ABRvS, 07-12-2011, nr. 201105372/1/H2.
ECLI:NL:RVS:2011:BU7056
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-12-2011
- Zaaknummer
201105372/1/H2.
- LJN
BU7056
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BU7056, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑12‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
FED 2012/22 met annotatie van E. POELMANN
Uitspraak 07‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 januari 2010 heeft de Belastingsdienst het voorschot kinderopvangtoeslag 2007 vastgesteld op € 36 en een bedrag van € 13.536,00 teruggevorderd.
201105372/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011 in zaak nr. 10/2451 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2010 heeft de Belastingsdienst het voorschot kinderopvangtoeslag 2007 vastgesteld op € 36 en een bedrag van € 13.536,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 juni 2010 heeft de Belastingsdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2011.
De Belastingsdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 17 en 18 augustus 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst.
Ingevolge het tweede lid wordt bij ministeriële regeling bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden voorschotten, indien deze zijn verleend, verrekend met de tegemoetkoming.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir doet de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, wordt als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens aangemerkt een wijziging in het aantal uren genoten kinderopvang door een kind van de belanghebbende of van zijn partner.
2.2. Bij besluit van 27 december 2006 heeft de Belastingdienst een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2007 vastgesteld op € 13.572,00. Bij besluit van 6 januari 2010 heeft de Belastingsdienst het voorschot kinderopvangtoeslag 2007 vastgesteld op € 36 en een bedrag van € 13.536,00 teruggevorderd op basis van een gebleken wijziging van de omstandigheden in het berekeningsjaar - er is in 2007 geen gebruik gemaakt van kinderopvang.
2.3. Niet in geschil is dat [appellante] over het jaar 2007 geen recht had op kinderopvangtoeslag, nu zij in dat jaar geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst de teveel uitbetaalde voorschotten kinderopvangtoeslag over 2007 op juiste gronden heeft teruggevorderd. Daartoe voert zij aan dat zij bij brief van 4 januari 2007 aan de Belastingdienst heeft laten weten dat de kinderopvangtoeslag niet nodig is. Dat de Belastingdienst de betaling van de voorschotten naar aanleiding van deze brief niet heeft stopgezet vanwege zijn systeem en werkwijze, komt voor zijn rekening, zo volgt uit een uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2006 in zaak nr. 40 958; LJN AT7225. Nu de Belastingdienst de voorschotten niet heeft stopgezet, is de vaststelling ervan op € 36 en de terugvordering van de teveel betaalde voorschotten voorts in strijd met het vertrouwensbeginsel.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 april 2009 in zaak nr. 200803995/1; www.raadvanstate.nl), vloeit de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
2.4.2. [appellante] heeft bij brief van 4 januari 2007 aan de Belastingdienst laten weten dat de kinderopvangtoeslag niet nodig is. De Belastingdienst heeft bij brief van 16 januari 2007 die brief aan [appellante] geretourneerd met de mededeling dat de brief niet verwerkt kan worden en dat als [appellante] een wijziging wil doorgeven met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, zij dit dient te doen door middel van het daarvoor bestemde formulier. In de brief is vermeld op welke wijze [appellante] over dat formulier kan beschikken. Voorts is in de brief vermeld dat [appellante], als zij nog vragen heeft over deze brief, kan bellen met de Belastingtelefoon.
[appellante] heeft niet alsnog met een daartoe bestemd formulier mededeling gedaan, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Awir in samenhang gelezen met artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, van de omstandigheid dat zij in 2007 geen gebruik maakt van kinderopvang. Evenmin heeft [appellante] gesteld dat zij contact heeft opgenomen met de Belastingtelefoon. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] aan het blijven verstrekken van voorschotten na 4 januari 2007 niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat over die periode een met die voorschotten overeenkomende aanspraak op toeslag bestond, nu zij wist dat zij op deze voorschotten geen recht had en wist of had kunnen weten dat de Belastingdienst het gegeven dat zij in het jaar 2007 geen gebruik maakte van kinderopvangtoeslag niet had verwerkt.
Dat de Belastingdienst niet reeds naar aanleiding van de brief van 4 januari 2007 de voorschotverstrekking heeft beëindigd, is niet het gevolg van onjuiste gegevensverwerking van de zijde van de Belastingdienst, zoals bedoeld in de door [appellante] aangehaalde uitspraak. Vanwege de grote hoeveelheid aanvragen voor toeslagen en wijzigingen van gegevens daarvoor dienen aanvragen en wijzigingen omwille van geautomatiseerde verwerking bij gestandaardiseerd formulier aan de Belastingdienst te worden doorgegeven. Indien een poststuk niet kan worden verwerkt, ontvangt de afzender daarvan bericht. Deze werkwijze van de Belastingdienst is niet onredelijk bezwarend. Gelet daarop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst vanwege zijn werkwijze de betaalde voorschotten niet kan terugvorderen.
Het betoog faalt.
2.5. Het betoog dat de Awir in strijd met de rechtszekerheid geen ruimte laat voor beëindiging van het terugvorderingsrecht kan niet slagen, reeds omdat het de rechter niet is toegestaan bepalingen van een wet in formele zin aan beginselen van behoorlijk bestuur te toetsen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
362.