Hof Leeuwarden, 20-07-2010, nr. 200.060.303
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3632
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
20-07-2010
- Zaaknummer
200.060.303
- LJN
BN3632
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3632, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 20‑07‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 9 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften; art. 14 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften; art. 44 Wet op de rechterlijke organisatie; art. 56 Wet op de rechterlijke organisatie; art. 95 Wet op de rechterlijke organisatie; art. 404 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
Jwr 2010/99 met annotatie van J.W. van der Hulst
Uitspraak 20‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Officiersappel. Appelgrens artikel 14, lid 1, WAHV. Het hof legt aan de hand van wet en wetsgeschiedenis uit dat de officier van justitie wel ontvankelijk is in die gevallen waarin de initiële sanctie meer dan € 70 bedroeg en a. de kantonrechter de inleidende beschikking vernietigde danwel b. de sanctie op nihil stelde omdat de gedraging is verricht onder omstandigheden die het opleggen van een sanctie niet billijken.
Partij(en)
WAHV 200.060.303
20 juli 2010
CJIB 131211923
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 9 februari 2010
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam genomen beslissing gedeeltelijk gegrond verklaard en de sanctie gematigd tot een bedrag van € 45,-. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
- 1.
De kantonrechter heeft het bij hem ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en het bedrag van de sanctie gesteld op € 45,-.
- 2.
De officier van justitie is van mening dat de beslissing van de kantonrechter tot matiging van de sanctie onjuist is, onder verwijzing naar het arrest van het hof van 20 augustus 2008 (WAHV 108.004.979). De omstandigheden zijn niet zo bijzonder, dat aanleiding bestaat voor het matigen van de sanctie, aldus de officier van justitie.
- 3.
Het hof heeft in de eerste plaats te beoordelen of het hoger beroep van de officier van justitie ontvankelijk is.
- 4.
Artikel 14, eerste lid, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) luidt:
"Degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan € 70,-. "
- 5.
De memorie van toelichting bij de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervanging in Mulder-zaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden), Stb. 469, bevat wat dit artikel betreft de navolgende passage (Kamerstukken II, 25927, nr. 3 MvT, par. 2.2.):
"Wij achten het, met de Commissie, noodzakelijk om het instellen van hoger beroep - in overeenstemming met voorstellen van de Commissie ten aanzien van de gewone strafzaken - alleen dan mogelijk te maken indien de administratieve sanctie, ook na de uitspraak van de kantonrechter op het beroep, boven een bepaald bedrag komt. De Commissie heeft hiertoe voorgesteld het bedrag van f 100 te kiezen.
Het bieden van een beroepsmogelijkheid op één rechterlijke instantie is in overeenstemming met de oorspronkelijke gedachte achter de Wet Mulder. Van het begin af aan is de gedachte achter de Wet Mulder een vereenvoudigde afdoening van lichte verkeersovertredingen geweest. Daartoe zijn bepaalde gedragingen uit het strafrecht getild en ondergebracht in het bestuursrecht. Onderdeel van de vereenvoudiging is geweest om deze zaken door de kantonrechter te laten afdoen. Van de mogelijkheid van cassatie zou, nadat over de belangrijkste rechtsvragen na de landelijke invoering van de Wet Mulder in 1992 duidelijkheid zou bestaan, nog maar zeer spaarzaam gebruik worden gemaakt. In die zin is in de Wet Mulder altijd gestreefd naar de beoordeling door één rechterlijke instantie (met daaraan voorafgaand het administratieve beroep op de officier van justitie). De verwachting van de Commissie vereenvoudigde afdoening lichte overtredingen van verkeersvoorschriften, dat in alle gevallen volstaan zou kunnen worden met de mogelijkheid van beroep op de kantonrechter, is niet helemaal gerechtvaardigd gebleken. Een groot aantal zaken wordt aan de Hoge Raad voorgelegd. Zeker nu deze zaken veelal klachten van feitelijke aard bevatten, ligt het openstellen van hoger beroep in de rede. Maar het is ons inziens een stap te ver om in alle zaken voortaan de mogelijkheid van hoger beroep op het gerechtshof te bieden. Het beroep op de rechter is immers een schaars goed en dus zal er een afweging gemaakt moeten worden, waarbij de proportionaliteit bewaard moet worden tussen enerzijds de inzet van mensen en middelen en anderzijds de aard en het gewicht van de individuele zaak. Het belang van de Mulderzaken waarin een sanctie tot en met f 150 is opgelegd na het beroep op de kantonrechter, rechtvaardigt naar onze overtuiging niet langer het bieden van de mogelijkheden van rechtsbescherming in twee rechterlijke instanties. In een tijd waarin de druk op de rechterlijke organisatie steeds verder toeneemt, is het treffen van adequate voorzieningen met betrekking tot het beroep op die organisatie, niet langer ontkoombaar. Het beginsel van de rechtseenheid zal hier enigszins moeten wijken voor het streven om op een evenredige wijze een afdoend niveau van rechtsbescherming te bieden, waarbij wij overigens wel de mogelijkheid van cassatie «in het belang der wet» voorstaan. Wij verwijzen naar het voorgestelde artikel 95, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De grens waar het beginsel van de rechtseenheid enigszins moet wijken voor het streven om op een evenredige wijze een afdoend niveau van rechtsbescherming te bieden, ligt naar onze mening in Mulderzaken bij f 150. Is een sanctie opgelegd van f 150 of minder dan is naar onze mening sprake van een zaak van gering belang en kan worden volstaan met een beoordeling door één rechterlijke instantie. Dit achten wij in overeenstemming met de eisen die de relevante internationale verdragen terzake stellen, zoals ook de Commissie overtuigend heeft uiteengezet."
