 2011 is in de verhuurde opslagloods een hennepplantage aangetroffen. In verband daarmee is [de vader] strafrechtelijk veroordeeld.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[de vader] heeft in eerste aanleg (in conventie), samengevat, gevorderd dat [de kinderen] worden veroordeeld tot teruglevering en ontruiming van het woonhuis en de opslagloods zoals nader in de processtukken omschreven. In voorwaardelijke reconventie hebben [de kinderen] gevorderd, voor het geval de rechtbank [de vader] geheel of gedeeltelijk in het gelijk mocht stellen, samengevat, [de vader] te veroordelen tot medewerking aan overdracht en levering aan hem van de onroerende zaken tegen de door een makelaar vast te stellen vrije verkoopwaarde, alsmede [de vader] te veroordelen tot betaling van de eigenaarslasten vanaf 1 februari 2015, een en ander met nevenvorderingen.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen en [de vader] veroordeeld in de proceskosten. Omdat de (voorwaardelijke) reconventionele vordering volgens de rechtbank nodeloos was ingesteld, zijn [de kinderen] in de kosten veroordeeld, die op nihil zijn gesteld nu [de vader] zich niet tegen deze vordering heeft verweerd.
5. De beoordeling van de grieven en de vordering in het principale appel
5.1
[de vader] vordert in hoger beroep dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, het vonnis van 25 mei 2016 zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen. In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben [de kinderen] hun onder 4.1 vermelde reconventionele vordering vermeerderd met een subsidiaire vordering (voor het geval het hof zou oordelen dat de verkoop en levering van het onroerend goed aan hen nietig of vernietigbaar zou zijn) tot betaling door [de vader] van de koopsom en notariële kosten gemoeid met verkoop en levering, alsmede de hypotheeklasten en vaste lasten vanaf 1 februari 2015, een en ander met nevenvorderingen.
5.2
In grief 1 klaagt [de vader] erover dat de rechtbank heeft beslist dat tussen partijen niet in geschil is dat het woonhuis en de opslagloods eigendom zijn geworden van [de kinderen] Hij verwijst naar zijn stellingen in eerste aanleg, die erop neerkomen dat de verkoop aan zijn dochters schijnhandelingen waren en dat hij altijd eigenaar is gebleven. De grief is niet gegrond. De koopovereenkomsten zijn gevolgd door uitvoeringshandelingen, waaronder levering van beide percelen, betaling van de koopsommen en vestiging van hypotheken door [de kinderen] op beide percelen. Die uitvoeringshandelingen impliceren dat de koopovereenkomsten geen gesimuleerde rechtshandelingen zijn, maar dat partijen een werkelijke eigendomsovergang hebben beoogd, zij het volgens [de vader] een tijdelijke. In het licht van deze uitvoeringshandelingen heeft [de vader] in ieder geval te weinig gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat er van dergelijke schijnhandelingen sprake is. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen.
5.3
[de vader] stelt in de grieven 2 en 3 dat de rechtbank niet consequent in haar redenering is geweest. Als de koopovereenkomsten nietig zijn wegens strijd met de goede zeden, dan is er geen titel geweest voor de overdracht van beide panden en is hij altijd eigenaar gebleven. Dat brengt mee, zo legt het hof zijn stellingen uit, dat hij de onroerende zaken kan revindiceren. [de kinderen] hebben aangevoerd dat als [de vader] al gevolgd zou moeten worden in zijn weergave van de afspraken, niet de koopovereenkomsten in hun geheel nietig zijn, maar slechts de terugleveringsbedingen (memorie van antwoord in het principale appel onder 25).
5.4
Dit verweer slaagt. Een koopovereenkomst, waarin vermogen van de verkoper wordt geparkeerd bij een derde om verhaal van schuldeisers van de verkoper te verijdelen is naar haar strekking in strijd met de goede zeden en daarom nietig (artikel 3:40 lid 1 BW, zie HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3650, NJ 2015/290). Van nietigheid is slechts dan sprake als beide partijen op de hoogte zijn of geacht worden op de hoogte te zijn van de ongeoorloofde strekking. Het hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat [de kinderen] van de ongeoorloofde strekking op de hoogte waren, zoals [de vader] stelt, maar [de kinderen] betwisten. Niet is gebleken dat thans nog belangen van schuldeisers van [de vader] meebrengen dat verhaal op het woonhuis en de opslagloods voor hen mogelijk moet blijven. De strekking van de geschonden norm brengt in dit geval mee dat op grond van artikel 3:41 BW slechts het terugleveringsbeding nietig is en niet ook de overige bepalingen van de koopovereenkomsten. Zou de gehele overeenkomst nietig zijn, dan zou dat rechtsgevolg meebrengen dat het aangaan van deze onzedelijke overeenkomst voor de verkoper te risicoloos wordt: óf de koper levert op zijn verzoek het geparkeerde vermogen terug, óf de verkoper beroept zich na weigering door de koper op nietigheid van de koopovereenkomst en kan dat vermogen revindiceren. Verder zijn de laakbare intenties in overwegende mate bij de verkoper aanwezig en in mindere mate bij de koper. Het algemeen belang is meer gediend bij geldigheid van de overdrachten van [de vader] aan [de kinderen] Omdat slechts de terugleveringsbedingen nietig zijn en niet de overige bedingen, zijn de titels voor de levering van het woonhuis en de opslagloods geldig en slaagt de revindicatie van [de vader] niet.
5.5
Uit het voorgaande volgt, dat ook als [de kinderen] op de hoogte waren van de ongeoorloofde strekking van de overeenkomst, de vordering van [de vader] niet slaagt. Aan bewijslevering over de wetenschap van [de kinderen] wordt daarom niet toegekomen. Bij bewijslevering over de stelling van [de vader] dat hij met [de kinderen] een terugleveringsbeding is overeengekomen, heeft [de vader] geen belang. Als immers komt vast te staan dat partijen dit zijn overeengekomen, is de sanctie dat dit beding nietig is. Een beding dat in strijd met de goede zeden is, is nietig. De stellingen van [de vader] dat [de kinderen] zich nooit op vernietigbaarheid van de koopovereenkomsten hebben beroepen, kunnen daarom niet slagen. De grieven 2 en 3 slagen niet.
5.6
Grief 4 voert terecht aan dat de rechtbank heeft miskend dat [de vader] zich in hoger beroep wel heeft verweerd tegen de voorwaardelijke vordering in reconventie. Tot een ander oordeel over de proceskosten kan dit niet leiden omdat de reconventionele vordering voorwaardelijk was ingesteld en de rechtbank de voorwaarde niet vervuld heeft geacht en dus ook niet tot een proceskostenveroordeling had kunnen komen. Zou dit anders zijn, dan zou er reden zijn geweest de kosten zodanig tussen partijen te verdelen dat iedere partij de eigen kosten draagt zodat het vonnis materieel niet zou wijzigen.
6. De slotsom
6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van het voorwaardelijke incidentele hoger beroep van [de kinderen]
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de vader] in de kosten van het principale hoger beroep veroordelen.
Deze kosten aan de zijde van [de kinderen] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 94,08
- griffierecht € 314,00
totaal verschotten € 408,08
- salaris advocaat € 894,00 ( 1 punten x tarief II).
6.3
Ook de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen, nu zij niet zijn bestreden, worden toegewezen.
7. De beslissing in het principale beroep
bekrachtigt het vonnis (in conventie en in reconventie) van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 25 mei 2016;
veroordeelt [de vader] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de schoonzoon] vastgesteld op € 408,08 voor verschotten en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [de vader] in de nakosten, begroot op € 131,--, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, A.E.B. ter Heide en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.