Rb. Amsterdam, 05-09-2008, nr. 13-470017-06
ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0522
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
05-09-2008
- Zaaknummer
13-470017-06
- LJN
BF0522
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0522, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 05‑09‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 05‑09‑2008
Inhoudsindicatie
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Witwassen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/470017-06 (Promis)
Datum uitspraak: 5 september 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 en 22 augustus 2008.
- 1.
Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 oktober 2003 tot en met 27 juni 2006, te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten een woning en/of een of meer personenauto's en/of een of meer hoeveelheden brandstof en/of een of meer hoeveelheden levensmiddelen / boodschappen en/of een of meer geldbedragen en/of een of meer (vakantie)reizen en/of een of meer verzekeringen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerpen, te weten een woning en/of een of meer personenauto's en/of een of meer hoeveelheden brandstof en/of een of meer hoeveelheden levensmiddelen / boodschappen en/of een of meer geldbedragen en/of een of meer (vakantie)reizen en/of een of meer verzekeringen, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420bis/420quater Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 oktober 2003 tot en met 27 juni 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning(en) (perceel [adres 2] en/of [adres 3]) en/of een of meer personenauto's en/of een of meer hoeveelheden brandstof en/of een of meer hoeveelheden levensmiddelen / boodschappen en/of een of meer geldbedragen en/of een of meer (vakantie)reizen en/of een of meer verzekeringen, wetende dat voornoemde woning(en) en/of een of meer personenauto's en/of een of meer hoeveelheden brandstof en/of een of meer hoeveelheden levensmiddelen / boodschappen en/of een of meer geldbedragen en/of een of meer (vakantie)reizen en/of een of meer verzekeringen geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald door [medeverdachte 1] met gelden die door voornoemde [medeverdachte 1] zijn verkregen door invoer en/of uitvoer en/of verkoop van een of meer (grote) hoeveelheden hash (art. 3/A/B Opiumwet), althans door enig misdrijf, aldus heeft zij, verdachte, toen en daar opzettelijk uit de opbrengst van een of meer door misdrijf verkregen voorwerpen voordeel getrokken;
artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
- 2.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
- 3.
Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van 3 oktober 2003 tot en met 27 juni 2006, te Zaandam, gemeente Zaanstad, voorwerpen, te weten personenauto’s en hoeveelheden brandstof en geldbedragen en levensmiddelen/
boodschappen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
- 4.
Motivering bewezenverklaring, bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
- 4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair telastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
- 4.2.
Bespreking (bewijs)verweren van de verdediging
Door de raadsman is gesteld dat verdachte slechts vanaf eind december 2005, zo rond de Kerstdagen of Oud en Nieuw, wist dat het geld van [medeverdachte 1] waarvan het gezin leefde van misdrijf afkomstig was. Verdachte kan niet, ook niet via het voorwaardelijk opzet, worden verweten worden dat zij dit niet eerder wist. Ook had zij dit redelijkerwijs niet kunnen vermoeden.Verdachte dient dan ook van het telastegelegde te worden vrijgesproken. De raadsman heeft bepleit dat verdachte, vanaf het moment dat zij er achter kwam dat [medeverdachte 1] weer in hash handelde, haar wereld instorttte en zij de relatie direct wilde verbreken. Zij kon echter niet zo maar met haar kinderen een andere woning betrekken. Het is niet de bedoeling van de wetgever om personen zoals verdachte voor het zogenaamde witwassen te vervolgen. Ook voor de periode vanaf december 2005 dient verdachte van het primair telastegelegde te worden vrijgespoken.
- 4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Hoewel uit de bewijsmiddelen blijkt dat de huurpenningen ten behoeve van de woning zijn voldaan met geld afkomstig van [medeverdachte 1] en daarmee onmiddellijk of middellijk afkomstig uit enig misdrijf, acht de rechtbank niet bewezen dat de woning als zodanig, zoals telastegelegd, van enig misdrijf afkomstig zijn. Van deze onderdelen van de telastelegging wordt verdachte derhalve vrijgesproken.
