Rb. Noord-Nederland, 23-05-2018, nr. 96/019425-16
ECLI:NL:RBNNE:2018:1986
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
23-05-2018
- Zaaknummer
96/019425-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:1986, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 23‑05‑2018; (Op tegenspraak)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2019:1472
- Vindplaatsen
NbSr 2018/163
Uitspraak 23‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Toewijzing verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaart dat de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
raadkamernummer : 18-002885
parketnummer : 96/019425-16
beschikking van de meervoudige raadkamer voor strafzaken op het verzoekschrift
ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
hierna te noemen: verzoeker.
Procesverloop
Op 9 april 2018 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het geven van een verklaring dat de tegen verzoeker aanhangige strafzaak is geëindigd.
De officier van justitie en verzoekers raadsman, mr. E. van der Meer, zijn gehoord in besloten raadkamer van 9 mei 2018. Verzoeker is niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift.
Motivering
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Op 29 januari 2016 is verzoeker aangehouden op verdenking van rijden onder invloed en het rijden zonder rijbewijs. Op 14 april 2016 zou de inhoudelijke behandeling van de zaak plaats vinden, echter is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd aangehouden op verzoek van de officier van justitie. Sindsdien ligt de zaak stil. Door de verdediging is veelvuldig geïnformeerd bij het openbaar ministerie naar de stand van zaken; onder meer bij brieven/e-mails van oktober 2016, december 2017 en januari 2018, zonder dat daar enige reactie van het openbaar ministerie op is verkregen. Verzoeker bevindt zich nu ruim twee jaren in een erg onzekere situatie over de afdoening van de zaak.
Gelet op het tijdsverloop in het licht van de geringe ernst van de ten laste gelegde feiten en de actieve houding van de verdediging, is de verdediging van oordeel dat de strafzaak voor geëindigd moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft zich primair verzet tegen toewijzing van het verzoek. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verzoeker wordt verdacht van twee misdrijven, te weten overtreding van de artikelen 8 en 9 van de Wegenverkeerswet 1994. De behandeling van de feiten staat gepland voor de zitting van 28 juni 2018, waarbij tevens vorderingen tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen aan de orde zullen zijn. De zaak heeft lang stilgelegen als gevolg van planningsproblemen bij het CVOM. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat tijdsverloop geen reden tot toewijzing van het verzoek kan zijn.
Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht de behandeling van het verzoekschrift op grond van artikel 36, lid 2, Sv, aan te houden, zodat de rechtbank een vinger aan de pols kan houden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoeker is op 29 januari 2016 aangehouden in verband met een verdenking ter zake van artikelen 8 en 9 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak is op 14 april 2016 aangebracht bij de politierechter in deze rechtbank en is vervolgens ter terechtzitting voor onbepaalde tijd aangehouden op verzoek van de officier van justitie. Ondanks dat de verdediging diverse malen bij het openbaar ministerie naar de voortgang van de zaak heeft geïnformeerd, is de zaak sinds 14 april 2016 om onduidelijke redenen stil blijven liggen, zonder dat de verdediging enige reactie van het openbaar ministerie op haar brieven/e-mails heeft mogen ontvangen. Eerst na indiening van het onderhavige verzoekschrift lijkt het openbaar ministerie in actie te zijn gekomen door, zoals de officier van justitie in raadkamer heeft aangegeven, het inplannen van de zaak op de zitting van 28 juni 2018. De rechtbank acht dit handelen van het openbaar ministerie in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor verzoeker een onredelijk lange termijn in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afdoening van zijn zaak. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er thans geen redelijke grond meer is voor voortzetting van de vervolging tegen verzoeker. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om de behandeling van het verzoekschrift aan te houden, zoals subsidiair voorgesteld door de officier van justitie.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek toe;
- verklaart dat de strafzaak met parketnummer 96/019425-16 tegen verzoeker is geëindigd.
Deze beschikking is aldus gegeven op 23 mei 2018 door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en mr. S. Zwarts, rechters, in tegenwoordigheid van W. Brandsma.