HR, 06-02-2015, nr. 14/05468
ECLI:NL:HR:2015:230
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-02-2015
- Zaaknummer
14/05468
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:230, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑02‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2353, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2353, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:230, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑02‑2015
Partij(en)
6 februari 2015
Eerste Kamer
14/05468
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/10/11/785 R van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.153.250/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 oktober 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 23 december 2014 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 6 februari 2015.
Conclusie 12‑12‑2014
14/05468 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 12 december 2014 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoekster], verzoekster tot cassatie, | |
(hierna: [verzoekster]). | |
1. De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 23 juli 2014 de schuldsaneringsregeling, die op 11 augustus 2011 ten aanzien van [verzoekster] van toepassing is verklaard, beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het gerechtshof Den Haag heeft dit vonnis bekrachtigd bij arrest van 23 oktober 2014. Dit oordeel is kort gezegd als volgt gemotiveerd. Vaststaat dat [verzoekster] niet voldoende heeft gesolliciteerd. Deze tekortkoming kan haar worden toegerekend. Zij heeft allereerst nagelaten een vrijstelling van de sollicitatieplicht bij de rechter-commissaris te verzoeken. Daarnaast is uit de door haar overgelegde brief van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige van 16 oktober 2013 niet aannemelijk geworden dat sprake is van zodanig psychische klachten dat zij niet in staat is tot werken. Ten slotte heeft [verzoekster] – gezien de lange tijd waarin zij niet heeft gesolliciteerd en onvoldoende actie heeft ondernomen, terwijl zij hierop veelvuldig door zowel de rechter-commissaris als de bewindvoerder is gewezen – in onvoldoende mate de actieve houding heeft getoond die in verband met de schuldsaneringsregeling van haar mag worden verlangd (rov. 4). [verzoekster] is daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de inspanningsverplichting. Er is geen sprake van een tekortkoming die vanwege de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing kan worden gelaten (rov. 5).
2 Namens [verzoekster] is op 31 oktober 2014 (tijdig) cassatieberoep ingesteld. Het cassatieverzoekschrift omvat vier onderdelen. De daarin geponeerde motiveringsklachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik licht dit kort toe.
3 Onderdeel 1 mist feitelijke grondslag. Het veronderstelt dat het hof is voorbijgegaan aan [verzoekster]’s betoog dat zij niet met opzet de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen. Over de toerekenbaarheid van de geconstateerde tekortkoming heeft het hof wel degelijk een oordeel gegeven. Onderdeel 2 betoogt dat [verzoekster] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij niet hoefde te werken omdat zij dit in haar brief van 16 oktober 2013 met zoveel woorden aan de bewindvoerder heeft medegedeeld en de bewindvoerder daar niet op heeft gereageerd. Dit betoog miskent dat de schuldenaar pas van zijn sollicitatieplicht wordt vrijgesteld wanneer de rechter-commissaris een ontheffing heeft verleend. [verzoekster] heeft dit nagelaten en is daarnaast veelvuldig en tevergeefs door de bewindvoerder aan haar sollicitatieplicht herinnerd. Voorts heeft zij geen volg gegeven aan de afspraken die de rechter-commissaris met haar te dien aanzien heeft gemaakt (zie het proces-verbaal van het verhoor op 9 april 2013). Volgens onderdeel 3 heeft het hof miskend dat [verzoekster] zich het recht heeft voorbehouden om bewijsstukken te overleggen ten aanzien van de sollicitatieplicht. Dit onderdeel faalt omdat het aan [verzoekster] is om een vrijstelling te verzoeken en aan hand van (nadere) bewijsstukken aannemelijk te maken dat zij daarvoor in aanmerking komt. Bij onderdeel 4 mist [verzoekster] belang, aangezien het betrekking heeft op een oordeel van de rechtbank over een tekortkoming die door het hof niet aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd.
Ik concludeer tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G