HR, 25-01-2011, nr. 09/03539
ECLI:NL:HR:2011:BO6750
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
09/03539
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BO6750
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6750, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6750
ECLI:NL:PHR:2011:BO6750, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6750
- Vindplaatsen
VR 2012/11
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 8 WVW 1994. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent art. 8 WVW 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. De enkele kennelijk in het kader van de straftoemeting aangevoerde, niet nader geconcretiseerde stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/03539
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 april 2009, nummer 21/001969-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat "het Hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd bewezen heeft verklaard dat verzoeker als beginnend bestuurder wordt aangemerkt".
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 januari 2008 in de gemeente Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 585 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal (5 juli 2007) een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende door het Hof gebezigde bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik op 13 januari 2008 in de gemeente Apeldoorn bestuurder ben geweest van een motorrijtuig na gebruik van alcohol. Ik weet dat mijn adem per uitgeademde lucht 585 microgram bevatte."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 13 januari 2008 kregen wij, eerste en tweede verbalisant, kennis van een verkeersongeval op de Koninginnelaan te Apeldoorn. De bestuurder van een personenauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] die bij dat ongeval betrokken was, gaf ons op te zijn: [verdachte]. Wij zagen dat het rijbewijs van de bestuurder was afgegeven op 5 juli 2007 voor de categorie AM/B. Aan de hand van de beschikbare gegevens stelden wij vast, dat sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was verstrekt nog geen vijf jaren waren verstreken en dat de eerste afgifte op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden."
c. een ademanalyseformulier, waarop als ademonderzoekresultaat is vermeld dat de lucht die verdachte uitademde per liter 585 mg alcohol bevatte.
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte als reden voor zijn hoger beroep heeft opgegeven de door de Politierechter opgelegde geldboete te hoog te vinden, en dat de raadsman heeft aangevoerd:
"Met de officier van justitie in eerste aanleg ben ik van mening dat verdachte niet als beginnend bestuurder is aan te merken. Verdachte had al jaren een rijbewijs voordat hij naar Nederland kwam. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS hoort bij dit feit geen straf van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Bovendien is verdachte het rijbewijs ongeveer 6 maanden kwijt geweest, terwijl hem een ontzegging van 4 maanden was opgelegd. Verder is de opgelegde geldboete te hoog gezien de financiële situatie van verdachte. Tenslotte kan het ongeval niet aan het alcoholgebruik van verdachte worden geweten, maar aan de omstandigheid dat het glad was op de weg. Ik vraag om een geldboete van € 400,- op te leggen aan verdachte."
2.3. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting omtrent art. 8 WVW 1994 de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. De enkele, kennelijk in het kader van de straftoemeting aangevoerde, niet nader geconcretiseerde stelling van de raadsman over het beginnend bestuurderschap noopte het Hof niet tot een nadere motivering van de bewezenverklaring.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 januari 2011.
Conclusie 30‑11‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens ‘overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 650, --, subsidiair 13 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 108 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte als beginnend bestuurder heeft aangemerkt, door te oordelen dat aan de verdachte voor het eerst op 5 juli 2007 een rijbewijs is afgegeven, althans dat het Hof de bewezenverklaring in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 13 januari 2008 in de gemeente Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 585 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal (5 juli 2007) een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden’.
5.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op het navolgende bewijsmateriaal:
‘2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op p. 20 e.v. van het proces-verbaal, genummerd PL0623/08-200513) van de politie Apeldoorn noordoost, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
Op 13 januari 2008 kregen wij, eerste en tweede verbalisant, kennis van een verkeersongeval op de Koninginnelaan te Apeldoorn. De bestuurder van een personenauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] die bij dat ongeval betrokken was, gaf ons op te zijn: [verdachte]. Wij zagen dat het rijbewijs van de bestuurder was afgegeven op 5 juli 2007 voor de categorie AM/B. Aan de hand van de beschikbare gegevens stelden wij vast, dat sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was verstrekt nog geen vijf jaren waren verstreken en dat de eerste afgifte op of na 30 maart 2002 had plaatsgevonden.’
6.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof heeft de raadsman van de verdachte, voor zover hier relevant, aangevoerd:
‘Met de officier van justitie in eerste aanleg ben ik van mening dat verdachte niet als beginnend bestuurder is aan te merken. Verdachte had al jaren een rijbewijs voordat hij naar Nederland kwam. Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS hoort bij dit feit geen straf van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.’
7.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt de aantekening van het bestreden arrest in:
‘Opgelegde straf en vermelding van de bijzondere redenen die de straf hebben bepaald.
(…)
Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte een beginnend bestuurder is voor het Nederlandse rechtssysteem. Dat verdachte in het bezit is van een Russisch rijbewijs, doet aan het voorgaande niet af. De in eerste aanleg opgelegde straf was dan ook conform de oriëntatiepunten zoals die opgesteld zijn door het Landelijk Overleg van Strafsectorvoorzitters.’
