Hof Den Haag, 06-08-2013, nr. 200.108.078
ECLI:NL:GHDHA:2013:3353
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-08-2013
- Zaaknummer
200.108.078
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:3353, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑08‑2013
Uitspraak 06‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Verdeling. Peildatum. Inschrijving echtscheidingbeschikking in 1998. Omvang en waardering. Rol tijdverloop periode 1998 tot heden. Rol schulden van de eenmanszaak van de man in 1998. Gebruikskosten en kosten woning. Inboedel.
Partij(en)
GERECHTSHOF Den Haag
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.108.078
Zaak-rolnummer Rechtbank : 389954 / HA ZA 11-869
arrest van 6 augustus 2013
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.B.M. Zuidgeest te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de vrouw],
wonende te[woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.C. Carli- Lodder te Den Haag.
1. Het geding
Bij exploot van 25 mei 2012 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 29 februari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In de dagvaarding heeft de man 4 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden. Tevens heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld onder aanvoering van 2 grieven.
Bij memorie van antwoord in het incidentele hoger beroep heeft de man de grieven bestreden.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is geformuleerd gaat het hof uit van de door rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door de man wordt gevorderd dat het hof het bestreden vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage met zaak-rolnummer 389954 \ HA ZA 11- 869 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man alsnog zal toewijzen met compensatie van de proceskosten.
3. In eerste aanleg heeft de man gevorderd, dat het de rechtbank moge behagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling te gelasten van de activa en passiva behorende tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen overeenkomstig de stellingen van de man, althans een wijze van verdeling te gelasten van de activa en passiva van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen op een wijze zoals de rechtbank vermeent te behoren onder compensatie van de kosten.
4. Door de vrouw wordt in het incidentele appel gevorderd dat het dit hof moge behagen om het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 februari 2012 te vernietigen voor zover daarbij:
de vordering van de vrouw werd afgewezen om een gebruiksvergoeding vast te stellen voor het uitsluitend gebruik door de man van de woning aan de [adres en plaatsnaam], vanaf 5 november 1998 tot aan de datum van feitelijke verdeling/verkoop van de woning, en opnieuw rechtdoende deze vergoeding tot op heden te bepalen op een bedrag groot € 25.811,- en daarbij een vergoeding van € 175,- per maand voor elke maand dat de woning na 1 augustus 2012 nog niet zal zijn verkocht;
alsmede een extra rentevergoeding met terugwerkende kracht over de bedragen van de vergoeding sinds 1998;
aan de vrouw een vergoeding van € 500,- werd toegekend voor de inboedel die bij de man is gebleven en opnieuw rechtdoende te dier zake te bepalen dat aan de vrouw toekomt een vergoeding ten bedrage van € 2.269,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 5 november 1998 tot de dag der algehele betaling, ter compensatie voor de inboedel die bij de man is gebleven, onder de bepaling dat de inboedel is verdeeld in die zin dat elk der partijen houdt wat hij/zij respectievelijk onder zich heeft;
onder bekrachtiging van al het overige met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
5. Indien mogelijk bespreekt het hof het appel en het incidentele appel gezamenlijk.
Peildatum waardering, onderneming en woning
6. Uit de eerste grief van de man volgt dat hij zich niet kan verenigen met de peildata die de rechtbank heeft gehanteerd voor de bepaling van de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de bepaling van de waarde van de gemeenschapsgoederen.
7. Voor de bepaling van de samenstelling van de gemeenschap is de rechtbank uitgegaan van de datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 5 november 1998, en voor de waardering van de gemeenschapsgoederen is de rechtbank uitgegaan van de datum van de feitelijke verdeling.
8. In punt 17 van zijn dagvaarding stelt de man dat zowel ten aanzien van de waarde van de onderneming (en de daarbij behorende schulden) als het huis dient te worden teruggekeerd naar de datum waarop de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven dan wel dient voor beide vermogensbestanddelen te worden gekeken naar de daadwerkelijke waarde bij de verdeling. De man verwijt de rechtbank dat deze noch het een noch het ander doet.
9. In punt 19 van zijn dagvaarding stelt de man dat hij in de woning wenst te blijven wonen. De man stelt dat hij een groot belang heeft bij toedeling van de woning aan hem.
10. In punt 22 van zijn dagvaarding stelt hij dat in de (billijkheids)afweging een rol speelt dat hij in zekere zin gedwongen is de bestaande pizzeria voort te zetten. Hij heeft geen alternatief.
