HR, 28-09-2010, nr. 08/04270 B
ECLI:NL:HR:2010:BM5115
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
08/04270 B
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BM5115
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5115, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5115
ECLI:NL:PHR:2010:BM5115, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5115
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
28 september 2010
Strafkamer
nr. 08/04270 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 1 oktober 2008, nummer RK 08/3445, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman van klaagster heeft aangevoerd dat in de strafzaak tegen [klager] een aantal goederen in beslag is genomen, waaronder onderhavige auto. De auto is het eigendom van klaagster. Aan [klager] werd verzocht of hij in staat was om zekerheid te stellen voor de inbeslaggenomen auto's. Na overleg is de zekerheidstelling op € 23.000,00 gesteld. [Klager] wilde dit bedrag contant betalen, hetgeen niet rechtstreeks bij het ontnemingsbureau BOOM kon gebeuren. Hierover is uitgebreid contact geweest met een medewerker van het BOOM.
Uiteindelijk heeft [klager] het geld via een derdenrekening van de raadsman overgemaakt naar het BOOM, waarna hij de auto's terugkreeg. Toen hij een reservesleutel miste is hij terug gegaan naar de plaats waar de auto's in beslag waren gehouden en op dat moment is de vraag gerezen of het handelen van de raadsman en [klager] wel zuiver was.
Daarop volgde een nieuwe inbeslagname. Deze heeft onterecht plaatsgevonden omdat zekerheid was gesteld en daarmee de overeenkomst tot zekerheidstelling was nageleefd. De overheid wist dat [klager] contant wilde betalen en heeft het geld zonder enige vraag geaccepteerd. Het openbaar ministerie dient zich een betrouwbare partner in de zekerheidsovereenkomst te betonen en kan dan niet na afloop opeens de vraag stellen hoe [klager] aan dat geld kwam. Evenmin kan dan een inbeslagname volgen. Bij twijfel had het openbaar ministerie al bij de ontvangst van het geld
moeten optreden, anders maakt zij zichzelf ook schuldig aan witwassen.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het inbeslaggenomen motorvoertuig aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat indien iemand plotseling over een groot contant geldbedrag beschikt om zekerheid te kunnen stellen de verdenking van witwassen ontstaat. De vraag is hoe [klager] aan dat geld kwam. Daarover worden tot op heden zeer wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Daarnaast is het bedrag in coupures van € 50,00 gestort, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke coupures zeer geliefd zijn in het criminele circuit.
Vooral de tegenstrijdige verklaringen over de herkomst van het geld brengt het openbaar ministerie tot de verdenking van witwassen. De bedoeling is dat de inbeslaggenomen auto ter uitwinning van een ontnemingsvordering zal worden gebruikt. In het licht van het voorgaande acht het openbaar ministerie het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de auto terug zal geven aan klaagster.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De raadsman heeft onweersproken gesteld dat overleg met het openbaar ministerie omtrent de zekerheidstelling voor de in beslag genomen auto's met [klager] heeft plaatsgevonden. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst is volledig vrij en aan de overeenkomst kon worden voldaan. Indien dan vervolgens blijkt dat ter uitvoering van de overeenkomst is betaald met contant geld waarbij de verdenking ontstaat dat dit is verkregen uit criminele activiteiten, kan een nieuwe verdenking ontstaan en eveneens een nieuwe inbeslagname volgen. De rechtbank is van mening dat deze verdenking kan ontstaan op grond van de wisselende verklaringen over de herkomst van het geld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inbeslagname op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer, waarbij van belang is dat de verdenking van witwassen tegen klager onverminderd voortduurt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
2.3. In het geval dat een derde zich keert tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, tweede lid, Sv en stelt dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomene, dient de rechter die over dat beklag heeft te oordelen, na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is of de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Indien dit laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 12 juni 2007, LJN BA2565, NJ 2007, 348).
2.4. Nu namens de klaagster is aangevoerd dat zij de eigenares is van de inbeslaggenomen auto en uit de bestreden beschikking niet blijkt van enig onderzoek als hiervoor bedoeld, is het oordeel dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden, ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.
Conclusie 18‑05‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
Bij beschikking van 1 oktober 2008 heeft de rechtbank te Amsterdam het beklag van verzoekster strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van de auto van het merk Smart Roadster, met kenteken 99-ST-FK aan verzoekster ongegrond verklaard.
2.
Deze zaak hangt samen met de beschikkingszaak met griffienummer S 08/04269 B waarin ik heden eveneens concludeer.
3.
Namens verzoekster heeft mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel behelst twee klachten. De eerste klacht is dat de beslissing van de rechtbank tot ondergrondverklaring van het klaagschrift onbegrijpelijk is. In het bijzonder wordt gesteld dat de Smart Roadster, niet opnieuw in beslag had mogen worden genomen, nu deze auto onder zekerheidstelling is teruggegeven aan de vader van verzoekster, [klager]. De tweede klacht houdt in dat de rechtbank heeft miskend dat i.c. art. 94a, derde lid, Sv van toepassing is, nu verzoekster eigenaresse is van de auto.
5.
Ik begin met de bespreking van de tweede klacht. Het namens verzoekster ingediende klaagschrift richtte zich tegen het conservatoir beslag dat op 21 november 2007 op de Smart Roadster is gelegd. Uit het proces-verbaal van deze inbeslagneming blijkt dat de auto onder verzoekster in beslag is genomen ten laste van de verdachte [klager]. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de verdachte, [klager], eigenaar is van de auto.1. De klacht die stelt dat verzoekster eigenaresse is van de auto, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag.
6.
De eerste klacht is in de kern een herhaling van de bezwaren die de raadsman van verzoekster in raadkamer heeft aangevoerd. De rechtbank heeft als volgt beslist op deze bezwaren:
‘Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
De raadsman heeft onweersproken gesteld dat overleg met het openbaar ministerie omtrent de zekerheidstelling voor de in beslag genomen auto's met [klager] heeft plaatsgevonden. Het sluiten van een dergelijke overeenkomst is volledig vrij en aan de overeenkomst kon worden voldaan. Indien dan vervolgens blijkt dat ter uitvoering van de overeenkomst is betaald met contant geld waarbij de verdenking ontstaat dat dit is verkregen uit criminele activiteiten, kan een nieuwe verdenking ontstaan en eveneens een nieuwe inbeslagname volgen. De rechtbank is van mening dat deze verdenking kan ontstaan op grond van de wisselende verklaringen over de herkomst van het geld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inbeslagname op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de stukken en de behandeling in raadkamer, waarbij van belang is dat de verdenking van witwassen tegen klager onverminderd voortduurt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.’
7.
Voorafgaand aan de bespreking van de eerste klacht is een weergave van de feiten die voor de beoordeling ervan van belang zijn een absolute must. Tegen de vader van verzoekster, [klager], was op 21 februari 2006 een opsporingsonderzoek begonnen wegens verdenking van witwassen, drugsbezit en vuurwapenbezit. In het kader van dit opsporingsonderzoek zijn twee personenauto's en een aantal sierraden onder de vader van verzoekster in conservatoir beslag genomen. De in beslag genomen auto's betroffen een Mercedes Benz, met kenteken [AA-00-BB] en een Jaguar, met kenteken [CC-00-DD].2.
8.
De vader van verzoekster heeft — zo blijkt uit de aan de Hoge Raad ingezonden stukken — op 17 november 2006 zekerheid gesteld voor de in beslag genomen auto's. Daartoe heeft hij, middels gebruikmaking van een derdenrekening van het kantoor van zijn raadsman (Van Oosten), een geldbedrag van ongeveer € 23.000,= laten storten op de bankrekening van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (hierna: BOOM). De in beslag genomen auto's zijn vervolgens op 20 november 2006 aan de vader teruggegeven.3.
9.
Het als zekerheid gestorte geldbedrag, dat volgens het OM een dubieuze afkomst had, heeft ertoe geleid dat op 1 februari 2007 een nieuw afzonderlijk opsporingsonderzoek werd ingesteld tegen de vader en diens raadsman wegens verdenking van witwassen. Dit onderzoek werd het ‘Jawari’ project genoemd.4. Gedurende het ‘Jawari’ project is op 22 mei 2007 ten laste van de vader beslag gelegd op twee personenauto's.5. Eén van deze auto's is de onderhavige Smart Roadster en de andere auto de al eerder in beslag genomen en teruggegeven Mercedes Benz. Uit mijn eigen onderzoek is gebleken dat het beslag d.d. 22 mei 2007 een beslag ex art. 94 Sv betrof.6. Uit de aan de Hoge Raad ingezonden stukken blijkt niet dat dit strafvorderlijke beslag is omgezet in conservatoir beslag ex art. 94a Sv.
