HR, 28-09-2010, nr. 09/03184
ECLI:NL:HR:2010:BN0035
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
09/03184
- LJN
BN0035
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN0035, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN0035
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv, uos t.a.v. betrouwbaarheid getuige. Hetgeen door de raadsvrouwe ttz. in h.b. is aangevoerd m.b.t. de verklaringen van de getuige kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uos afgeweken maar heeft in strijd met art. 359.2 Sv niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg.
28 september 2010
Strafkamer
nr. 09/03184
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 augustus 2009, nummer 23/004922-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Torentijd" te Middelburg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv ten onrechte niet heeft gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaringen van [betrokkene 1] onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten.
2.2.1. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd. De Rechtbank heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 maart 2007, te Amsterdam, althans in Nederland en/of Nigeria, tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en/of een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van 9.750,- US Dollars, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als [A] en diens advocaat, genaamd [B], en [C] en [D] en in die valse hoedanigheden:
- aan die [betrokkene 3] een e-mail gezonden, met als afzender [A], inhoudende dat [A] terminaal ziek was en binnenkort zou overlijden en 10.000.000 US Dollars zou nalaten en hij daarvoor een persoon zocht die dit geldbedrag zou willen beheren en dat deze persoon daarvoor een bedrag van 30 procent van het totale geldbedrag als beloning zou ontvangen en
- [betrokkene 3] ge-e-maild dat voor de opslag van het geld een geldbedrag zou moeten worden betaald en [betrokkene 3] een aantal documenten toegestuurd, onder meer een "change of beneficiary certificate" en een "certificate of deposit" en
- die [betrokkene 3] uitgenodigd om naar Nederland af te reizen en zich daarbij telkens voorgedaan als [D] en
- nadat [betrokkene 3] telefonisch had doorgegeven dat hij aangekomen was in Nederland, vervolgens [betrokkene 3] per auto vanuit zijn hotel naar een kantoorpand van [E] aan de [a-straat 1] te Amsterdam geleid en
- [betrokkene 3] voorgesteld aan een persoon die zich uitgaf als [D] en aan een of meer ander(e) personen en
- aan [betrokkene 3] gevraagd of hij diens paspoort en de documenten bij zich had waaruit zou blijken dat [A] de opdracht aan hem had gegund en
- aan [betrokkene 3] een koffer getoond die gevuld was met valse Amerikaanse dollars en [betrokkene 3] voorgehouden dat dit geld naar de bank zou worden gebracht teneinde op de bankrekening van [betrokkene 3] te worden gestort en
- [betrokkene 3] verzocht om 9.750 US dollars te betalen voor de kosten die verbonden waren aan het bewaren van het getoonde geld en
- [betrokkene 3] een kwitantie overhandigd met het verzoek deze te ondertekenen,
waardoor die [betrokkene 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende tegenover de politie afgelegde verklaringen van [betrokkene 1].
- de door [betrokkene 1] op 26 maart 2007 tegenover de politie afgelegde verklaring:
"V: Wat is er vandaag gebeurd?
A: Ik ben door [verdachte] gevraagd om hem te helpen ergens mee. [Verdachte] heeft mij twee weken geleden gevraagd om klaar te zijn om hem ergens mee te helpen. [Verdachte] vertelde mij dat ik met twee andere mensen mee moest gaan, dit zijn de mensen die bij mij waren in het kantoor. Ik moest een man ontmoeten en deze zou mij geld geven. Ik moest de man een formulier laten invullen. Ik moest dan het formulier en het geld aan de man met het rastahaar geven. De man die het geld betaalde, zou negenduizend vijfhonderd en een beetje betalen. Toen [verdachte] alles verteld had, ben ik in de auto gestapt bij de man met het rastahaar en de man met de zwarte jas en zijn wij naar het kantoor gereden.
V: Wat is er gebeurd toen jullie bij het kantoor aan kwamen?
A: De man met het rastahaar, die ook de bestuurder van de auto was, heeft de receptie van het kantoor aangesproken en we zijn daarna naar boven gegaan naar het kantoor. Even later vertelde de man met het rastahaar dat de man die het geld zou betalen in het kantoor was. Ik ging naar het kantoor en sprak met de blanke man. Ik heb de man het formulier laten invullen en de man heeft het geld aan mij betaald. Daarna heeft de man met het rastahaar het geld genomen en is naar buiten gelopen.
V: Weet jij het telefoonnummer van [verdachte]?
A: Meestal belt hij me met dit nummer: 06[001]."
- de door [betrokkene 1] op 27 maart 2007 tegenover de politie afgelegde verklaring:
"V: Ik toon u nu een foto van een persoon (de rechtbank stelt vast dat een foto van [verdachte] is getoond). Kunt u mij vertellen wie deze persoon is en/of dat u deze persoon herkent?
A: Ik kan u zeggen dat ik de man op deze foto herken. Het betreft hier een foto van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]).
V: Gisteren heeft er iemand de koffer geopend. Wie was deze persoon?
A: Dit was [F]. Ik heb geholpen bij het openmaken van de koffer."