11. In punt 6 van haar memorie van antwoord stelt de vrouw dat het standpunt van de man zeer onredelijk en onbillijk is. De man heeft de afgelopen 14 jaren de eenmanszaak geëxploiteerd en heeft daar ook inkomsten uit gegenereerd, al dan niet zwart. Een discussie over de waardering van de onderneming kan echter worden vermeden omdat de vrouw heeft besloten om af te zien van haar aanspraak op de waarde van de onderneming. Het is in de visie van de vrouw onder de omstandigheden van het geval – zoals door haar beschreven - onredelijk dat zij aansprakelijk wordt voor de huidige schulden van de onderneming.
12. Met betrekking tot de waardering van de voormalige echtelijke woning is de vrouw van mening dat conform vaste rechtspraak uitgegaan dient te worden van de waarde van de woning bij verdeling.
13. Het hof overweegt als volgt. Voor de bepaling van de omvang en samenstelling van de gemeenschap dient uitgegaan te worden van 5 november 1998 als peildatum, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Uit artikel 3: 178 BW volgt dat een deelgenoot in beginsel te allen tijde verdeling kan vorderen. Partijen hadden niet in een onverdeelde boedel behoeven te blijven. Zowel de man als de vrouw hadden in een veel eerder stadium een einde kunnen maken aan de onverdeeldheid, dat zij dat beiden niet hebben gedaan komt voor rekening en risico van ieder van hen. Het is noch gesteld noch gebleken dat een onmiddellijke verdeling op enige grond niet mogelijk zou zijn geweest danwel dat de bevoegdheid tot verdeling bij overeenkomst zou zijn uitgesloten. Het tijdsverloop van 5 november 1998 tot heden is geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat voor de waardering van de goederen – die behoren tot de gemeenschap – uitgegaan dient te worden van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. In zoverre treft de grief van de man geen doel.
14. Voor de bepaling van de samenstelling van de gemeenschap zijn echter wel relevant de schulden van partijen per 5 november 1998. Tot deze schulden behoren ook de schulden die verband houden met de exploitatie van de eenmanszaak van de man.
15. De eenmanszaak van de man is geen goed, en de eenmanszaak alszodanig kan derhalve niet aan de man worden toegedeeld. De ontbonden gemeenschap omvat de goederen die op de datum van de ontbinding behoren tot het ondernemingsvermogen en met betrekking tot de ondernemingsschulden – gemeenschapsschulden - zijn beide partijen draagplichtig voor de helft.
16. De redelijkheid en billijkheid brengen met zich mede dat aan de man moeten worden toegedeeld de goederen die op 5 november 1998 tot het ondernemingsvermogen behoorden onder verrekening van de waarde van die goederen per heden als zijnde de datum van verdeling.
17. Voor de aanwezige goederen en schulden kunnen partijen aansluiten bij hetgeen in de jaarrekening is vermeld, tenzij er nog vermogensbestanddelen en schulden zijn die niet in de jaarrekening zijn opgenomen. In zoverre treft de grief van de man doel.
18. De rechtsrelatie tussen deelgenoten wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Vaststaat dat de man vanaf 5 november 1998 woont in de woning aan de[adres en plaatsnaam]. De man heeft er een belang bij dat de woning in het kader van de verdeling aan hem wordt toegedeeld. Voor de waarde dient uitgegaan te worden van de waarde van de woning in het economische verkeer ten tijde van de datum van dit arrest. Onder de waarde in het economische verkeer verstaat het hof de prijs die voor de woning kan worden verkregen indien de woning onder de meest gunstige omstandigheden wordt verkocht. De waarde van de hiervoor vermelde woning dient bindend vastgesteld te worden door een makelaar in Alphen aan den Rijn. Uit het bestreden vonnis volgt dat de vrouw al drie makelaars heeft aangewezen te weten:
Van der Meent Makelaardij;
Drieman Makelaardij;
Van `t Hof Makelaardij.
De man dient één van deze makelaars aan te wijzen om de prijs bindend vast te stellen.
19. Indien de man niet binnen 6 maanden na datum van dit arrest de toedeling van de woning aan hem gefinancierd krijgt, dient de woning te worden verkocht.
20. Op de vastgestelde waarde of bij verkoop de verkoopprijs dienen in mindering te worden gebracht de kosten van de makelaar alsmede de hypothecaire geldleningen per datum 5 november 1998.
21. Indien de man na 5 november 1998 bedragen op de geldleningen met betrekking tot de woning heeft afgelost heeft de man een regresvordering op de vrouw.
Gebruiksvergoeding en kosten woning
22. Uit het incidentele appel van de vrouw volgt dat zij een gebruiksvergoeding van de man wenst te verkrijgen voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft die vordering begroot op een bedrag van € 25.811,- te vermeerderen met een bedrag van€ 175,- per maand vanaf 1 augustus 2012 voor elke maand dat de woning nog niet verkocht is. De man heeft tegen de vordering van de vrouw verweer gevoerd.
