NJ 2016/387
Art. 197 Sr; taakverdeling tussen strafrechter en bestuursrechter; inreisverbod niet evident in strijd met rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht.
HR 12-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:616, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 april 2016
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
14/06401
- Conclusie
A-G mr. A.J.M. Machielse
- Noot
J.M. Reijntjes
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS154080:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:616, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2016
ECLI:NL:PHR:2015:2636, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑05‑2015
- Wetingang
Essentie
Veroordeling ter zake art. 197 Sr. Als het inreisverbod door de bestuursrechter bij onherroepelijke uitspraak in stand is gelaten, staat dat in beginsel eraan in de weg dat de strafrechter het verweer dat het inreisverbod in strijd is met het Unierecht zelfstandig onderzoekt en daarop beslist. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk hierop een uitzondering te maken. Oordeel dat ‘een redelijke taakverdeling tussen de bestuursrechter en strafrechter met zich brengt dat de strafrechter dient uit te gaan van de juistheid van het inreisverbod’ en dat ‘in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen grond kan worden gevonden ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.