NJB 2022/21:Toepasselijkheid uitzondering in art. 1 lid 3, aanhef en onder a, EVOA: vraag of het in de tenlastelegging bedoelde ‘produced water’ niet onder de werking van het Marpol-verdrag valt omdat (mede) gelet op art. 2 lid 3, onder b sub ii, van dat verdrag de voorschriften betreffende de lozing van schadelijke stoffen uit dat verdrag niet van toepassing zijn op die afvalstof en dat daarom geen sprake is van een situatie als bedoeld in art. 1 lid 3, aanhef en onder a, EVOA, waarin voorrang moet worden gegeven aan het Marpol-verdrag. In casu kon het hof oordelen dat wat betreft dat ‘produced water’ niet langer sprake was van een stof ‘‘directly’ arising from the exploration, exploitation and associated off-shore processing of seabed mineral resources’ als bedoeld in artikel 2 lid 3, onder b sub ii, van het Marpol-verdrag, zodat het in de tenlastelegging bedoelde ‘produced water’ niet was uitgesloten van de werkingssfeer van dat verdrag. Op basis van het voorgaande kon het hof oordelen dat sprake was van een afvalstof die onder de werking van het Marpol-verdrag viel, en van een situatie als bedoeld in artikel 1 lid 3, aanhef en onder a, EVOA, zodat de EVOA toepassing mist.