Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-01-2019, nr. 21-006962-16
ECLI:NL:GHARL:2019:596, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-01-2019
- Zaaknummer
21-006962-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:596, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑01‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:6684, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:4
Uitspraak 24‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeelt verdachte tot 24 maanden gevangenisstraf wegens het wegmaken van sporen van een misdrijf en het in brand steken van een chalet met daarin een stoffelijk overschot.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006962-16
Uitspraak d.d.: 24 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2016 met parketnummer 05-780032-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 oktober 2017, 4 december 2018, 11 december 2018 en 10 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Corbeek, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Feit 1
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, de moord dan wel de (impliciet subsidiair ten laste gelegde) doodslag op [slachtoffer] . Het Openbaar Ministerie heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld. Het hof zal verdachte daarom in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover dat gericht is tegen de gegeven vrijspraak van feit 1, aangezien de wet in zoverre geen hoger beroep toelaat.
Feit 2
De rechtbank heeft verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van feit 2 en niet bewezen geacht dat door de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Het hof is van oordeel dat dit feit in zijn gehele omvang aan de orde is in hoger beroep, nu verdachte niet van die gehele tenlastelegging is vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- tenlastegelegd dat:
2:hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer aldaar aanwezige kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3:hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of (vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot ontbranding heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in Nederland en/of België, te weten in de gemeente(n) Ermelo en/of Bergen op Zoom en/of Antwerpen en/of elders in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, nadat op of omstreeks voornoemde periode in de gemeente Ermelo de heer [slachtoffer] opzettelijk om het leven was gebracht, althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, (telkens) met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerp(en) waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf (waaronder een of meer persoonlijke bezittingen van de heer [slachtoffer] ) heeft/hebben vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- een bijl en/of een mes in een bosperceel verstopt/achtergelaten, en/of
- een hoeveelheid (bebloede) kleding weggegooid/laten verdwijnen en/of
- de auto (merk Audi Q5) van die [slachtoffer] van Ermelo naar Antwerpen gereden en/of aldaar achtergelaten en/of (vervolgens) de sleutel(s) van voornoemde auto weggegooid, en/of
- de telefoon (merk iPhone) van die [slachtoffer] weggegooid/laten verdwijnen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Bij arrest van heden is [medeverdachte 1] veroordeeld voor de doodslag op [slachtoffer] .
Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij brand heeft gesticht in het chalet waar het slachtoffer lag(feit 2), dat hij daarmee geprobeerd heeft het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te verbranden (feit 3) en dat hij diverse sporen heeft weggemaakt (feit 4).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde brandstichting heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat er geen sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De bewezenverklaring in het vonnis dient te worden bevestigd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van feit 2, voor zover dat ziet op het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 3 en feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Verdachte heeft een volledig bekennende verklaring afgelegd, met dien verstande dat vrijspraak is bepleit voor het gevaar voor personen bij de brandstichting. Bij een eventueel op te maken aanvulling zal het hof deze verklaring en de andere bewijsmiddelen opnemen.
Het hof overweegt dat uit de verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, naar voren komt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] brand heeft gesticht in het chalet. Verdachte heeft dit gedaan terwijl hij wist dat op dat moment het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich in het chalet bevond. Daarnaast heeft verdachte een bij de doodslag gebruikte bijl en mes schoongemaakt en deze, samen met [medeverdachte 1] , in een bos bij Bergen op Zoom verborgen. Ook is verdachte samen met [medeverdachte 1] met de Audi van [slachtoffer] naar Antwerpen gereden, waar ze de auto hebben achtergelaten. De sleutel van de auto hebben ze op een later moment weggegooid. Ook de iPhone van [slachtoffer] hebben ze op enig moment weggegooid.
