Hof Den Haag, 27-01-2016, nr. 200.169.582/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:116
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-01-2016
- Zaaknummer
200.169.582/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:116, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑01‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0029
Uitspraak 27‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie. Bij de berekening van de behoefte van de vrouw houdt het hof geen rekening met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop aangezien deze inkomensondersteuning slechts een aanvullend karakter heeft.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 januari 2016
Zaaknummer : 200.169.582/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-2440
Zaaknummer rechtbank : C/10/447564
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.T.M.L. Boersema te Maassluis,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te Naaldwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 mei 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 februari 2015 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 13 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 29 mei 2015 een V-formulier van 28 mei 2015 met bijlagen;
- op 2 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 4 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- -
op 3 november 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 10 november 2015 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 13 november 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door mr. P.L. van ’t Veer die mr. Vogelaar vervangt.
Na de zitting is, volgens afspraak ter zitting, het volgende stuk bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de vrouw op 8 december 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is vast komen te staan dat de echtscheiding op 26 mei 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, hierna ook: de partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de in de bestreden beschikking gegeven beslissing tot afwijzing van het verzoek van de vrouw om partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding een partneralimentatie van € 1.800,- per maand dient te betalen, bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het beroep van de vrouw af te wijzen.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
4. De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om partneralimentatie heeft afgewezen. Zij heeft, anders dan de rechtbank overweegt, haar behoefte wel aangetoond. Zij heeft naast een behoeftelijst ook bewijsstukken overgelegd van haar uitgavenposten, dit zijn geen abnormale of hoge uitgaven. De vrouw heeft een inkomen dat € 20,- hoger is dan de bijstandsnorm van een alleenstaande. Ten tijde van het huwelijk hadden partijen daarnaast een inkomen uit het bedrijf van de man van € 60.000,-. De vrouw is dus een hogere welstand gewend dan bijstandsniveau. De vrouw heeft altijd voor de kinderen van partijen gezorgd en de man heeft hierdoor zijn bedrijf kunnen opbouwen.
De rechtbank heeft de voorlopige partneralimentatie vastgesteld op € 425,- bruto per maand bij een behoefte van € 2.029,- bruto per maand, maar bij deze berekening is rekening gehouden met betaling door de man van de lasten van de woning waar de vrouw en de kinderen woonde. Inmiddels is de woning verkocht en de man heeft derhalve geen dubbele woonlasten meer. De vrouw heeft haar eigen woonlasten. Daarnaast betaalt de man alleen nog voor de jongste twee kinderen van partijen een bijdrage van € 250,- per maand. De kosten van het oudste kind van partijen komen voor rekening van de vrouw.
De vrouw heeft een inkomen van netto € 964,47 per maand en is niet in staat om haar werkzaamheden uit te breiden omdat de bakkerswinkel waar zij werkt niet meer uren heeft. Daarnaast heeft zij de zorg voor de kinderen van partijen.
De vrouw stelt dat de volgende lasten tot haar behoefte moeten worden gerekend:
- autokosten;
- aflossing lening ouders en zus van € 75,- per maand.
5. De man voert aan dat de vrouw heeft nagelaten de lijst met bewijsstukken waarnaar de rechtbank verwijst, over te leggen in hoger beroep zodat de man hierop geen verweer kan voeren. Volgens de man blijkt uit de stukken die de vrouw wel heeft overgelegd dat zij in haar eigen behoefte kan voorzien. De vrouw kan niet volstaan met een verwijzing naar de Hofnorm zonder deze te onderbouwen. Voor zover de vrouw een hogere behoefte heeft dan aannemelijk gemaakt in eerste aanleg, dient volgens de man gekeken te worden naar de verdiencapaciteit van de vrouw. De man meent dat de vrouw een inspanningsverplichting heeft om eigen inkomen te verwerven. Haar verdiencapaciteit is ten minste zo hoog als de huwelijks gerelateerde behoefte.
De man betwist de door de vrouw gestelde behoefte van € 2.029,- bruto per maand en begrijpt niet waarom zij dan nog verlangt dat een partneralimentatie van € 1.800,- bruto per maand wordt vastgesteld. De man verzoekt de vrouw om haar salarisstroken over 2015 over te leggen.
De man betwist voorts dat de vrouw de kosten van het oudste kind van partijen voldoet. Daarnaast stelt de man dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij elders werk heeft proberen te vinden.
Wat betreft de kosten van de auto die de vrouw opvoert stelt de man dat de vrouw die niet onderbouwt. Ook toont zij niet aan dat zij een auto nodig heeft. Daarbij betwist de man de leningen van de vrouw.
6. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (HR 19 december 2003, LJN AM2379, NJ 2004/140 en Hoge Raad 3 september 2010, LJN: BM7050, NJ 2010/473).
7. Ter staving van haar huwelijksgerelateerde behoefte heeft de vrouw in hoger beroep als bijlage 6 bij het V-formulier van 2 november 2015, ingekomen bij het hof op 3 november 2015, een behoeftelijst overgelegd met een totale maandelijkse netto behoefte van € 2.242,-. Deze behoeftelijst is ter zitting met partijen doorgenomen. Tussen partijen is vast komen te staan dat de dubbeltellingen in de behoeftelijst eruit moeten worden gehaald. Het betreft:
- € 33,- per maand Andere bijzondere woonlasten 1 onder het kopje Huisvesting,
- € 66,- per maand Andere lasten 2 onder het kopje Verzekeringen en onderhoud woning, en
- € 100,- per maand Andere lasten 2 onder het kopje Dagelijks levensonderhoud.
Verder zijn partijen het erover eens geworden dat voor wat betreft de kosten van de maandelijkse boodschappen uitgegaan wordt van een bedrag van € 195,70 per maand in plaats van € 500,- per maand en dat de kosten voor het openbaar vervoer van € 50,- per maand buiten beschouwing moeten blijven.
Voorts staan de volgende maandelijkse posten nog ter discussie:
€ 80,- per maand kabeltelevisie;
€ 95,- per maand andere vaste uitgaven onder het kopje Vaste uitgaven;
€ 175,- per maand vakantie onder het kopje Ontspanning;
€ 50,- per maand sportvereniging;
€ 180,- per jaar voetbal [minderjarige] ;
8. Het hof overweegt ten aanzien van voornoemde posten als volgt:
a. a) het hof acht € 80,- per maand voor alleen kabeltelevisie een erg hoog bedrag. Nu de vrouw ook geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van deze lasten, acht het hof het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 60,- per maand;
b) nu de vrouw deze kosten niet heeft onderbouwd met stukken, laat het hof deze kostenpost van € 95,- per maand buiten beschouwing;
c) gezien de gemotiveerde betwisting van de man van de door de vrouw opgevoerde kosten voor vakantie (partijen gingen volgens de man ten tijde van het huwelijk naar een stacaravan in Kroatië of kamperen in Nederland en Duitsland) acht het hof een bedrag van € 100,- per maand redelijk om te reserveren voor vakantie;
d) nu de vrouw deze kosten niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd, zal het hof deze kosten van € 50,- per maand buiten beschouwing laten;
e) deze kosten zullen buiten beschouwing worden gelaten nu het geen kosten van de vrouw zelf betreffen.
9. Gelet op voornoemde uitgaven becijfert het hof de totale netto behoefte van de vrouw op € 1.449,- per maand. In de beschikking van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 ECLI:NL:HR:2015:3011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop aangemerkt moeten worden als inkomensondersteuning. Op basis van voormelde beschikking van de Hoge Raad moet deze inkomensondersteuning bij het netto inkomen van de vrouw worden opgeteld. Door de inkomensondersteuning wordt dus in beginsel de behoefte van de vrouw lager, dit is een mogelijk indirect effect van de beschikking van de Hoge Raad. Het ontvangen van partneralimentatie is van invloed op de omvang van het verzamelinkomen en dus op de hoogte van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop. Een verlaging van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop heeft weer een effect op de aanvullende behoefte aan partneralimentatie. Er ontstaat als het ware een cirkel berekening die niet te doorbreken is. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 27 januari 1995 NJ 1995/295 volgt dat gezien de aanvullende aard van de huursubsidie deze subsidie bij de berekening van haar netto behoefte hiermee geen rekening moet worden gehouden. Nu het kind gebonden budget en de alleenstaande ouderkop eveneens een aanvullend karakter hebben houdt het hof bij de berekening van de behoefte van de vrouw geen rekening met deze inkomensafhankelijk inkomensondersteuning. Rekening houdende met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt de bruto behoefte van de vrouw € 1.807,- bruto per maand.
10. Wat de behoeftigheid van de vrouw betreft, overweegt het hof als volgt. Mede gezien de leeftijd van het jongste kind van partijen en de zorg die de vrouw heeft voor dat kind, acht het hof op dit moment een arbeidsbelasting van de vrouw van 65,7% reëel. Het hof is derhalve van oordeel dat niet van de vrouw verwacht kan worden dat zij op dit moment volledig in haar eigen behoefte voorziet.