- de door [betrokkene 1] op 23 mei 2007 tegenover de politie afgelegde verklaring:
"V: Wie is er op de dag van je aanhouding nog meer aangehouden?
A: We waren met zijn vieren. De blanke man genaamd [betrokkene 3], de man met rastahaar en nog een zwarte man. [D] was mijn naam die dag. Ik moest [betrokkene 3] als [D] ontmoeten. Ik heb een opdracht voor [verdachte] gedaan nadat hij mij vroeg om hem te helpen. [Verdachte] gaf me de opdracht. Ik ben opgehaald door de rastaman.
V: Welke instructies heeft [verdachte] je gegeven?
A: Ik moest de naam [D] gebruiken. [Verdachte] gaf me een document om door [betrokkene 3] te laten invullen. [Betrokkene 3] moest geld betalen voor een koffer die in het kantoor stond. [Betrokkene 3] moest dollars betalen. Hij heeft aan mij betaald. Van [verdachte] moest ik het geld aan de man met rastahaar geven en ik heb dat ook meteen gedaan. Ik heb samen met rastaman de koffer geopend en ik zag dollars in de koffer. Ik heb inderdaad een andere naam aangenomen en [mij] voorgedaan als [D]. [Betrokkene 3] kent mij als [D].
V: Wat is je telefoonnummer?
A: 06-[002]."
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Naar mijn mening kan niet bewezen worden dat de verdachte bij onderhavige oplichting betrokken is geweest. Er zijn slechts twee zaken die op de betrokkenheid van de verdachte kunnen wijzen. Dit zijn de verklaring van [betrokkene 1] en enkele telefoongegevens die aan hem te koppelen zijn.
De verklaring van [betrokkene 1] is onbetrouwbaar en moet van het bewijs worden uitgesloten. Hij heeft een valse naam opgegeven, is al eerder in Nederland geweest en heeft ook gelogen over het aantal ontmoetingen die hij met de verdachte heeft gehad. Er heeft slechts één ontmoeting plaatsgevonden en daarna heeft [betrokkene 1] een perfect toneelstukje opgevoerd. Hier moeten vraagtekens bij worden geplaatst. [Betrokkene 1] verklaart later weer dat hij de verdachte drie keer heeft ontmoet op het Centraal Station in Amsterdam. Hij zou toen met twee mannen mee moeten gaan en zou toen ook voor het eerst de medeverdachten in deze zaak hebben ontmoet. De verdachte zou hem aan deze mannen hebben voorgesteld. De medeverdachte [medeverdachte] zegt echter dat ze op station Duivendrecht zijn opgehaald en dat de verdachte daar niet bij aanwezig was. Het verhaal van [betrokkene 1] klopt dus niet.
Over de rolverdeling wordt ook tegenstrijdig en onjuist verklaard. [Betrokkene 1] heeft een leidende rol gehad. De medeverdachte [medeverdachte] bevestigt dit door te zeggen dat [betrokkene 1] de codes van het slot wist. [Betrokkene 1] stelt dat hij slechts heeft geassisteerd. Hij zegt echter ook dat ze moeten opschieten. Dat duidt ook op een leidersrol.
De verdachte wordt gezien als de grote man achter de schermen. Hij is nauwelijks zichtbaar. Als je niets van hem in het dossier tegenkomt, heb je wellicht de allergrootste baas te pakken. Het kan echter ook anders zijn. De verdachte heeft in dit geval niets met onderhavige strafzaak te maken.
De snorder, genaamd [G], verklaart dat [betrokkene 1] [D] is. Hij zou een briefje hebben gekregen met daarop enkele instructies. Dit briefje is ook aangetroffen. [Medeverdachte] stelt ook dat [betrokkene 1] [D] is. [Betrokkene 1] maakt zich daarmee zo onbetrouwbaar dat zijn verklaringen niet voor het bewijs zijn te gebruiken.
Enkele telefoongegevens brengen de verdachte in beeld. Het onderzoek is erg rommelig verlopen en met name de inbeslagname van de telefoon van [betrokkene 1]. Er is van deze telefoon geen nummer vastgesteld. Afgezien van de verklaring van [betrokkene 1] kunnen we dit nummer dus niet vaststellen. De telefoon van [betrokkene 1] is uitgelezen en het nummer van de verdachte komt dan in het geheel niet naar voren, ook niet als inkomend gesprek. Dit zijn objectieve gegevens. Als deze telefoon zo belangrijk wordt dan moet het ook glashelder zijn wat er aan de hand is geweest.
Er kan nu echter niet worden vastgesteld dat het daadwerkelijk het telefoonnummer van [betrokkene 1] is geweest. De conclusie is dat we hier een ruimte hebben die door de medeverdachte [medeverdachte] is gehuurd.
Zelfs als zou kunnen worden aangenomen dat er telefonisch contact is geweest tussen [betrokkene 1] en de verdachte dan is dat onvoldoende om medeplegen te kunnen bewijzen. Nu er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, verzoek ik u de verdachte vrij te spreken."
2.4. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van [betrokkene 1] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. De klacht slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 september 2010.