Het hof acht de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen. Het hof is daarbij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat niet vast is komen te staan dat door de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Het hof zal verdachte daarom in zoverre vrijspreken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2: hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer aldaar aanwezige kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3: hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of (vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot ontbranding heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4: hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in Nederland en/of België, te weten in de gemeente(n) Ermelo en/of Bergen op Zoom en/of Antwerpen en/of elders in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, nadat op of omstreeks voornoemde periode in de gemeente Ermelo de heer [slachtoffer] opzettelijk om het leven was gebracht, althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, (telkens) met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerp(en) waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf (waaronder een of meer persoonlijke bezittingen van de heer [slachtoffer] ) heeft/hebben vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- een bijl en/of een mes in een bosperceel verstopt/achtergelaten, en/of
- een hoeveelheid (bebloede) kleding weggegooid/laten verdwijnen en/of
- de auto (merk Audi Q5) van die [slachtoffer] van Ermelo naar Antwerpen gereden en/of aldaar achtergelaten en/of (vervolgens) de sleutel(s) van voornoemde auto weggegooid, en/of
- de telefoon (merk iPhone) van die [slachtoffer] weggegooid/laten verdwijnen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een lijk verbranden met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarmee het misdrijf is gepleegd of andere sporen van het misdrijf wegmaken of verbergen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is sprake van eendaadse samenloop.
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op psychische overmacht
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 een beroep op psychische overmacht toekomt en dat verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onverwachts is geconfronteerd met een afschuwelijke situatie en dat hij overmand was door angstgevoelens voor [medeverdachte 1] . Zij heeft verdachte opgedragen om haar te helpen en ze heeft verdachte daarbij gedreigd hem of zijn ouders iets aan te doen. Bij de gedragingen van verdachte was ook zijn persoonlijkheid van belang, zoals die blijkt uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater. Verdachte kon zich daardoor niet onttrekken aan de situatie en geen weerstand bieden aan de druk van [medeverdachte 1] . Dat kon ook niet redelijkerwijs van hem worden gevergd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Daartoe heeft de advocaat-generaal, kort gezegd, aangevoerd dat niet aannemelijk is dat verdachte gedurende de langere periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden zodanig onder invloed stond van [medeverdachte 1] dat hij in die periode op geen enkele wijze meer zijn vrije wil tot uiting kon brengen.
Het oordeel van het hof
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Bij de beoordeling van die van buiten komende drang kan ook de persoonlijkheid van verdachte betrokken worden.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van verdachte naar voren komt dat hij een zekere angst had voor [medeverdachte 1] . Het hof acht echter niet aannemelijk geworden dat deze angst zodanig was dat zijn handelen hem niet verweten kan worden. Het hof acht daarbij van belang dat uit de verklaringen van verdachte naar voren komt dat hij op meerdere punten wel degelijk weerstand heeft geboden aan verdachte. Zo heeft verdachte geweigerd de auto met daarin het lichaam van [slachtoffer] te besturen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij op een gegeven moment boos is geworden op [medeverdachte 1] , omdat ze het gas in het chalet aan had laten staan met het idee een ontploffing teweeg te brengen. Daarop zijn ze teruggereden naar het chalet en is het gas uit gezet.
Ook betrekt het hof bij de beoordeling dat vanaf het overlijden van het slachtoffer tot de brandstichting in het chalet langere tijd is verstreken en dat verdachte gedurende deze periode meerdere keren de gelegenheid had om zich te onttrekken. Dat had bijvoorbeeld gekund tijdens de autorit van Ermelo naar Antwerpen, waarbij verdachte in zijn eigen auto reed en [medeverdachte 1] in de Audi van [slachtoffer] . Ook is verdachte samen met [medeverdachte 2] , maar zonder [medeverdachte 1] , naar het chalet gereden om daar brand te stichten.
Dat verdachte zó bang voor [medeverdachte 1] was dat hij zich zelfs niet aan de situatie durfde te onttrekken als zij in het geheel niet in de buurt was, is niet aannemelijk geworden.
Tot slot kent het hof gewicht toe aan de verklaring van [medeverdachte 2] . Die verklaring biedt naar het oordeel van het hof ook geen steun aan het beroep op psychische overmacht. Zij verklaart weliswaar dat verdachte bang was, maar uit haar verklaring valt ook op te maken dat hij op momenten initiatief nam. Zo verklaart zij dat hij meepraat over de vraag hoe de sporen in het chalet te wissen. Zij verklaart dat toen er werd gesproken over het plan om brand te stichten, verdachte daarmee instemde. Volgens [medeverdachte 2] wilden [medeverdachte 1] en die jongen (hof: verdachte) wachten tot het donker was. Na gekibbel over “wat, waar, hoe en wie” zei de jongen ook dat die sporen weg moesten en dat het de vraag was wie het ging doen. [medeverdachte 1] wilde er niet heen en die jongen ook niet. Uiteindelijk zei verdachte toe dat hij het zou doen, “want het moet gebeuren”, en hij vroeg of [medeverdachte 2] met hem meeging.
