Prg. 1998, 4937
Art. 116-procedure. Anders dan 7A:1638d is uit de tekst van 7:628 BW niet op te maken dat voor toewijzing van een loonvordering, werknemer moet hebben aangeboden de bedongen arbeid te verrichten. Voorts blijkt (uit ontbindingsbeschikking) dat het niet verrichten van werk het gevolg was van situatieve arbeidsongeschiktheid, welke overwegend aan werkgever is toe te rekenen.
Ktr. Groenlo 26-02-1998, ECLI:NL:KTGGNL:1998:AI9670
- Instantie
Kantonrechter Groenlo
- Datum
26 februari 1998
- Magistraten
A.E.F. Hillen
- Zaaknummer
VV6/98
- LJN
AI9670
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:KTGGNL:1998:AI9670, Uitspraak, Kantonrechter Groenlo, 26‑02‑1998
- Wetingang
BW art. 7:611; BW art. 7:628; BW art. 7:685; BW art. 7A:1638d (oud); Rv (oud) art. 116
Essentie
Art. 116-procedure. Anders dan 7A:1638d is uit de tekst van 7:628 BW niet op te maken dat voor toewijzing van een loonvordering, werknemer moet hebben aangeboden de bedongen arbeid te verrichten. Voorts blijkt (uit ontbindingsbeschikking) dat het niet verrichten van werk het gevolg was van situatieve arbeidsongeschiktheid, welke overwegend aan werkgever is toe te rekenen.
Samenvatting
Werkneemster vordert als voorlopige voorziening betaling van loon over de periode gelegen tussen het einde van 52 weken uitkering Ziektewet en de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst (ca. 1,5 maand), stellende dat zij toen niet meer arbeidsongeschikt werd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.