Rb. Noord-Holland, 18-03-2016, nr. 4781077 OA VERZ 16-19
ECLI:NL:RBNHO:2016:4074
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
18-03-2016
- Zaaknummer
4781077 OA VERZ 16-19
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:4074, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 18‑03‑2016; (Rekestprocedure, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2016/1376
TvPP 2016, afl. 4, p. 105
AR-Updates.nl 2016-0517
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0517
Uitspraak 18‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Wwz. Betaling aanzegverplichting
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4781077 \ OA VERZ 16-19 (PA)
Uitspraakdatum: 18 maart 2016
Beschikking in de zaak van:
[naam] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. P. Bellod
tegen
Strogoff Fresh Food B.V.,
gevestigd te Schagen
verwerende partij
verder te noemen: Strogoff
vertegenwoordigd door F.H.J. Snaas
1. Het procesverloop
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
[de werknemer] heeft een verzoek gedaan om Strogoff te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de zogenoemde aanzegverplichting, tot betaling van een transitievergoeding en tot betaling van het salaris. Strogoff heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 4 maart 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[de werknemer] , geboren [datum] , is op 17 juni 2013 in dienst getreden bij Strogoff. De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van allround medewerker, met een salaris van € 2.273,- bruto per maand.
2.2.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd en van rechtswege geëindigd op 1 december 2015. De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet.
3. Het verzoek
3.1.
[de werknemer] verzoekt Strogoff te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 2.273,- bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast verzoekt [de werknemer] Strogoff te veroordelen tot betaling van het salaris over de maand november 2015 en tot betaling van de transitievergoeding. Verder verzoekt [de werknemer] Strogoff te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.300,- bruto ter zake ongeoorloofde verrekening van min-uren. Tot slot verzoekt [de werknemer] veroordeling van Strogoff tot verstrekking van een bruto/netto specificatie.
3.2.
Aan dit verzoek legt [de werknemer] ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 1 december 2015, en dat Strogoff heeft verzuimd om hem uiterlijk een maand daarvoor te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Verder heeft Strogoff zonder toestemming van [de werknemer] de min-uren verrekend met het salaris van [de werknemer] en heeft Strogoff de transitievergoeding en het salaris over de maand november 2015 niet betaald.
4. Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
Strogoff verweert zich en stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
4.2.
Strogoff voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Op 3 november 2015 heeft [de werknemer] mondeling van [a] , Hoofd Productie (hierna: [A] ) en [b] , Hoofd Financiën & Personeel (hierna: [B] ) vernomen dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en dat zijn arbeidsovereenkomst op 30 november 2015 zou eindigen. Op dezelfde dag is dit schriftelijk aan alle medewerkers, inclusief [de werknemer] , medegedeeld. Strogoff is derhalve bereid een vergoeding te betalen van 3 dagen. Strogoff stelt verder dat het salaris over de maand november 2015 en de transitievergoeding inmiddels zijn betaald. Ook de bruto-netto specificatie is verstrekt. Ten aanzien van de verrekening van min-uren stelt Strogoff zich op het standpunt dat de min-uren zijn ontstaan doordat [de werknemer] te weinig uren heeft gewerkt, dat er voldoende gelegenheid was om de min-uren te compenseren maar dat [de werknemer] dat heeft nagelaten.
4.3.
Strogoff heeft in het tegenverzoek verzocht om betaling van € 2.764,31. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat aan [de werknemer] in november 2014 een lening is verstrekt voor een bedrag van ruim € 6.000,- en dat er geen rente hierover is berekend, terwijl had wel had gemoeten volgens de fiscale regels. Het gaat om een bedrag van € 264,31. Daarnaast stelt Strogoff dat [de werknemer] in de maand november 2015 zonder overleg werkzaamheden heeft verricht bij een concurrent van Strogoff en dat [de werknemer] daarmee artikel 13 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden. De sanctie hierop is € 2.500,- per overtreding.
5. De beoordeling
in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Strogoff moet worden veroordeeld tot betaling van € 2.273,- bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
5.2.
[de werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
5.3.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen. Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt eveneens dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd is, indien de werkgever deze verplichting niet tijdig is nagekomen.
5.4.