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat zij twee buitenlandse reizen met [medeverdachte 1] heeft gemaakt, waarvan zij er één van haar spaargeld heeft betaald. Eén van deze reizen, namelijk een reis naar Mexico, vond plaats in 2004. De andere reis, naar de Dominicaanse republiek, is geboekt en betaald in oktober 2005, derhalve in de periode dat verdachte, zoals hierna uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen blijkt, op de hoogte was van de illegale hashhandel van [medeverdachte 1]. Desondanks acht de rechtbank niet bewezen dat deze reis is verworven met geld afkomstig van deze criminele activiteiten. Verdachte verklaart over deze reis immers expliciet dat het een kado van haar aan [medeverdachte 1] betrof, zodat niet valt uit te sluiten dat deze reis met het spaargeld van verdachte is verworven. Verdachte wordt van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De rechtbank acht voor haar beslissing dat verdachte het hiervoor onder 3 (primair) bewezengeachte heeft begaan het volgende van belang.
De bewijsmiddelen.
- -
Het proces-verbaal van relaas van 15 januari 2007 met bijlage waarnaar wordt verwezen, waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] over geen bron van legale inkomsten beschikte, maar desondanks over grote gedragen contant geld heeft kunnen beschikken. In de periode van
1 januari 2004 tot en met 26 juni 2006 heeft [medeverdachte 1] contante uitgaven gedaan voor de aankoop van auto’s, voor brandstofkosten en voor gezinsuitgaven. Op 13 oktober 2003 heeft [medeverdachte 1] een Mercedes aangeschaft, die op 17 oktober 2003 op naam van verdachte is gezet. Op 14 november 2003 heeft [medeverdachte 1] een BMW gekocht. Deze is op 21 november 2003 op naam van verdachte gezet. [medeverdachte 1] heeft in mei 2006 een bedrag van 1300 euro contant betaald aan de tussenpersoon Ciere Assurantie voor verzekeringspremies. Voor het totale verzekeringspakket van [medeverdachte 1] en verdachte moesten zij 7.054,75 euro betalen.
In de periode van 3 oktober 2003 tot en met 27 juni 2006 heeft [medeverdachte 1] voor een totaalbedrag van 19.953,33 euro op zijn rekening bij de Fortisbank gestort. Deze rekening is voornamelijk gebruikt voor de maandelijkse huurbetalingen ad 940 euro per maand, ten behoeve van een ziektekostenverzekering en contributie voor een tennisvereniging. Er zijn geen pintransacties uitgevoerd via deze rekening. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte blijkt dat er in de periode van 3 oktober 2003 tot en met 27 juni 2006 in totaal een bedrag van 2440,20 euro is afgeschreven voor boodschappen, hetgeen gemiddeld 73,95 euro per maand bedraagt. Gezien het feit dat het gezin van verdachte uit 5 personen bestond, mag aangenomen worden dat dit bedrag te laag is om van te leven en dat [medeverdachte 1] dit bedrag aangevuld heeft. In totaal is er 372,20 euro afgeschreven aan brandstofkosten, hetgeen in geen verhouding staat tot het werkelijke verbruik van brandstoffen door verdachte .
- -
De verklaring van [medeverdachte 1] op 28 juni 2006 dat hij geen inkomen of uitkering had. Hij verdiende zijn geld met verkoop van weed en hash .
- -
De verklaring van verdachte dat [medeverdachte 1] de aanschaf van de auto’s regelde, behalve de Passat. Tankkosten betaalde verdachte altijd contant, soms van geld dat zij van [medeverdachte 1] had gekregen. [medeverdachte 1] betaalde ook de boodschappen en andere rekeningen.
- -
De verklaring van verdachte bij de politie op 29 juni 2006 waarin zij heeft verklaard dat zij weet dat [medeverdachte 1] wel eens een beetje weed verkocht. Verdachte weet het van twee keer, één keer een jaar geleden, de andere keer heeft zij pas geleden weed in de garage gevonden. [medeverdachte 1] betaalde de huur, gas, licht en levensonderhoud zoals boodschappen. Hij heeft ongeveer tussen de 1500 en 1700 euro per maand bijgedragen. Verdachte heeft in de week van 29 juni 2006 250 euro van verdachte gekregen. Zij dacht dat hij haar 10.000 euro zou geven .
Overweging rechtbank ten aanzien van het verweer en conclusie
Door de raadsman is onder meer gesteld dat verdachte van het telastegelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien zij geen wetenschap, ook niet via het zogenaamde voorwaardelijk opzet, van de herkomst van het geld van [medeverdachte 1] had of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank deelt deze stelling niet en overweegt hiertoe het volgende.