- 6.
In het ontwerp wetsvoorstel van de Commissie Werkbelasting Strafkamer Hoge Raad, waaraan in de memorie van toelichting wordt gerefereerd, luidt artikel 14, eerste lid, WAHV als volgt:
"Degene die bij het kantongerecht beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van het kantongerecht hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden indien de opgelegde administratieve sanctie meer bedraagt dan f.100.- en deze niet door de officier van justitie in administratief beroep of in bezwaar of bij beslissing van de kantonrechter is verminderd tot ten hoogste f.100.- ."
- 7.
Uit de tekst van de wet en uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat ter begrenzing van de mogelijkheid van hoger beroep is gekozen voor de hoogte van de sanctie, zoals deze na de beslissing van de kantonrechter is geworden en niet voor de hoogte van de sanctie zoals deze in de bijlage bij de wet is bepaald voor de onderscheidene gedragingen.
- 8.
Tevens is de wettekst duidelijk in die zin, dat de in artikel 14, eerste lid, WAHV opgenomen drempel geldt voor zowel degene die beroep bij het kantonrechter heeft ingesteld als voor de officier van justitie.
- 9.
De wetsgeschiedenis bevat geen nadere informatie met het oog op de mogelijkheden van de officier van justitie om hoger beroep in te stellen tegen beslissingen van de kantonrechter. Niettemin moet worden aangenomen, dat de redenen voor het openbaar ministerie om hoger beroep in te stellen in het algemeen liggen in de omstandigheid, dat de beslissing van de kantonrechter in voor de betrokkene gunstige zin afwijkt van die van de officier van justitie, ofwel doordat de inleidende beschikking waarbij de sanctie is opgelegd, wordt vernietigd, ofwel doordat de sanctie, op grond van de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, op een lager bedrag wordt vastgesteld. Het hof heeft reeds meerdere malen het hoger beroep van de officier van justitie ontvankelijk geacht in die gevallen, waarin de initiële sanctie meer dan € 70, - bedroeg, maar door de beslissing van de kantonrechter ongedaan was gemaakt. Hoewel daardoor op grond van de letterlijke tekst van de wet de officier van justitie niet in zijn hoger beroep zou kunnen worden ontvangen heeft het hof in die gevallen de tegen de beslissing van de kantonrechter ingebrachte bezwaren van het openbaar ministerie inhoudelijk behandeld. Het hof heeft deze keuze niet eerder verantwoord.
- 10.
Het hof overweegt, dat de wijze waarop de appelmogelijkheid in de WAHV is gecreëerd niet los gezien kan worden van de wijze waarop de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep ter zake van overtredingen in strafzaken is geregeld.
- 11.
Bij de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat) (Stb. 1999, 467) is artikel 44 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) voor zover hier van belang als volgt gewijzigd:
"1. (…..)
2. Tegen hun (hof: de kantonrechters) vonnissen staat hoger beroep open voor de officier van justitie en de verdachte, tenzij in de einduitspraak:
- a.
met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
- b.
geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum – van honderd gulden.
3. (….)"
Eenzelfde wijziging werd in artikel 56 Wet RO doorgevoerd ten aanzien van het hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank ter zake van overtredingen.
- 12.
