Rb. Utrecht, 22-12-2010, nr. 197292 / HA ZA 05-1363
ECLI:NL:RBUTR:2010:BP0791
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
22-12-2010
- Magistraten
Mr. D. Wachter
- Zaaknummer
197292 / HA ZA 05-1363
- LJN
BP0791
- Roepnaam
Beurkens Allround
Veldhuizen Expeditie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BP0791, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 22‑12‑2010
Uitspraak 22‑12‑2010
Mr. D. Wachter
Partij(en)
Vonnis van 22 december 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.H. de Jonge- Wiemans,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding
- —
de conclusie van antwoord
- —
de conclusie van repliek, tevens houdende eiswijziging
- —
de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In januari 2005 heeft de vennootschap naar Duits recht Trans-O-Flex, hierna te noemen: Trans-O-Flex, aan [eiseres] opdracht gegeven tot vervoer van computerapparatuur van Nederland naar Duitsland. [eiseres] heeft vervolgens aan [gedaagde] opgedragen om dit vervoer uit te voeren.
2.2.
Op 21 januari 2005 zijn de goederen door [gedaagde] in ontvangst genomen. De betreffende goederen dienden op maandag 24 januari 2005 in Duitsland te worden afgeleverd. In het weekend van 22 en 23 januari 2005 is een deel van de goederen uit de vrachtwagencombinatie van [gedaagde], die was geplaatst op het bedrijfsterrein van [gedaagde], gestolen.
2.3.
Op 20 april 2006 heeft [eiseres] (middels verrekening) aan Trans-O-Flex een bedrag betaald van EUR 27.448,50.
2.4.
Bij vonnis van 11 september 2007 heeft het Landgericht Hanau (Duitsland), hierna te noemen: de Duitse rechter, [eiseres] veroordeeld om een bedrag van EUR 27.448,50, vermeerderd met rente, aan Trans-O-Flex te betalen. Daartoe heeft dit gerecht onder meer geoordeeld dat [eiseres] geen beroep toekomt op de aansprakelijkheidsbeperking van artikel 23 CMR-verdrag, nu haar ondervervoerder, [gedaagde], grovelijk onzorgvuldig had gehandeld in de zin van artikel 29 CMR-verdrag.
2.5.
Op 6 mei 2008 heeft het Oberlandesgericht Frankfurt am Main het tegen het vonnis van de Duitse rechter ingestelde beroep afgewezen.
2.6.
Op 25 juni 2008 heeft [eiseres] het (op grond van het vonnis van de Duitse rechter) aan rente verschuldigde bedrag van EUR 8.656,15 aan Trans-O-Flex voldaan.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert samengevat — na eiswijziging:
- a.
dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde] gehouden is [eiseres] te vrijwaren voor alle geleden en nog te lijden schade, te begroten op:
- —
EUR 27.446,50 aan hoofdsom
- —
EUR 8.656,15 aan Duitse rente
- —
EUR 5.733,56 aan gemaakte advocaatkosten,
- —
een en ander vermeerderd met wettelijke rente, en
- b.
dat de rechtbank [gedaagde] al dan niet hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] primair aangevoerd dat [gedaagde] als opvolgend vervoerder in de zin van artikel 34 CMR-verdrag gehouden is om (op grond van artikel 37 CMR-verdrag) de schadevergoeding die [eiseres] op basis van de Duitse procedure heeft betaald, te dragen, nu de betreffende schade door toedoen van [gedaagde] is ontstaan. Deze schade bestaat volgens haar uit het bedrag dat zij op basis van de Duitse procedure heeft betaald, de verschuldigde Duitse rente en de advocaatkosten die zij heeft gemaakt met betrekking tot de procedure in Duitsland.
4.2.
[gedaagde] heeft betwist dat zij als opvolgend vervoerder in de zin van artikel 34 CMR-verdrag aan te merken is. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat het bepaalde in artikel 39 CMR-verdrag niet aan de betwisting van haar eigen aansprakelijkheid en de omvang daarvan in de weg staat, zodat zij niet (wegens overmacht in de zin van artikel 17 CMR-verdrag), dan wel beperkt (op grond van artikel 23 CMR-verdrag) aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld in de zin van artikel 29 CMR-verdrag is naar Nederlands recht in het onderhavige geval geen sprake, aldus [gedaagde].
4.3.