Het bovenstaande brengt met zich dat aan de mondelinge aanzegging tijdens het gesprek op 3 november 2015 geen betekenis toekomt, nu het voldoen aan de aanzegverplichting schriftelijk dient te gebeuren. Voor het betrachten van enige soepelheid met betrekking tot het wettelijk schriftelijkheidsvereiste, nu volgens Strogoff [de werknemer] wist waar hij aan toe was, biedt het wetsartikel geen enkele ruimte nu de wet uitdrukkelijk verlangt dat de werkgever de werknemer schriftelijk informeert.[de werknemer] heeft voorts betwist de brief van 6 januari 2015 en de mail van 2 november 2015 te hebben ontvangen. Wat daar ook van zij, in deze stukken wordt [de werknemer] niet geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst zodat geen sprake is van een aanzegging in de zin van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW. Immers, in de brief van 6 januari 2015 wordt de arbeidsovereenkomst toegezonden en wordt slechts medegedeeld dat deze van rechtswege eindigt op 30 november 2015. In de mail van 2 november 2015 staat dat aan het einde van de maand het arbeidscontract eindigt en dat [B] graag voor de volgende dag een evaluatiegesprek wil inplannen. Deze mededelingen laten de mogelijkheid open dat er na 30 november 2015 een volgende arbeidsovereenkomst zou worden aangeboden.
5.5.
Aan de stelling van Strogoff dat zij schriftelijk op 3 november 2015 aan [de werknemer] heeft medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd, gaat de kantonrechter voorbij. Immers de door Strogoff gedane mededeling is een algemene mededeling gericht aan alle medewerkers van Strogoff en niet aan [de werknemer] persoonlijk, hetgeen wel had gemoeten. De conclusie is dan ook dat Strogoff de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW in het geheel niet is nagekomen. Dat betekent dat Strogoff zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon voor één maand, te weten € 2.273,- bruto. De verzochte wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu Strogoff in verzuim is met betaling.
5.6.
Ter zitting heeft [de werknemer] erkend dat het salaris over de maand november 2015 en de transitievergoeding inmiddels is voldaan. Dit betekent dat [de werknemer] geen belang meer heeft bij deze vorderingen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen. Ook het verzoek van [de werknemer] om Strogoff te veroordelen om een passende bruto / netto specificatie te overleggen, zal worden afgewezen, nu Strogoff onbetwist heeft gesteld dat aan dit verzoek is voldaan.
5.7.
Ten aanzien van de verrekening van min-uren overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de overgelegde salarisspecificatie van december 2015 volgt dat Strogoff 243,50 min-uren heeft geregistreerd. Dit is een bedrag van € 3.372,48 welke Strogoff heeft verrekend met het salaris van [de werknemer] . Strogoff heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat de 243,50 min-uren een zuivere registratie is van het aantal tekort gewerkte uren door [de werknemer] . [de werknemer] heeft ter zitting erkend dat hij het jaar 2015 is begonnen met 120 min-uren wegens privé problematiek. Dit deel van de min-uren komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [de werknemer] . Dit betekent dat er nog 123,5 min-uren resteren. Door Strogoff is onbetwist gesteld dat [de werknemer] elke zaterdag de min-uren kon inhalen, dat er daadwerkelijk werk was, maar dat [de werknemer] al andere afspraken had staan, waardoor hij de uren niet heeft ingehaald. [de werknemer] heeft deze stelling van Strogoff niet gemotiveerd betwist. Dit betekent dat vast staat dat [de werknemer] te weinig uren heeft gewerkt. De oorzaak daarvan lag bij [de werknemer] en behoort dus in redelijkheid niet voor rekening van Strogoff te komen. De vordering wordt derhalve afgewezen.
5.8.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
in de zaak van het tegenverzoek
5.9.
Strogoff heeft verzocht om betaling van een bedrag van € 264,31 ter zake rente over de lening. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat geen rente is overeengekomen zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
5.10.
Strogoff heeft verzocht om betaling van een bedrag van € 2.500,- wegens overtreding van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst. [de werknemer] betwist dat hij dit bedrag verschuldigd is.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Strogoff dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Zo heeft Strogoff de arbeidsovereenkomst niet overgelegd. Ook de boetebepaling heeft Strogoff niet overgelegd. Derhalve is niet vast te stellen hoe de boetebepaling in de arbeidsovereenkomst is geformuleerd. Daarnaast heeft Strogoff geen nader bewijs van haar stellingen aangeboden. De kantonrechter ziet evenmin aanleiding Strogoff ambtshalve een bewijsopdracht te geven, te meer nu Strogoff heeft gezegd dit deel van de vordering te willen laten vallen, indien [de werknemer] haar verzoek met betrekking tot de min-uren intrekt. Dit betekent dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van Strogoff, omdat zij ongelijk krijgt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van € 2.273,- bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 december 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak van het tegenverzoek
6.5.
wijst het verzoek af;
6.6.
veroordeelt Strogoff tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [de werknemer] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Liefting-Voogd, kantonrechter en op 18 maart 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter