Hof 's-Hertogenbosch, 14-10-2014, nr. HD 200.091.106, 01
ECLI:NL:GHSHE:2014:4222
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
HD 200.091.106_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4222, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑10‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:400
ECLI:NL:GHSHE:2014:400, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑02‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:4222
- Vindplaatsen
AR 2014/776
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Incasso onbetaald gelaten pensioenpremies. Eiswijziging. Appelgrens. Vordering onvoldoende inzichtelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.091.106/01
arrest van 14 oktober 2014
in de zaak van
1. Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna aan te duiden als AFB,
2. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, gevestigd te [vestigingsplaats 2],
hierna aan te duiden als BPF,
3. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
hierna aan te duiden als O&O,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als de Stichtingen,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
tegen
[Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.],
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 18 februari 2014 in het incident ex artikel 843a Rv in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Breda onder zaaknummer 587289 CV EXPL 10-1503 gewezen vonnis van 19 januari 2011 tussen de Stichtingen en [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.].
5. Het verdere verloop van de procedure en het geding in hoger beroep
Bij voormeld arrest heeft het hof de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] afgewezen en [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proceskosten van het incident en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor memorie van antwoord en iedere verdere beslissing aangehouden. Vervolgens heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] een memorie van antwoord met producties genomen. [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] heeft mondeling pleidooi gevraagd, welk pleidooi is gehouden op 25 september 2014, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd. Voorafgaand aan het pleidooi heeft de advocaat van de Stichtingen het hof producties (bijlagen 10 tot en met 13) doen toekomen. De uitspraak van dit arrest is bij vervroeging bepaald op heden. Het hof doet recht op de in het arrest in het incident en in dit arrest vermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6. De verdere beoordeling
6.1.
De feitenvaststelling in het bestreden vonnis in rov. 2.1 is in hoger beroep door geen van partijen bestreden. Deze feiten worden hierna weergegeven en aangevuld. In dit hoger beroep gaat het om het volgende.
De Stichtingen zijn uitvoerders van pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] geldt als werkgever in de bouwnijverheid die al jaren – en ook thans – op grond van wettelijke regelingen premiebijdragen dient te betalen aan de Stichtingen. De Stichtingen hebben hun administratie uitbesteed aan Cordares Diensten B.V. (hierna: Cordares) die de facturering van de premies verzorgt, evenals correcties, aanvullingen, crediteringen en dergelijke, alsook aanmaningen verstuurt. Als incassogemachtigde van de Stichtingen heeft opgetreden Vesting Finance Incasso B.V.
Op 1 januari 2006 is de Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging In Sociale Verzekeringen (de Wet WALVIS) in werking getreden en is een aantal relevante cao-bepalingen gewijzigd die tot gevolg hebben gehad dat de wijze waarop de vaststelling en inning van de premie tot dan toe geschiedde, is herzien. In het nieuwe systeem dient de werkgever per 4-wekenperiode alle voor de vaststelling van de premie relevante gegevens digitaal door te geven op de website van Cordares, waarna zij die gegevens controleert en bij gebleken juistheid daarvoor facturen verstuurt.
In het geval er een onjuistheid wordt geconstateerd worden de ontvangen gegevens aan de
werkgever geretourneerd ter verbetering. Indien na drie maanden en twee herinneringen door
Cordares geen opgaven ter zake van loon en premies van de werkgever worden ontvangen – en, zo begrijpt het hof: geretourneerde gegevens niet worden aangepast – worden door
Cordares ambtshalve zogenaamde “opgelegde” nota’s verstuurd. Die dienen te worden betaald waarna de werkgever de opgelegde nota digitaal kan wijzigen door het
alsnog aanleveren van de volgens hem juiste loon- en premiebedragen, zodat Cordares de opgelegde nota vervolgens kan crediteren en kan vervangen door de nota die is gebaseerd op de juiste door de werkgever aangeleverde gegevens.
6.2.1.
In eerste aanleg vorderden de Stichtingen gezamenlijk veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] tot betaling van een bedrag van € 92.213,80, bestaande uit de hoofdsom van € 44.325,49 ter zake van onbetaald gebleven facturen, € 10.571,80 aan vertragingsrente en € 37.316,54 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente over € 92.213,80 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] in de kosten van het geding. Bij conclusie van repliek hebben de Stichtingen hun vordering voor wat betreft de hoofdsom verminderd met een bedrag van € 1,23 tot € 44.324,26. Aan buitengerechtelijke incassokosten hebben de Stichtingen subsidiair een bedrag van € 3.500,-- (exclusief btw) gevorderd conform Rapport Voorwerk II.