Ingevolge artikel 34 CMR-verdrag is sprake van opvolgend vervoer indien het vervoer is onderworpen aan één enkele overeenkomst, en er sprake is van één of meerdere opvolgende vervoerders die de goederen en de vrachtbrief in ontvangst hebben genomen. [gedaagde] heeft op zich niet betwist dat aan deze voorwaarden is voldaan. Zij stelt enkel dat de eerste en tweede papieren vervoerders, Trans-O-Flex respectievelijk [eiseres], de goederen en de vrachtbrief niet zelf hebben ontvangen. Dat is evenwel volgens vaste jurisprudentie (vgl. Gerechtshof 's‑Gravenhage 3 september 1991, SES 1992,16, Rechtbank 's‑Gravenhage 10 januari 2001, SES 2000,34, Gerechtshof 's‑Gravenhage 13 september 2005, SES 2007,46) niet vereist.
4.4.
Ook het verweer dat de opvolgend vervoerregeling in casu geen toepassing heeft gevonden, nu in de Duitse procedure niet de eerste vervoerder, maar de tweede vervoerder werd aangesproken (en ook nog eens door de eerste vervoerder en niet door de afzender) kan [gedaagde] niet baten. De regresregeling die in het kader van opvolgend vervoer in artikel 37 CMR-verdrag is opgenomen, is immers niet beperkt tot schadevergoedingen die zijn betaald door een vervoerder op grond van aansprakelijkstelling op basis van de opvolgend vervoersregeling (hoofdstuk VI van het CMR-verdrag), maar strekt zich uit tot ‘een schadevergoeding’ die is betaald ‘uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag’. De Duitse procedure berust op de bepalingen van het CMR-verdrag, zodat het bepaalde in artikel 37 CMR-verdrag op de onderhavige procedure van toepassing is.
4.5.
Ingevolge artikel 37 onder a CMR-verdrag dient een opvolgend vervoerder de schadevergoeding in zijn verhouding tot de vervoerder die de schadevergoeding heeft betaald, geheel te dragen, indien deze schade door diens toedoen is veroorzaakt. Vaststaat dat de diefstal heeft plaatsgevonden in de periode nadat de goederen door [gedaagde] in ontvangst genomen waren en vóór aflevering daarvan. Handelen of nalaten van [gedaagde] terzake van het plaatsvinden van deze diefstal is in de onderhavige regresprocedure alleen van belang, indien een andere vervoerder dan [gedaagde] ook een verwijt terzake daarvan kan worden gemaakt. De enkele stelling van [gedaagde] dat [eiseres] het transport aldus heeft gepland dat de vrachtwagencombinatie gedurende het weekend over diende te staan en dat [eiseres] wist dat gedurende het weekend niemand in de vrachtwagen aanwezig zou zijn, is onvoldoende om de schade ook, of mede, als gevolg van het handelen of nalaten van [eiseres] te beschouwen. Door de inontvangstneming van de goederen ging de verantwoordelijkheid voor de goederen over op [gedaagde], en diende deze alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig waren om het verlies van goederen, waaronder verlies door diefstal, te voorkomen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schade uitsluitend is veroorzaakt door toedoen/nalaten van [gedaagde], zodat zij gehouden is de schadevergoeding alleen te dragen.
4.6.
Het beroep van [gedaagde] op overmacht en beperkte aansprakelijkheid brengt in het voorgaande geen verandering. Immers ingevolge artikel 39 lid 1 CMR-verdrag is de vervoerder op wie verhaal wordt uitgeoefend ingevolge artikel 37 CMR-verdrag, niet gerechtigd de gegrondheid van de betaling door de vervoerder die het verhaal uitoefent, te betwisten, wanneer die schadevergoeding is vastgesteld bij rechterlijke uitspraak en hij behoorlijk van het geding in kennis is gesteld en in de gelegenheid is geweest om zich daarin te voegen of tussen te komen. De onderhavige schadevergoeding berust op een rechterlijke uitspraak van de Duitse rechter, en [gedaagde] heeft niet betwist dat hij van de Duitse procedure in kennis gesteld en dat hij gelegenheid heeft gehad zich daarin te voegen of tussen te komen. De uitleg die [gedaagde] geeft aan artikel 39 lid 1 CMR-verdrag, inhoudende dat de gegrondheid van de betaling niet, maar de aansprakelijkheid van de opvolgend vervoerder wel kan worden betwist, vindt geen steun in doel en strekking van artikel 39 CMR-verdrag. Doel van deze bepaling is immers om regres in geval van een rechterlijke uitspraak voor de veroordeelde gemakkelijker te maken en te voorkomen dat een vervoerder die de schadevergoeding betaalt, alsnog een deel van een schade zelf zou moeten dragen buiten het geval dat deze schade gedeeltelijk door hem is veroorzaakt in de zin van artikel 37 sub b of c CMR-verdrag. Indien onder de gegrondheid van de betaling niet tevens de aansprakelijkheid van de opvolgende vervoerder zou worden verstaan, zou dit in strijd zijn met doel en strekking van deze bepaling, nu immers alsdan alsnog diens aansprakelijkheid zou moeten worden vastgesteld op basis van artikelen 17, 23 en 29 CMR-verdrag, en daardoor een verschil zou kunnen ontstaan tussen de aansprakelijkheid van de eerst aangesproken vervoerder en de vervoerder waarop verhaal wordt gezocht. Dit, terwijl sprake is van hetzelfde feitencomplex, en de opvolgend vervoerder de mogelijkheid heeft gehad zijn standpunt over de aansprakelijkheid van de aangesproken vervoerder en zijn eigen aansprakelijkheid in de voorafgaande procedure naar voren te brengen. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] geen beroep op overmacht of beperkte aansprakelijkheid jegens [eiseres] toekomt.