De memorie van toelichting op het wetsontwerp ( kamerstukken II, 1997/1998, 26027, nr. 3) houdt onder meer in:
"De Commissie heeft in december 1996 haar rapport «De toegang tot de cassatierechter in strafzaken» aangeboden. De voorstellen van de Commissie hebben betrekking op de procedure in strafzaken en de procedure ingevolge de Wet Mulder. In dit rapport wordt voorgesteld:
- 1.
(….)
- 2.
uitsluiting van een rechtsmiddel bij zeer lichte overtredingen (in zaken met een geldboete tot en met 100 gulden) en de uitsluiting van beroep in cassatie voor overtredingen waarbij in hoger beroep niet meer dan vijfhonderd gulden is opgelegd;
- 3.
uitsluiting van elk rechtsmiddel in Wet Mulderzaken voor sancties tot en met 100 gulden, alsmede in Wet Mulderzaken boven de 100 gulden vervanging van het rechtsmiddel van cassatie door hoger beroep bij het Hof te Leeuwarden.
(…..)
In de thans voorgestelde rechtsmiddelenregeling voor overtredingszaken kan zich de situatie waarin voor OM en verdachte uiteenlopende rechtsmiddelen openstaan, niet meer voordoen. Ten eerste komt dit doordat de appelgrens geen onderscheid meer maakt tussen officier van justitie en verdachte; voor beiden wordt het rechtsmiddel bepaald door de door de rechter opgelegde straf. Wanneer dus voor de officier hoger beroep openstaat (bij een geldboete hoger dan 100 gulden), is dit ook voor de verdachte het aangewezen rechtsmiddel en niet verzet. Ten tweede is in bagatelzaken (zaken met een geldboete tot en met 100 gulden) voortaan ook beroep in cassatie uitgesloten, zodat zich niet meer de situatie kan voordoen dat voor de verdachte verzet openstaat, terwijl voor het OM nog beroep in cassatie resteert."
- 13.
Artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidde toen, voor zover hier van belang:
"In de gevallen aangewezen bij de wet op de rechterlijke organisatie, kan tegen de vonnissen door de rechtbank als einduitspraak of in den loop van het onderzoek op de terechtzitting gegeven, hooger beroep worden ingesteld door den officier van justitie en door den verdachte die niet van de geheele telastlegging is vrijgesproken."
- 14.
Bij de Wet van 6 december 2001 tot aanpassing van diverse wetten aan de modernisering van de rechterlijke organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie) zijn de artikelen 44 en 56 Wet RO zoals ze toen luidden vervallen en vervangen door artikel 404 Sv.
- 15.
Artikel 404, tweede lid, Sv luidt:
"Tegen de vonnissen betreffende overtredingen, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken, tenzij terzake in de einduitspraak:
- a.
met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
- b.
geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum – van € 50."
- 16.
In de parallelle ontwikkeling van de appelmogelijkheden van de strafrechtelijke overtredingen en de WAHV-gedragingen ziet het hof aanleiding om artikel 14, eerste lid, WAHV naar analogie van artikel 404, tweede lid, Sv te interpreteren en aldus als volgt onderscheid te maken tussen de beroepsmogelijkheden van de betrokkene en die van de officier van justitie.
- 17.
Wanneer, in de gevallen waarin de initiële sanctie meer dan € 70,- bedroeg, bij de beslissing van de kantonrechter de aan de betrokkene opgelegde sanctie ongedaan is gemaakt staat de officier van justitie hoger beroep open in die gevallen waarin het oordeel van de kantonrechter heeft geleid tot vernietiging van de inleidende beschikking, - of daartoe had moeten leiden - op een van de gronden van artikel 9 WAHV. Uitgezonderd zijn die gevallen waarin de sanctie op nihil is gesteld op grond van de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder b WAHV.
- 18.
De wet, noch de wetsgeschiedenis, noch de ratio van de wet als hierboven aangegeven bieden daarnaast echter enige ruimte voor een verdergaande uitleg van artikel 14, eerste lid, WAHV dan in overweging 17 aangegeven. Uit de wet en de wetsgeschiedenis blijkt niet anders dan dat zowel voor de betrokkene als voor de officier van justitie beslissingen waarbij de sanctie vanaf het begin of uiteindelijk bij de beslissing van de kantonrechter onder de appelgrens is gelegen hoger beroep is uitgesloten. Dat geldt ook wanneer de beslissing van de kantonrechter in de visie van de officier van justitie onjuist moet worden geacht, ook wanneer die beslissing strijdig zou zijn met een uitspraak van dit hof.
- 19.
Het hoger beroep van de officier van justitie moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Beswerda en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.