Op het moment dat [medeverdachte 1] uit zijn detentie kwam, heeft hij twee auto’s aangeschaft, die beide enige tijd op verdachte’s naam gestaan hebben en waarvan er één voor haar en de ander voor gebruik door [medeverdachte 1] zelf bestemd was. Gelet op het gegeven dat hij niet over legale inkomsten beschikte en gelet op zijn criminele verleden, waarvan verdachte op de hoogte was, kan het naar het oordeel van de rechtbank, niet anders zijn dan dat [medeverdachte 1] deze auto’s met zogenaamd oud geld uit zijn criminele verleden heeft aangeschaft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft genomen en het risico heeft aanvaard dat het geld van [medeverdachte 1] van misdrijf afkomstig was, het zogenaamde voorwaardelijk opzet.
Voor de periode daarna, 21 november 2003 tot juni 2005, gaat de rechtbank mee in de verklaring van verdachte dat zij dacht dat [medeverdachte 1] zijn geld met de handel in auto’s verdiende. Er zijn in die periode naar het oordeel van de rechtbank geen aantoonbare hoge uitgaven gedaan en geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die maken dat verdachte al dan niet door middel van voorwaardelijk opzet wetenschap had van de daadwerkelijke herkomst van het geld van [medeverdachte 1] of dat zij de herkomst daarvan redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Verdachte wist, blijkens haar verklaring bij de politie, echter wel vanaf ongeveer juni 2005 dat het geld van [medeverdachte 1] met de handel in verdovende middelen is verdiend. De verklaring van verdachte dat de politie haar verklaring verkeerd heeft weergegeven en zij gezegd heeft dat zij slechts sinds een half jaar van deze hashhandel afwist, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft haar verklaring bij de politie ondertekend. Daarnaast maakt het gegeven dat verdachte heeft verklaard dat zij in de week van 29 juni 2006 nog 250 euro van [medeverdachte 1] heeft aangenomen, doch in de veronderstelling was dat zij 10.000 euro van hem zou krijgen, dat verdachte niet zo argeloos is als door haar en de raadsman is geschetst.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van juni 2005 tot en met 27 juni 2006 wist dat het geld van [medeverdachte 1] van misdrijf afkomstig was.
De raadsman heeft voorts gesteld dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om personen zoals verdachte ter zake het zogenaamde witwassen te vervolgen. Deze stelling vindt geen aanknopingspunten in de wetgeschiedenis, zodat de stelling wordt verworpen.
- 5.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
- 6.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
- 7.
Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder primair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen en voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in 2003, kort na afloop van de laatste detentie van verdachte [medeverdachte 1] met wie zij gedurende diens detentie opnieuw een relatie kreeg, samen met deze [medeverdachte 1] een aantal auto’s verkregen en op haar naam laten zetten. Verdachte wist dat deze auto’s waren aangeschaft met geld dat afkomstig was uit de vroegere criminele activiteiten van [medeverdachte 1]. Verdachte was immers op de hoogte was van het criminele verleden van haar partner, alsmede van het feit dat [medeverdachte 1], zo kort na zijn detentie, niet beschikte over enige legale bron van inkomsten. Voorts was verdachte vanaf de zomer 2005 op de hoogte van het feit dat [medeverdachte 1] wederom zijn inkomsten verkreeg uit de illegale hashhandel. Verdachte heeft mede geprofiteerd van deze inkomsten en gedurende ongeveer een jaar bedragen ten behoeve van onder meer het gemeenschappelijke huishouden verkregen en uitgegeven. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door haar handelwijze heeft verdachte er aan bijgedragen dat de illegale herkomst van deze gelden werd verbloemd en aan het zicht van Justitie werd ontrokken.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat [medeverdachte 1] aan verdachte had beloofd om na zijn detentie met zijn criminele verleden te breken en dat verdachte daarom lange tijd geloofd heeft dat [medeverdachte 1] zijn inkomsten uit de (legale) autohandel verkreeg. Dat zij hierin naïef is geweest kan haar in strafrechtelijke zin niet worden aangerekend. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat inmiddels ruim 2 jaren zijn verstreken na de aanhouding van verdachte en niet is gebleken dat zij zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op een de verdachte betreffend uittreksel van het justitieel documentatieregister van de Centrale Justitiële Documentatie, gedateerd 17 juli 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
Gelet op de ernst van de bewezen feiten acht de rechtbank een werkstraf van 100 uren passend en geboden. Daarnaast legt de rechtbank bij wijze van waarschuwing aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
- 8.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die haar verdachte in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. I.M. Bilderbeek en J.G. Sillevis Smitt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2008.