4.7.
Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] voor vervoerdersaansprakelijkheid is verzekerd, en dat zij ‘ervan uitgaat’ dat de verzekeraar in de rechten van [eiseres] is gesubrogeerd, kan haar niet baten, nu zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] gehouden is de schadevergoeding die [eiseres] aan Trans-O-Flex heeft betaald (EUR 27.446,50 plus betaalde rente van EUR 8.656,15), geheel te dragen, en [eiseres] derhalve daarvoor dient te vrijwaren. De daartoe strekkende vordering is derhalve in beginsel toewijsbaar.
4.9.
Voorgaande conclusie geldt niet zonder meer ook de door [eiseres] gemaakte advocaatkosten met betrekking tot de procedure in Duitsland. Het begrip ‘kosten’ in artikel 37 CMR-verdrag moet — in het licht van de overige inhoud van die bepaling — worden begrepen als kosten die onderdeel uitmaken van de schadevergoeding die de betreffende vervoerder die verhaal zoekt, in casu [eiseres], heeft betaald. De gevorderde advocaatkosten zien niet op dergelijke kosten, maar op de eigen kosten die [eiseres] in de procedure in Duitsland heeft gemaakt.
Daarbij komt dat het begrip ‘kosten’ in het CMR-verdrag restrictief moet worden uitgelegd. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 14 juli 2006, NJ 2006, 599) moeten het kosten betreffen die rechtstreeks aan (de normale uitvoering van) het vervoer als zodanig zijn verbonden. Kosten van [eiseres] ter afwering van haar aansprakelijkheid jegens haar opdrachtgever kunnen niet als dergelijke kosten worden beschouwd.
4.10.
Subsidiair heeft [eiseres] de gevorderde kosten gegrond op artikel 6:96 sub b BW als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade. Advocaatkosten die zijn gemaakt in een andere gerechtelijke procedure kunnen niet worden aangemerkt als ‘buitengerechtelijke kosten’ in de zin van voormelde bepaling. Daarbij komt dat het CMR-verdrag overigens ook geen ruimte biedt voor toepassing van nationale regels met betrekking tot buitengerechtelijke kosten.
4.11.
Op grond van het voorgaande heeft [eiseres] jegens [gedaagde] geen recht op vergoeding van haar, in de Duitse procedure gemaakte, advocaatkosten.
4.12.
Tenslotte heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op wettelijke rente over de hoofdsom en over de rente die zij aan Trans-O-Flex heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt een dergelijke aanspraak zich niet met het bepaalde in artikel 27 CMR-verdrag. Deze (dwingendrechtelijke) bepaling fixeert de verschuldigde rente over een schadevergoeding wegens verlies van goederen immers op een bedrag van 5% per jaar. Voorts beperkt deze bepaling de reikwijdte van deze rente tot ‘het bedrag der schadevergoeding’, in casu derhalve alleen de betaalde hoofdsom, en niet de verschenen rente. Deze bepaling moet ook op de rechtsverhouding tussen opvolgend vervoerders van toepassing worden geacht, aangezien anders doel en strekking van het CMR-verdrag, het regelen van de aansprakelijkheid van vervoerders op een eenvormige wijze, niet zou worden bereikt. Op grond van het voorgaande heeft [eiseres] jegens [gedaagde] derhalve alleen recht op de CMR-rente van 5% over de door haar betaalde hoofdsom.
4.13.
[gedaagde] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de door [eiseres] ten aanzien van haar gemaakte proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
— | dagvaarding | EUR | 71,93 | |
— | vast recht | 184,00 | (EUR 920,00 / 5) | |
— | salaris advocaat | 1.788,00 | (2,0 punten × tarief EUR 894,00) | |
Totaal | EUR | 2.043,93 |
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] gehouden is [eiseres] te vrijwaren voor de geleden schade, te begroten op:
- —
EUR 27.446,50 aan betaalde hoofdsom,
- —
EUR 8.656,15 aan betaalde Duitse rente, en
- —
de CMR-rente van 5% per jaar over een bedrag van EUR 27.446,50 vanaf 20 april 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 2.043,93,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.