8.
In de toelichting op het middel wordt, met verwijzing naar publicaties op de websites van het Openbaar Ministerie en de ANWB, gesteld dat indien een buitenlands rijbewijs voor een Nederlands rijbewijs is omgewisseld, bij de beoordeling of een weggebruiker als beginnend bestuurder moet worden aangemerkt van de afgiftedatum van het eerste buitenlandse rijbewijs moet worden uitgegaan.
9.
Artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) luidt, voor zover hier van belang:
- ‘1.
Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan — al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof — de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
- 2.
Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
- a.
het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
- b.
het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
- 3.
In afwijking van het tweede lid is het de bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, verboden dat motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
- a.
het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
- b.
het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per milliliter bloed. (…)
- 6.
Voor de toepassing van het derde lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.’
10.
De parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel strekkende onder meer tot invoering van het huidige zesde lid van art. 8 WVW houdt, voor zover hier van belang, in:
‘Indien de selectieapparatuur een indicatie geeft in de marge tussen 0,2 en 0,5 promille, zal aan de hand van het rijbewijs kunnen worden bepaald of het daadwerkelijk om een beginnende bestuurder gaat. In het Centraal Rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister is sedert 1 juni 1996 bij iedere rijbewijscategorie waarvoor het rijbewijs is afgegeven de historische datum van eerste afgifte geregistreerd. Die datum is ook op het rijbewijs vermeld. Op alle in de lidstaten van de Europese Unie uitgegeven rijbewijzen is de datum van eerste afgifte, alsmede de afgevende instantie opgenomen. Ook de toetredende nieuwe lidstaten zijn verplicht het rijbewijs vorm te geven zoals dat in de Europese Unie verplicht is. Wij beschikken niet over gegevens of deze verplichting ook geldt ten aanzien van rijbewijzen die zijn afgegeven door de bevoegd gezagen van andere landen dan de lidstaten van de Europese Unie.’
(TK 2004–2005, 29 844, nr. 3, p. 8. In het oorspronkelijke wetsvoorstel ging het nog om lid 5. Zie in gelijke zin TK 2004–2005, 29 844, nr. 7, p. 9)
‘De leden van de CDA-fractie vragen wat de positie is van de rijbewijshouder met een in het buitenland verkregen rijbewijs, die zijn rijbewijs voor een Nederlands rijbewijs omwisselt. Wordt daarbij de oorspronkelijke datum van eerste afgifte in het buitenland gehanteerd of gaat de datum van eerste afgifte in Nederland gelden als begindatum. In antwoord hierop berichten wij dat beide data op het rijbewijs worden aangegeven. Doordat ook op het Nederlandse rijbewijs de historische datum wordt aangegeven, dat is de datum waarop het oorspronkelijke rijbewijs voor het eerst is afgegeven, is gemakkelijk vast te stellen of er sprake is van een beginnende bestuurder of niet.’
(TK 2004–2005, 29 844, nr. 7, p. 11)
11.
Gelet op art. 8, zesde lid, WVW, doet bij de beantwoording van de vraag wanneer voor de eerste maal ‘een rijbewijs’ is afgegeven in de zin van het derde lid van dat artikel niet ter zake of het eerst afgegeven rijbewijs een Nederlands of buitenlands rijbewijs betreft. Uit de parlementaire geschiedenis kan voorts worden afgeleid dat de omstandigheid dat een buitenlandse rijbewijs nadien voor een Nederlands exemplaar is ingewisseld en er dus niet langer sprake is van twee rijbewijzen, niet meebrengt dat de afgiftedatum van het (ingewisselde) buitenlandse rijbewijs niet langer als uitgangspunt van de beoordeling dient te worden genomen.
12.
Het oordeel van het Hof dat aan de verdachte voor de eerste maal op 5 juli 2007 een rijbewijs is afgegeven en niet relevant is of de verdachte in het bezit is (geweest) van een eerder afgegeven Russisch rijbewijs, getuigt derhalve van een onjuiste rechtsopvatting. Derhalve heeft het Hof niet beraadslaagd en beslist op grondslag van de tenlastelegging. In elk geval is de weerlegging van het verweer dat verdachte al jaren een rijbewijs had voordat hij naar Nederland kwam, niet zonder meer begrijpelijk. Dat verweer vindt zijn weerlegging niet in het tweede bewijsmiddel, waaruit kan worden afgeleid dat op het Nederlandse rijbewijs van verdachte niet een datum stond vermeld waarop eerder in het buitenland een rijbewijs is afgegeven. In feitelijke aanleg is niet aangevoerd dat het Russische rijbewijs dat verdachte zou hebben gehad, in Nederland is omgewisseld. Het eerder in het buitenland afgegeven rijbewijs kan bijvoorbeeld zijn verlopen, zodat het niet voor omwisseling in aanmerking kwam.
13.
Het middel is terecht voorgesteld.
14.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak te vernietigen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG