Zie o.a.: HR 10 september 2010, LJN: BM7809; HR 22 december 2009, LJN: BK3576; HR 27 november 2009, LJN: BJ9941, RvdW 2009, 1416; HR 30 oktober 2009, LJN: BJ7840, RvdW 2009, 1276 en HR 11 juli 2008, LJN: BD3132, RvdW 2008, 745.
HR, 19-02-2016, nr. 15/05299
ECLI:NL:HR:2016:287
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-02-2016
- Zaaknummer
15/05299
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:287, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑02‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2688, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2688, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:287, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2016
Partij(en)
19 februari 2016
Eerste Kamer
15/05299
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/16/14/136R van de rechtbank Midden-Nederland van 3 augustus 2015;
b. het arrest in de zaak 200.174.776/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 19 februari 2016.
Conclusie 18‑12‑2015
15/05299 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 18 december 2015 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoeker] | |
verzoeker tot cassatie, (hierna: ‘[verzoeker]’), mr. P.J.Ph. Dietz de Loos. | |
1. De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 3 augustus 2015 de toepassing van de schuldsaneringsregeling met ingang van één maand na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet (Fw) beëindigd omdat [verzoeker] zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen.
2. Dit vonnis is bekrachtigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 9 november 2015. Het hof heeft daartoe overwogen dat [verzoeker] toerekenbaar tekort is geschoten in zowel de sollicitatieverplichting als de informatieverplichting. Het hof stelt vast dat er na het telefonisch contact op 4 december 2014 geen contact meer tussen [verzoeker] en de bewindvoerder heeft plaatsgevonden. Verder stelt het hof vast dat [verzoeker] gedurende een substantiële periode, namelijk vanaf 27 september 2014, niet heeft voldaan aan de verplichting om bewijzen van ten minste één sollicitatie per week aan de bewindvoerder te doen toekomen. Het hof neemt aan dat de mededeling dat de jongste zoon van [verzoeker] autisme heeft impact heeft gehad op zijn gemoedstoestand, maar overweegt dat dit niet rechtvaardigt dat hij zijn sollicitatieverplichting en informatieverplichting gedurende een zo lange periode niet is nagekomen. Indien [verzoeker] door zijn emoties en het ingezette traject ten behoeve van zijn zoon zo zeer in beslag werd genomen dat hij niet in staat was om te solliciteren, had hij de rechter-commissaris kunnen verzoeken om hem (tijdelijk) van deze plicht te ontheffen. Nu hij dit niet heeft gedaan, had hij naar het oordeel van het hof zonder onderbreking moeten solliciteren naar fulltime betaald werk. Voorts heeft het hof overwogen dat [verzoeker] enkele maanden na toelating tot de schuldsaneringsregeling is uitgenodigd door een werkcoach van de gemeente om te worden begeleid bij het verkrijgen van betaald werk, maar dat [verzoeker] op geen van de met hem gemaakte afspraken (vier in totaal) is verschenen. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd. Het hof heeft ten slotte overwogen geen aanleiding te zien om de duur van de regeling te verlengen. Daarvoor is volgens het hof vereist dat er ten minste enig vertrouwen aanwezig moet zijn dat de verplichtingen zullen worden nagekomen, hetgeen in dit geval ontbreekt.
3. [verzoeker] is van bovengenoemd arrest tijdig in cassatie gekomen. Het cassatiemiddel komt er kort gezegd op neer dat het feit dat [verzoeker] zijn sollicitatie- en informatieverplichting niet is nagekomen onder deze omstandigheden niet verwijtbaar is. Betoogd wordt dat [verzoeker] zich plotseling geplaatst zag voor een situatie waarin zijn zoon onhandelbaar bleek en waarop de diagnose van autisme volgde. [verzoeker] was hierdoor niet in staat om te solliciteren en heeft aan de bewindvoerder gevraagd om hem daarvan vrij te stellen. De bewindvoerder weigerde daaraan te voldoen waardoor sprake is van falen aan de zijde van de bewindvoerder. Hierdoor is het contact tussen [verzoeker] en de bewindvoerder verwaterd.
4. Het middel heeft m.i. geen kans van slagen. Van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen (art. 350 lid 3 onder c Fw). Van de schuldenaar wordt dan ook verwacht dat hij zich zoveel mogelijk inspant om inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan. Het is vaste jurisprudentie dat het niet nakomen van deze verplichting tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling kan leiden.1.Het hof is uitvoerig ingegaan op de door [verzoeker] gestelde persoonlijke omstandigheden en heeft geoordeeld dat deze niet met zich brengen dat het niet naleven van de sollicitatie- en informatieverplichting niet aan [verzoeker] kan worden toegeworpen. Het betreft hier een oordeel van feitelijke aard waarover in cassatie niet kan worden geklaagd. Ik acht de door het hof gegeven motivering niet toereikend en ook niet onbegrijpelijk. [verzoeker] heeft aan het slot van het middel nog betoogd dat het hof de voor de zitting door [verzoeker] overgelegde sollicitaties ten onrechte niet in de beoordeling heeft meegenomen. Deze stelling mist feitelijke grondslag. Het hof heeft de door [verzoeker] overgelegde kopieën immers wel meegenomen, maar geoordeeld dat daaruit niet kan worden afgeleid dat [verzoeker] op de voorgeschreven wijze heeft gesolliciteerd omdat het slechts kopieën van visitekaartjes en website adressen betreffen, zonder dat blijkt wanneer en met wie [verzoeker] contact heeft gehad. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
5. De in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik concludeer daarom tot toepassing van artikel 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑12‑2015