De over verdachte uitgebrachte persoonlijkheidsrapportages, die hierna worden besproken onder het kopje “toerekeningsvatbaarheid”, brengen in dit oordeel geen verandering. Daarin valt immers te lezen dat de stressreactie en de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zijn denken en handelen hebben beïnvloed, maar er is geen steun in te vinden voor de stelling dat verdachte geen enkele weerstand kon of hoefde te bieden aan [medeverdachte 1] .
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang die zodanig was dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Toerekeningsvatbaarheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar verschillende rapporten gewezen waarin wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft geen standpunt ingenomen over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het oordeel van het hof
Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. Uit het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 3 december 2014, opgesteld door Kaiser, komt naar voren dat verdachte vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidstrekken heeft. Een ongeval in 2011 heeft deze persoonlijkheidstrekken meer naar voren doen komen. Er is daarnaast sprake van een chronisch pijnsyndroom dat als somatoforme stoornis is te duiden. Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting spelen er drie componenten, uitgaande van wat verdachte daarover heeft verklaard: er was een acute stressreactie als gevolg van de confrontatie met [medeverdachte 1] die met een bijl aan het hakken was. Ten tweede had verdachte angst door de bedreiging van [medeverdachte 1] naar hemzelf en zijn ouders. Ten derde maakte zijn persoonlijkheid dat hij in die situatie geen adequate coping had. Door de somatoforme stoornis en vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidsstrekken kon verdachte zijn wil licht verminderd tot verminderd bepalen. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen, uitgaande van een driepuntsschaal.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 3 december 2014, opgemaakt door Laurens, onder supervisie van Labrijn, komt het volgende naar voren. Verdachte werd, toen hij het chalet binnenkwam, geconfronteerd met een stressvolle situatie. Daar komt bij dat er bij verdachte sprake is van een complex geheel aan psychiatrische stoornissen. Het gaat dan om een pijn- en somatisatiestoornis en kwetsbaarheden in de persoonlijkheid, te weten de neiging tot vermijden, afhankelijkheid en een bijzondere angstgevoeligheid. In combinatie met de psychiatrische stoornissen manifesteren deze trekken zich sterker en hebben ze meer invloed op het functioneren. Door de acute stressreactie en de persoonlijkheidsproblematiek werd verdachte in significante mate beïnvloed in zijn denken, voelen en handelen. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in mindere mate toe te rekenen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Voor het overige is verdachte strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte. Uit de rapporten komt naar voren dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Daarnaast kampt verdachte met angstklachten, waarbij inmiddels de diagnose PTSS is gesteld. Hiervoor heeft verdachte intensieve behandeling gevolgd. Verdachte heeft een blanco strafblad en de recidivekans is zeer gering. Ook moet rekening worden met het tijdsverloop. Verdachte heeft inmiddels werk. Om alle deze redenen zou de straf niet hoger moeten uitkomen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Als daarbij een werkstraf wordt opgelegd, zal verdachte zich daarin schikken.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel en straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, van een poging tot het wegmaken van een lijk en van het wegmaken van sporen. Verdachte werd in het chalet van [medeverdachte 1] geconfronteerd met een gruwelijk misdrijf, meer concreet met [medeverdachte 1] die met een bijl op [slachtoffer] aan het hakken was, en daarna met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . In plaats van hulp te halen of de politie te bellen, wat voor de hand had gelegen, is hij meteen [medeverdachte 1] , die hij pas kort kende, gaan helpen, naar het lijkt kritiekloos. Dat verdachte – kort gezegd – zó bang was dat hij niet anders kon, acht het hof zoals hiervoor bij de bespreking van het beroep op psychische overmacht reeds is overwogen, niet aannemelijk. Verdachte heeft direct samen met [medeverdachte 1] op meerdere manieren geprobeerd de sporen in het chalet weg te werken, waarbij ze zelfs de muren zijn gaan schilderen. Verdachte heeft ook andere sporen weggemaakt. Zo heeft hij samen met haar de auto van het slachtoffer weggebracht, de gebruikte bijl en een mes verstopt en de iPhone van het slachtoffer weggegooid.
Kennelijk was dat nog niet voldoende, want daarna heeft verdachte ook nog samen met [medeverdachte 2] het chalet waarin zich op dat moment het stoffelijk overschot van het slachtoffer nog steeds bevond, in brand gestoken met het doel om dat stoffelijk overschot te verbranden. Verdachte is actief betrokken geweest bij het maken van het plan daartoe en het regelen van onder meer de benodigde brandstof.
Het hof rekent het verdachte aan dat hij op verschillende wijzen heeft geprobeerd de sporen van een zeer ernstig strafbaar feit, de doodslag op [slachtoffer] , weg te maken. Daarmee heeft hij de opsporing van dat feit tegengewerkt en bemoeilijkt. Ook heeft hij met zijn handelen het leed dat de nabestaanden is aangedaan verder vergroot. Brandstichting kan daarnaast gevaar voor de omgeving opleveren en heeft, in dit geval, geleid tot aanzienlijke schade aan het chalet.
Verdachte is langere tijd bezig geweest met zijn strafbare handelen en hij is daarmee op geen enkel moment gestopt, terwijl er toch vele momenten geweest zijn waarop verdachte tot inkeer had kunnen en moeten komen en niet verder had moeten gaan. Ook nadat het deels verbrande lichaam van [slachtoffer] was aangetroffen, heeft verdachte zich niet bij de politie gemeld en ook nadat hij was aangehouden heeft hij pas na geruime tijd verklaard wat hij wist.
Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan. Het hof is van oordeel dat bij strafbare feiten van deze ernst in beginsel een gevangenisstraf van enige jaren passend is.
Verdachte en zijn raadsman hebben met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden verschillende punten naar voren gebracht. Bij verdachte is een posttraumatische stress-stoornis vastgesteld, waarvoor hij onder andere EMDR-behandeling heeft gekregen. Daarnaast heeft verdachte fybromyalgie, waardoor hij veel pijn ondervindt. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten en het recidiverisico wordt laag ingeschat.
Verdachte heeft sinds kort weer werk gevonden, als verkoopmedewerker. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman na afloop van de zitting van 11 december 2018 aan het hof een kopie van het arbeidscontract doen toekomen. De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis, eventueel in combinatie met een werkstraf, op te leggen. De verdediging heeft daarbij ook aangevoerd dat het niet wenselijk is dat verdachte weer terug moet naar de gevangenis.
Het hof houdt bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf uiteraard ook rekening met de grote persoonlijke belangen van verdachte en met de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan hem zijn toe te rekenen. Het hof is echter van oordeel dat een straf, zoals verzocht door de verdediging, geen recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht aan de orde kan zijn. Het hof komt, alles afwegende, tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Redelijke termijn
Verdachte heeft op 23 december 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak op 24 januari 2019. Daarmee is de redelijke termijn met één maand overschreden. Het hof acht deze overschrijding, mede gelet op de complexiteit en omvang van deze zaak en de samenhang die de zaak van verdachte met die van de medeverdachten had, zo gering dat het daaraan geen consequenties zal verbinden.
Beslag
Het hof zal de teruggave van de onder verdachte in beslag genomen iPhone bevelen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 388.720,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 706,89. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 226.614,-.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de iPhone is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij de gevorderde schade delen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Dit toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 maart 2014.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige ziet de vordering van de benadeelde partij op de kosten van de uitvaart, de notaris, het grafmonument en het diner na de uitvaart en het gederfde levensonderhoud. Het hof zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte is vrijgesproken van het aan hem in eerste aanleg ten laste gelegde levensdelict en de gevorderde kosten zien op dat feit.