23. De man heeft in punt 29 van zijn dagvaarding gesteld dat nu hij alle lasten van de woning heeft voldaan hij onvoldoende gecompenseerd wordt door enkel de gevorderde gebruiksvergoeding te laten wegvallen tegen de hypotheeklasten. In punt 33 van zijn dagvaarding begroot de man de kosten die de vrouw aan hem dient te betalen op een bedrag van € 37.069,-. Voorts wenst de man van de vrouw een vergoeding te verkrijgen voor de keuken die hij heeft geplaatst in de woning, het hof verwijst hiervoor naar punt 35 van de dagvaarding.
24. Het hof overweegt als volgt. Beide partijen zijn er de oorzaak van dat de woning gedurende de periode vanaf 5 november 1998 tot heden onverdeeld is gebleven. Op grond van artikel 3: 172 BW zijn partijen gelijk gerechtigd op de vruchten van de onverdeelde gemeenschap en zijn zij beiden draagplichtig met betrekking tot de lasten van de woning. Niet bestreden is dat de man alle lasten heeft betaald en het pand heeft onderhouden en zelfs verbeterd door het plaatsen van een keuken. Gezien de hiervoor vermelde feiten is het hof van oordeel dat de vrouw van de man in redelijkheid niet een gebruiksvergoeding kan vorderen en dat de man in redelijkheid niet van de vrouw kan vorderen dat zij alsnog moet gaan bijdragen in de kosten met betrekking tot de woning.
Inboedel
25. De man is van mening dat de inboedel tussen partijen feitelijk is verdeeld en dat ieder der partijen onder zich houdt wat hij/zij thans feitelijk onder zich heeft zonder vaststelling van een bedrag voor de man of de vrouw wegens overbedeling.
26. De vrouw stelt in haar incidentele appel dat de waarde van de inboedel bedroeg € 4537,- en dat zij nog recht heeft op een bedrag van € 2.269,- van de man.
27. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen uit welke goederen de inboedel op 5 november 1998 bestond. Voor de waarde van de inboedel moet in beginsel worden uitgegaan van de waarde die deze goederen per heden hebben. Het hof kan eveneens niet vaststellen wie wat heeft van de inboedelgoederen. Gezien het ontbreken van enig ander aanknopingspunt moet het hof het er voor houden dat de inboedel feitelijk tussen partijen is verdeeld en zij beiden een gelijk aandeel in de waarde hebben gekregen. En voor zover er inboedelgoederen niet zijn verdeeld deelt het hof de goederen aan die partij toe die deze feitelijk onder zich heeft zonder verdere verrekening.
Gedeeltelijke vernietiging
28. Het bestreden vonnis moet gedeeltelijk worden vernietigd:
voor zover is bepaald dat de woning aan de [adres en plaatsnaam] moet worden verkocht;
voor zover is bepaald dat de man ter zake de inboedel aan de vrouw moet betalen de somma van € 500,-, hetgeen tot gevolg heeft dat het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen zoals vermeld onder punt 5.12 gewijzigd dient te worden in€ 1.777,79;
voor zover de onderneming aan de man is toegedeeld.
Proceskosten
29. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 29 februari 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen voor zover daarbij:
is bepaald dat de woning aan de [adres en plaatsnaam] in het kader van de verdeling moet worden verkocht;
de onderneming aan de man is toegedeeld;
de man aan de vrouw dient te betalen de somma van € 2.277,69,
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
deelt de woning van de[adres en plaatsnaam] toe aan de man, tegen de waarde in het economische verkeer per heden, verminderd met de hypotheekschuld(en) per 5 november 1998 en de kosten die gemoeid zijn met de makelaar, en onder gehoudenheid van de man om de helft van de aldus te berekenen overwaarde aan de vrouw uit te keren en voorts onder de ontbindende voorwaarde dat de man de toedeling van de woning tegen de vastgestelde waarde niet binnen 6 maanden na de dagtekening van dit arrest kan financieren;
bepaalt dat, indien de vooromschreven ontbindende voorwaarde wordt vervuld, de woning wordt verkocht door een door partijen aangewezen makelaar en veroordeelt voor dat geval beide partijen tot medewerking aan de verkoop en levering
bepaalt dat de goederen (activa) van de “onderneming” van de man welke per 5 november 1998 aanwezig waren aan de man worden toegedeeld, onder verrekening van de waarde;
bepaalt dat beide partijen draagplichtig zijn met betrekking tot de gemeenschapsschulden , waaronder de ondernemingsschulden, die per 5 november 1998 waren ontstaan.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Van Dijk en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2013 in aanwezigheid van de griffier.