Gelet op het eigen inkomen van de vrouw zoals blijkt uit haar jaaropgave 2014 heeft de vrouw op dit moment een eigen verdiencapaciteit van bruto € 1.177,- per maand (inclusief vakantiegeld), zodat haar aanvullende behoefte € 630,- bruto per maand bedraagt.
11. Het hof is van oordeel dat van de vrouw mag worden verlangd dat zij tussen nu en twee jaar zorgt voor een substantiële uitbreiding van haar werkzaamheden zodat zij over twee jaar volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
12. Het hof zal hierna beoordelen of de man draagkracht heeft om een partneralimentatie te betalen van € 630,- bruto per maand.
Draagkracht man
13. Het hof gaat uit van de door de man als productie 4 bij faxbericht van 10 november 2015 overgelegde draagkrachtberekening. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, staan ter discussie:
- de te verwachten fiscale winst van € 59.143,-;
- de mutaties in de fiscale reserves € 6.480,-
- de woonlasten ad € 900,- per maand.
De overige posten van de draagkrachtberekening zijn niet in geschil dus daar gaat het hof van uit bij de berekening van de draagkracht van de man.
Fiscale winst
14. De vrouw stelt dat de man geen officiële jaarstukken heeft overgelegd en dat de man de door hem bij zijn faxbericht van 10 november 2015 overgelegde jaarrekening zelf heeft opgesteld. De man gaat daarin uit van een winst van € 56.058,40 in 2014. Volgens de vrouw moet dat minimaal € 59.000,- zijn.
15. Het hof overweegt dat op grond van artikel 3:15i Burgerlijk Wetboek (BW) de man zelf zijn boekhouding mag doen. Nu het hof uitgaat van de door de man overgelegde draagkrachtberekening en de man in deze draagkrachtberekening zelf ook is uitgegaan van een te verwachten beschikbare fiscale winst van € 59.143,-, gaat het hof ervan uit dat de hoogte van de winst waarmee het hof rekening moet houden bij de berekening van de draagkracht niet langer in geschil is. Het hof zal derhalve uitgaan van dit bedrag.
De mutaties in de fiscale reserves
16. De vrouw acht de fiscale oude dag reserve waarmee de man rekening heeft gehouden te hoog.
17. Het hof overweegt als volgt. Uit productie 6 overgelegd bij brief van 10 november 2015 van de zijde van de man blijkt dat de onderneming van de man in 2014 een Eigen Vermogen heeft van € 0,-. Op grond van artikel 3.68 Wet Inkomstenbelasting is er bij een Eigen Vermogen van € 0,- geen verdere dotatie van de FOR mogelijk. Het hof zal dan ook geen rekening houden met de door de man in zijn draagkrachtberekening ingehouden mutaties in de fiscale reserves van € 6.480,-.
De woonlasten
18. De vrouw stelt dat de man op dit moment geen woonlasten heeft omdat hij bij zijn familie woont. De man vindt de door hem opgevoerde huur van € 900,- per maand redelijk voor een alleenstaande. Hij woont alleen maar tijdelijk bij zijn familie en zal zo spoedig mogelijk een eigen woning gaan huren.
19. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man op dit moment feitelijk geen woonlasten heeft omdat hij bij zijn familie woont. De man heeft wel de intentie om snel een eigen woning te vinden.
De vrouw heeft een huur van afgerond € 650,- per maand. Het hof acht het reëel om bij de berekening van de draagkracht van de man eveneens uit te gaan van dit bedrag.
20. Uit het vorenstaande volgt dat de man voldoende draagkracht heeft om een partneralimentatie te betalen van € 630,- bruto per maand.
Ingangsdatum
21. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding een partneralimentatie dient te betalen. De man meent dat als er partneralimentatie wordt vastgesteld als ingangsdatum de datum van de beschikking van het hof dient te gelden. De man kan geen achterstallige partneralimentatie voldoen.
22. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:402 BW is de rechter vrij om de ingangsdatum te bepalen van partneralimentatie. De vrijheid van de rechter tot vaststelling van de ingangsdatum van de na echtscheiding aan de echtgenoot toe te kennen alimentatie is slechts in zoverre beperkt dat de rechter deze niet kan doen ingaan vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen. Het hof acht als ingangsdatum de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 26 mei 2015, redelijk. De vrouw had daarvoor, namelijk op 11 mei 2015, al hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie, zodat de man op 26 mei 2015 al op de hoogte kon zijn van een eventuele betalingsverplichting.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen is afgewezenen, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man, met ingang van 26 mei 2015, op € 630,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, C.M. Warnaar en R.M. Troost, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2016.