Reiskosten
Het hof acht de in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar als proceskosten. Voor wat betreft de hoogte van de in eerste aanleg gemaakte reiskosten sluit het hof zich aan bij het vonnis van de rechtbank.
Het hof overweegt dat de exacte hoogte van de reiskosten in hoger beroep niet eenvoudig vast te stellen is. Er is sprake van meerdere verdachten en meerdere zittingsdagen, waarbij extra complicerend is dat niet steeds op elke zittingsdag de zaken tegen alle verdachten zijn behandeld.
Het hof zal de reiskosten daarom schatten en vervolgens verdelen over verdachte en de drie medeverdachten, waarbij het hof aan elke verdachte 1/4e deel toerekent.
Het hof schat aldus de door de benadeelde partij [benadeelde 1] in hoger beroep gemaakte reiskosten op € 222,- en zal daarvan 1/4e deel, te weten € 55,50, in deze zaak toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.788,42. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 19.176,76,-.
Ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving overweegt het hof dat, voor zover deze schadepost in hoger beroep is verhoogd, dit volgens de wet niet mogelijk is. Het hof zal daarom de vordering op deze post beoordelen tot de hoogte van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt dat de vordering van de benadeelde partij ziet op de schade als gevolg van het gederfde levensonderhoud als gevolg van het overlijden van [slachtoffer] . Het hof zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte is vrijgesproken van het aan hem in eerste aanleg ten laste gelegde levensdelict.
Reiskosten
Het hof acht de in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar als proceskosten. Voor wat betreft de hoogte van de in eerste aanleg gemaakte reiskosten sluit het hof zich aan bij het vonnis van de rechtbank.
Het hof overweegt dat de exacte hoogte van de reiskosten in hoger beroep niet eenvoudig vast te stellen is. Er is sprake van meerdere verdachten en meerdere zittingsdagen, waarbij extra complicerend is dat niet steeds op elke zittingsdag de zaken tegen alle verdachten zijn behandeld.
Het hof zal de reiskosten daarom schatten en vervolgens verdelen over verdachte en de drie medeverdachten, waarbij het hof aan elke verdachte 1/4e deel toerekent.
Het hof schat aldus de door de benadeelde partij [benadeelde 2] in hoger beroep gemaakte reiskosten op € 215,- en zal daarvan 1/4e deel, te weten € 53,75, in deze zaak toewijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.694,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 12.212,-.
Ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving overweegt het hof dat, voor zover deze schadepost in hoger beroep is verhoogd, dit volgens de wet niet mogelijk is. Het hof zal daarom de vordering op deze post beoordelen tot de hoogte van de oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij ziet op schade die het gevolg is van gederfd levensonderhoud als gevolg van het overlijden van [slachtoffer] . Het hof zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte is vrijgesproken van het aan hem in eerste aanleg ten laste gelegde levensdelict.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.568,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 101,13. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 596,92.
Het hof acht de in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar als proceskosten. Voor wat betreft de hoogte van de in eerste aanleg gemaakte reiskosten sluit het hof zich aan bij het vonnis van de rechtbank.
Het hof overweegt dat de exacte hoogte van de reiskosten in hoger beroep niet eenvoudig vast te stellen is. Er is sprake van meerdere verdachten en meerdere zittingsdagen, waarbij extra complicerend is dat niet steeds op elke zittingsdag de zaken tegen alle verdachten zijn behandeld.
Het hof zal de reiskosten daarom schatten en vervolgens verdelen over verdachte en de drie medeverdachten, waarbij het hof aan elke verdachte 1/4e deel toerekent.
Het hof schat aldus de door de benadeelde partij [benadeelde 4] in hoger beroep gemaakte reiskosten op € 225,- en zal daarvan 1/4e deel, te weten € 56,25, in deze zaak toewijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een iPhone.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 297,91 (tweehonderdzevenennegentig euro en eenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 166,56 (honderdzesenzestig euro en zesenvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 297,91 (tweehonderdzevenennegentig euro en eenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 maart 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 53,75 (drieënvijftig euro en vijfenzeventig cent).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 157,38 (honderdzevenenvijftig euro en achtendertig cent).
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. C. Caminada en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 24 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.W. van Zuijlen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.