6.2.2.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] voerde verweer.
6.2.3.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van BPF ondeugdelijk is onderbouwd, zodat die vordering dient te worden afgewezen. Aan dit oordeel ligt de volgende redenering ten grondslag. De Stichtingen hebben de vordering van BPF gebaseerd op de CAO Bedrijfstak Eigen Regelingen voor de Bouwnijverheid 2006/2010 (hierna: CAO BEBR) en hebben in de dagvaarding in het geheel niet de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 genoemd als de juiste grondslag. De kantonrechter overwoog (rov. 2.7): ‘Weliswaar hebben eiseressen [de Stichtingen, hof] hun vorderingen op dit punt gerectificeerd maar daartegen heeft gedaagde [[Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.], hof] terecht bezwaar gemaakt nu die correctie in wezen een niet toegestane wijziging van de grondslag van de vordering betreft en de kantonrechter zich dient te houden aan de bij dagvaarding gestelde feitelijke grondslag van de vordering’.
Voorts is het volgens de kantonrechter niet alleen ondoenlijk maar ook onmogelijk om de vorderingen van AFB en O&O los te koppelen van de vordering van BPF, zodat ook de vorderingen van AFB en O&O moeten worden afgewezen.
Ook om andere redenen – gegeven in rov. 2.9 tot en met 2.11 – kan niet aan inhoudelijke beoordeling van de vordering worden toegekomen, aldus de kantonrechter.
Bij het bestreden vonnis is de vordering van de Stichtingen afgewezen en zijn de Stichtingen veroordeeld in de proceskosten.
6.3.
In hoger beroep hebben de Stichtingen tien grieven aangevoerd en hebben zij hun vorderingen (voor wat betreft de hoofdsom en de rente) losgekoppeld als hierna is weergegeven. De Stichtingen hebben geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] om
- aan AFB te voldoen een bedrag van € 1.028,39 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 11 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan BPF te voldoen een bedrag van € 37.481,21 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 11 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan O&O te voldoen een bedrag van € 632,42 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 11 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan de Stichtingen te voldoen € 1.190,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
met veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] in de kosten van beide instanties en de nakosten, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
Met grief 1 komen de Stichtingen op tegen het hiervoor in rov. 6.3.2 weergegeven oordeel van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag gelegde redenering. Volgens de toelichting bij grief 1 heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat de wijziging van de grondslag van de BPF een niet toegestane grondslag van de vordering betreft en dat hij zich dient te houden aan de bij de dagvaarding gestelde grondslag van de vordering.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] heeft deze grief bestreden, stellende dat in eerste aanleg is beslist over de eiswijziging en dat op grond van het bepaalde in artikel 130 lid 2 Rv daartegen geen hogere voorziening open staat.
Het hof overweegt dienaangaande dat hetgeen [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] stelt op zichzelf juist is, zodat grief 1 niet kan slagen, maar dat de grief bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat deze ertoe strekt dat BPF (de grondslag van) haar vordering in hoger beroep (alsnog) wijzigt, in die zin dat deze vordering is gebaseerd op de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, en niet op de CAO BEBR. Dit kan BPF ook doen, op de voet van artikel 130 lid 1 Rv. Niet gebleken is dat deze eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] is voldoende in de gelegenheid geweest om verweer te voeren tegen de vordering van BPF en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Recht zal dan ook worden gedaan op de gewijzigde eis.
6.5.
Grief 2 is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat het niet alleen ondoenlijk maar ook onmogelijk is om de vorderingen van AFB en O&O los te koppelen van de vordering van BPF. Volgens de Stichtingen zijn AFB, O&O en BPF afzonderlijke rechtspersonen die elk een eigen premievordering op [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] hebben en tevens elk een zelfstandig vorderingsrecht hebben. De vorderingen van AFB, O7O en BPF staan los van elkaar, aldus de Stichtingen. Zij stellen dat uit bijlage 7 jo. bijlage 8 jo. bijlage 9 bij de memorie van grieven genoegzaam volgt wat de hoogte is van de afzonderlijke vorderingen van AFB, BPF en O&O op het totaal van € 39.187,03, te weten AFB € 1.028,39, BPF € 37.481,21 en O&O € 632,42.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] heeft in reactie op deze grief het verweer gevoerd dat de Stichtingen thans een onderverdeling van de vorderingen hebben gegeven waaruit blijkt dat AFB en O&O niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep omdat de gestelde vorderingen onder de appelgrens vallen. Daartoe heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] aangevoerd dat op grond van het bepaalde in artikel 332 lid 1 Rv hoger beroep open staat tegen een in eerste aanleg gewezen vonnis, tenzij de vordering waarover in eerste aanleg diende te worden beslist niet hoger was dan € 1.750,--. Voorts heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] aangevoerd dat bij meerdere eisers in eerste aanleg in hoger beroep de vorderingen niet bij elkaar mogen worden opgeteld (HR 25 maart 1994, NJ 1994, 392).
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Juist is dat bij meerdere eisers de vorderingen niet mogen worden opgeteld. Bepalend is echter niet de vordering waarover thans in hoger beroep moet wordt beslist, maar de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen. Daarom moet alsnog worden bepaald wat de hoogte van de vorderingen in eerste aanleg van de Stichtingen ieder afzonderlijk was. Tijdens het pleidooi hebben AFB en O&O hun vorderingen ingetrokken nu deze onder de appelgrens liggen (pleitnotities, pagina 3, bovenaan) zodat daaromtrent niet meer hoeft te worden beslist. Ten aanzien van de vordering van BPF in eerste aanleg kan worden aangenomen dat die in dezelfde orde van grootte ligt als die in hoger beroep. Tijdens het pleidooi is door de Stichtingen toegelicht dat de vordering in eerste aanleg nagenoeg gebaseerd is op hetzelfde totaalbedrag als in appel en dat met betrekking tot de vordering in eerste aanleg eenzelfde onderverdeling kan worden gemaakt.
Grief 2 sorteert derhalve effect, in die zin dat het hof in het navolgende de vordering van BPF inhoudelijk zal beoordelen.
6.6.
Met inachtneming van het vorenstaande, strekken de grieven 3 tot en met 10 ertoe dat de vordering van BPF en de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen en [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] in de proceskosten van BPF wordt veroordeeld. Aldus lenen deze grieven zich voor gezamenlijke behandeling.
6.7.
Zoals hiervoor is overwogen, stellen de Stichtingen dat uit bijlage 7 jo. bijlage 8 jo. bijlage 9 bij de memorie van grieven genoegzaam volgt wat de hoogte is van de vordering van BPF, te weten € 37.481,21.
Bij de toelichting van de grieven 3 en 4 hebben de Stichtingen naar voren gebracht dat de facturen waarvan de Stichtingen betaling verlangen bestaan uit “twee categorieën”. Een categorie is gebaseerd op door [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] aangeleverde loongegevens en de andere categorie facturen betreffen zogenaamde ambtshalve nota’s doordat geen loongegevens zijn aangeleverd voor het betreffende loontijdvak. Voor wat betreft de eerste categorie facturen valt volgens de Stichtingen niet in te zien dat die onjuist zijn. Indien [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] zich niet kan vinden in de hoogte van de opgelegde ambtshalve nota’s, dan is het aan [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] om alsnog loongegevens aan te leveren voor wat betreft de loontijdvakken waarin de ambtshalve opgelegde nota’s voorzien, in welk geval de nota’s kunnen worden gecorrigeerd, aldus de Stichtingen.
Tijdens hun eerste termijn van het pleidooi hebben de Stichtingen aangevoerd dat de vordering van € 37.481,21 van BPF het totaalbedrag van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] niet betaalde premie betreffende de jaren 2006 tot en met 2008 betreft, dat deze premie middels facturen in rekening is gebracht bij [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.], dat dit de facturen zijn die als bijlage 9 bij de memorie van grieven zijn overgelegd en dat het totaalbedrag van die facturen € 39.187,03 bedraagt omdat bij dezelfde facturen naast de premie ten behoeve van BPF tevens premie namens AFB en O&O in rekening wordt gebracht. Voorts hebben de Stichtingen uiteengezet dat er drie soorten facturen open staan, te weten: opgelegde nota’s als gevolg van een kwaliteitscontrole, reguliere premienota’s en rentenota’s en hebben zij een voorbeeld gegeven van een opgelegde nota en reguliere premienota.