Wel blijkt dat naast de voornoemde opsporingsonderzoeken, ook een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (hierna: SFO) is ingesteld in het ‘Sterlet’ project. De machtiging tot het instellen van dit SFO is op 10 mei 2007 door de rechter-commissaris afgegeven.7. In het kader van dit (‘Sterlet’) SFO is op 21 november 2007 opnieuw conservatoir beslag gelegd op de in het ‘Jawari’ project strafvorderlijk in beslag genomen Smart Roadster en Mercedes Benz.8. Zoals reeds onder 5 vermeld richtte het klaagschrift zich tegen het conservatoire beslag d.d. 21 november 2007.
10.
Allereerst merk ik op dat de ‘knip-en-plakduivel’ er kennelijk toe heeft geleid dat de rechtbank over het hoofd heeft gezien dat de door de raadsman aangevoerde bezwaren — nl. dat de nieuwe inbeslagneming niet mogelijk was omdat de auto onder zekerheidstelling is teruggegeven — geen doel treffen. Immers, de zekerheidsstelling waar het i.c. om gaat had en kon nooit betrekking hebben op de Smart Roadster, aangezien deze auto pas ná de zekerheidstelling voor het eerst (conservatoir) in beslag is genomen (zie onder 7; vlg. HR 9 september 2003, LJN AF6602, NJ 2003, 650).
11.
Nu er geen andere bezwaren zijn ingebracht tegen de inbeslagneming van de Smart Roadster had het beklag reeds op die grond ongegrond moeten worden verklaard.
12.
De rechtbank heeft het beklag echter op andere gronden ongegrond verklaard. In het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat door het ontstaan van een nieuwe verdenking — waarmee kennelijk wordt bedoeld de verdenking in het kader het ‘Jawari’ opsporingsonderzoek — eveneens een nieuwe inbeslagname kan volgen, en voorts dat het van oordeel is dat de inbeslagname — waarmee kennelijk wordt bedoeld het conservatoir beslag d.d. 21 november 2007 — op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden, en dat het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen motorvoertuig zal ontnemen als wederrechtelijk verkregen voordeel (zie onder 6).
13.
Met de steller van het middel ben ik van oordeel dat de door de rechtbank gegeven motivering niet zonder meer begrijpelijk is. Het oordeel dat de nieuwe verdenking in het kader van het ‘Jawari’ opsporingsonderzoek het op 21 november 2007 gelegde conservatoir beslag rechtvaardigt, strookt immers niet met de feiten van het onderhavige geval. Zoals onder 9 is weergegeven, is het conservatoir beslag d.d. 21 november 2007 niet in het kader van het ‘Jawari’ project gelegd, maar in het kader van (het SFO in) het Sterlet project. Niet is gebleken dat óók in het kader van het ‘Jawari’ opsporingsonderzoek conservatoir beslag is gelegd; in ieder geval niet op de auto waar het i.c. om gaat.
14.
De door de rechtbank gegeven motivering die ten grondslag ligt aan zijn beslissing is niet zonder meer begrijpelijk. Dat maakt echter de beslissing niet onjuist (zie 10 en 11). Uw Raad kan uitleggen waarom. Het middel klaagt hierover dus terecht maar vruchteloos.
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G, wnd
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2010
Zie p. 2 van het proces-verbaal genoemd in noot 1.
Zie p. 2–3 van het proces-verbaal genoemd in noot 1.
Zie p. 3–4 van het proces-verbaal genoemd in noot 1.
Zie het proces-verbaal en de kennisgeving van inbeslagneming, genummerd 2007039973-45, opgemaakt op 22 mei 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Zie e-mail van [betrokkene 1] (parket Amsterdam) van 3 mei 2010.
Zie p. 4 van het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ d.d. 29 november 2007, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Zie het proces-verbaal van conservatoir beslag ex art. 94a Sv, genummerd 2007039973-07, opgemaakt op 21 november 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 3] en het proces-verbaal van conservatoir beslag ex art. 94a Sv, genummerd 2007039973, opgemaakt op 21 november 2007 door opsporingsambtenaar [verbalisant 3], beide gehecht aan de klaagschriften van 5 juni 2008. Daarbij is als rechtsgrond aangevinkt: SFO ex art. 126 Sv; het vermelde parketnummer is dat van het ‘Sterlet’ project.