Op vragen van het hof naar de samenstelling van de vordering van BPF hebben de Stichtingen nader toegelicht dat bijlage 9 de facturen zijn waarvan de betaling wordt gevorderd, dat deze facturen zijn uitgesplitst in bijlage 8, hetgeen een intern overzicht is, en dat bijlage 7 een specificatie per stichting is.
6.8.
Het hof overweegt allereerst dat tijdens het pleidooi is gebleken dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] (door middel van diverse betalingen) premie heeft afgedragen tot een totaalbedrag van € 162.616,76. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] als restant nog € 37.481,21 verschuldigd is aan BPF. [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] betwist dit ten stelligste. Tijdens het pleidooi heeft de directeur van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.], [de directeur van Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.], in dit verband benadrukt dat uit controles die hij heeft laten uitvoeren blijkt dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] niets meer verschuldigd is over de desbetreffende periode.
6.9.
Voorts constateert het hof dat in de verschillende (proces)stukken van BPF steeds andere bedragen worden genoemd en wisselende onderbouwingen daarvan worden gegeven, voor welke verschillen door de Stichtingen geen, althans onvoldoende, verklaring is gegeven.
Het hof verwijst daarvoor ten eerste naar de vergelijking die [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] heeft gemaakt tussen de onderbouwing van de vordering in eerste aanleg in productie 10 bij de conclusie van repliek met bijlage 8 van de memorie van grieven (zie randnummer 38 van de memorie van antwoord, uitgewerkt in de pleitnotitie, op pagina 2 onderaan tot en met pagina 4 onder het midden). Uit deze vergelijking komt naar voren dat er sprake is van wisselende aantallen facturen en wisselende gefactureerde bedragen.
Ten tweede is er een verschil tussen de hoofdsom in eerste aanleg van € 44.324,26 (na vermindering van eis) en de hoofdsom in hoger beroep van € 39.187,03 (voor de drie stichtingen). Het verschil daartussen zou volgens de Stichtingen verklaard moeten worden doordat er na het instellen van de procedure in eerste aanleg correcties zijn aangebracht. Dit wordt door [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] betwist en blijkt nergens uit.
6.10.
Niet uitgesloten is dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] nog een bedrag aan BPF verschuldigd is, maar mede gezien de hiervoor in rov. 6.9 geconstateerde ongerijmdheden acht het hof onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat dit het gevorderde bedrag van € 37.481,21 is.
6.11.
Daar komt bij dat het het hof voorkomt dat in dit geval niet zonder meer van de juistheid van de door het systeem van Cordares gegenereerde gegevens kan worden uitgegaan. De Stichtingen hebben immers niet weersproken dat het systeem aanvankelijk allesbehalve feilloos werkte. Voorts heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] onbestreden naar voren gebracht dat zij met terugwerkende kracht is ingedeeld “bij de bouw” (het hof begrijpt: bij het Sociaal Fonds Bouwnijverheid) en dat daardoor een premieachterstand is ontstaan. Ook leidt het hof af uit de uitlatingen van [de directeur van Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] voornoemd tijdens het pleidooi dat door zowel Cordares als [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] zelf fouten zijn gemaakt waardoor de juiste verwerking van de gegevens in het systeem is bemoeilijkt. Dat het in het nieuwe systeem de verantwoordelijkheid van de werkgever is om de juiste loon- en premiegegevens aan te leveren, maakt dit niet anders.
6.12.
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 6.8 tot en met 6.11 is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, kan het hof niet tot het oordeel komen dat de vordering van BPF toewijsbaar is. Aan het door de Stichtingen gedane bewijsaanbod gaat het hof voorbij, nu dit onvoldoende gespecificeerd is. De grieven 3 tot en met 10 falen derhalve.
6.13.
Op grond van het voorgaande zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. De Stichtingen hebben te gelden als in het ongelijk gesteld, zodat zij de proceskosten van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] in hoger beroep dienen te dragen.
7. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de Stichtingen hoofdelijk in de proceskosten van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] in hoger beroep, begroot op € 1.862,-- aan vast recht en € 4.893,-- voor salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, R.J. Voorink en I. Bouter en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Incasso onbetaald gelaten pensioenpremies. Eiswijziging. Appelgrens. Vordering onvoldoende inzichtelijk.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.091.106/01
arrest van 18 februari 2014
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
1. Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid, gevestigd te [vestigingsplaats 2],
3. Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
tegen
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2011 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 19 januari 2011 tussen appellanten – de stichtingen – als eiseressen en geïntimeerde – [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] – als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 587289 CV EXPL 10-1503)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met productie;
- de memorie van grieven met twee producties;
- de memorie in het incident van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV];
- de antwoordmemorie in het incident van de stichtingen.
Het hof heeft arrest bepaald in het incident.
3. De beoordeling
In het incident
3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
De stichtingen zijn uitvoerders van pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is een werkgever in de bouwnijverheid die al jaren op grond van wettelijke regelingen premiebijdragen dient te betalen aan de stichtingen. De stichtingen hebben hun administratie uitbesteed aan Cordares Diensten B.V. (hierna: Cordares) die de facturering van de premies, correcties en aanvullingen daarop en crediteringen daarvan en dergelijke verzorgt en aanmaningen verstuurt.
3.2.
De stichtingen hebben in eerste aanleg, voor zover thans van belang, veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] tot betaling van een bedrag van € 92.213,80, waaronder € 44.325,49 ter zake van onbetaald gebleven facturen over de periode van 15 maart 2007 tot en met 11 april 2008, te vermeerderen met wettelijke rente, gevorderd. Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen en de stichting veroordeeld in de proceskosten. De stichtingen kunnen zich niet verenigen met voornoemd vonnis en komen hiertegen op.
3.4.
In het onderhavige incident vordert [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] verstrekking door de stichtingen van een afschrift van:
- de specificatie van de opbouw van de pensioenpremie per individuele werknemer per jaar, mede voorzien van totaalbedragen;
- de toerekening van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gedane betalingen, gespecificeerd per stichting en per individuele werknemer per jaar;
zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de stichtingen dan wel een of meerdere van hen daarmee in gebreke zijn/is, althans een door het hof vast te stellen dwangsom, met hoofdelijke veroordeling van de stichtingen in de kosten van het incident.
3.5.
Het hof zal beoordelen of de vordering op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen. Het hof stelt hierbij voorop dat artikel 843a Rv niet ziet op een algemeen recht op inzage, afschrift of uittreksel. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan slechts worden toegewezen indien voldaan is aan de in het eerste lid van dat artikel genoemde cumulatieve voorwaarden, te weten:
de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden;
de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
3.6.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt er recht en belang bij te hebben dat de stichtingen het volledige dossier in deze procedure inbrengen, dat zij de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gedane betalingen inzichtelijk maken en dat zij inzichtelijk maken hoe de ontvangen betalingen zijn verwerkt. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is van mening dat aan de hand van de thans in het geding gebrachte stukken niet kan worden afgeleid waar de gedane betalingen aan zijn toegerekend.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt er tevens recht en belang bij te hebben dat een exacte opgave per werknemer in het geding wordt gebracht waaruit de pensioenopbouw blijkt (gespecificeerd per jaar en per appellant) en waaruit blijkt welke betalingen door de stichtingen aan de betreffende werknemer zijn toegerekend. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is aan de hand van de door haarzelf gemaakte berekeningen van mening dat er voldoende premie is afgedragen als de individuele pensioenopbouw per werknemer is berekend en is voorts van mening dat uit de thans door de stichtingen ingebrachte stukken op geen enkele wijze af te leiden is of er voldoende of onvoldoende premie is afgedragen en waarop de betalingen van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zijn afgeboekt.
3.7.
De stichtingen voeren verweer tegen de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]. Zij betwisten dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de door haar gevraagde bescheiden. Zij voeren in dat kader aan dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] een eigen boekhouding heeft en precies kan nagaan welke bedragen zij in de afgelopen jaren aan de stichtingen (althans aan hun uitvoeringsorgaan) heeft voldaan en dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde door haar gedane betalingen niet door de stichtingen zijn verwerkt. De stichtingen voeren daarnaast aan dat hun facturen zijn gespecificeerd.
De stichtingen betwisten voorts dat de vordering betrekking heeft op bepaalde bescheiden. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] heeft naar hun mening onvoldoende concreet aangegeven op welke stukken uit de administratie van de stichtingen zij doelt, welke nader ter zake dienende inlichtingen door openlegging van die stukken kunnen worden verkregen en op welke periode de verlangde specificatie van de opbouw van de pensioenpremie ziet.
3.8.
Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen en legt aan dat oordeel het navolgende ten grondslag.
3.8.1.
Ten eerste wordt afschrift gevorderd van bescheiden die naar het oordeel van het hof onvoldoende bepaald zijn. Art. 843a Rv verschaft, zoals hierboven al is overwogen, geen algemeen inzage recht, maar houdt in dat de bescheiden waarvan inzage wordt gevorderd zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en waarom de verzoeker een rechtmatig belang heeft bij inzage in die concrete bescheiden. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] vraagt een specificatie van de pensioenopbouw per werknemer en een specificatie van de toerekening van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] verrichte betalingen per stichting en per individuele werknemer. Feitelijk lijkt dit neer te komen op een openlegging van de volledige administratie van de stichtingen ten aanzien van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] aan haar betaalde premies. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] laat na aan te geven ten aanzien van welke werknemers hij precies de door hem gevraagde informatie wenst: niet duidelijk is of het om alle werknemers die bij [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] werken en gewerkt hebben gaat of alleen om de werknemers die in de betreffende periode waarop de vordering ziet bij [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] werkzaam waren. Voorts laat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] na aan te geven over welke periode de door haar gevraagde gegevens betrekking moeten hebben. Naar het oordeel van het hof heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] haar belang bij de gevraagde openlegging onvoldoende concreet gemotiveerd en is er eerder sprake van een "fishing expedition" waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent.
3.8.2.
Ten tweede is naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. Kern van het geschil is of [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] tegenover de stichtingen in gebreke is gebleven met de betaling van een bedrag van
€ 44.325,49 ter zake van (pensioen)premies. De stichtingen hebben ter onderbouwing van hun vordering (onder meer) bij memorie van grieven specificaties en overzichten overgelegd. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt zich op het standpunt dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid of er, zoals de stichting stellen, onvoldoende premie door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is afgedragen en waarop de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gedane betalingen zijn afgeboekt. Het hof stelt voorop dat in het onderhavige incident geen plaats is voor de beoordeling of de stichtingen hun vordering überhaupt voldoende hebben onderbouwd. Deze beoordeling dient plaats te vinden in de hoofdzaak.
Verder is het verweer van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] tegen de vordering van de stichtingen, zo begrijpt het hof, dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] aan al haar betalingsverplichtingen jegens de stichtingen heeft voldaan. Dit is een bevrijdend verweer, zodat de bewijslast hiervan zo nodig op [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] rust. Het hof begrijpt dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] de beschikking over de door haar gevraagde bescheiden wenst te hebben om de door haar gestelde betalingen nader aan te tonen maar bewijs daarvan zal zo nodig ook langs andere weg kunnen worden verkregen, met name uit een adminstratie die [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zelf ook per werknemer zal hebben bijgehouden van de door haar aan de stichtingen afgedragen premies. Bij gebrek aan nadere onderbouwing heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende toegelicht wat de gevraagde bescheiden meer of anders kunnen aantonen over de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] al dan niet verrichte betalingen dan de stukken die reeds onderdeel uitmaken van het procesdossier en/of de administratie die [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zelf bijgehouden heeft, althans zou moeten hebben bijgehouden ten aanzien van de door haar afgedragen premies.
3.8.3.
Uit het voorgaande volgt dat aan twee van de drie voorwaarden, genoemd in het eerste lid van artikel 843a Rv, niet is voldaan. Dit betekent dat de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] niet op grond van artikel 843a Rv voor toewijzing in aanmerking komt.
3.9.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt (meer) subsidiair dat de openlegging van de gevraagde bescheiden toewijsbaar is op grond van artikel 162 Rv. Deze stelling kan haar echter evenmin baten. Op grond van artikel 162 Rv kan de rechter in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan een van hen de openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren. Het hof overweegt dat het hier een discretionaire bevoegdheid van de rechter betreft. De beoordeling of de rechter openlegging zal bevelen of niet, ligt geheel bij hem. Voor de toepassing van artikel 162 Rv ziet het hof in dit stadium van het geding echter geen aanleiding.
3.10.
De incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] dient dus geheel te worden afgewezen. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] af;
veroordeelt [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van de stichtingen tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 april 2014 voor memorie van antwoord aan de zijde van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2014.