Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.86 [Gevaar voor openbare orde]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2016
- Bronpublicatie:
17-02-2016, Stb. 2016, 86 (uitgifte: 24-02-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-02-2016, Stb. 2016, 86 (uitgifte: 24-02-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet wegens gevaar voor de openbare orde, indien:
- a.
de vreemdeling met een verblijfsduur korter dan drie jaar wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het tweede lid, onderscheidenlijk derde lid, bedoelde norm;
- b.
de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het tweede lid, onderscheidenlijk derde lid, bedoelde norm.
2.
De in het eerste lid bedoelde norm bedraagt bij een gevangenisstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van zes jaar of minder is bedreigd, een verblijfsduur van:
minder dan 3 jaar: | 1 dag; |
ten minste 3 jaar, maar minder dan 4 jaar: | 5 maanden; |
ten minste 4 jaar, maar minder dan 5 jaar: | 7 maanden; |
ten minste 5 jaar, maar minder dan 6 jaar: | 15 maanden; |
ten minste 6 jaar, maar minder dan 7 jaar: | 18 maanden; |
ten minste 7 jaar, maar minder dan 8 jaar: | 22 maanden; |
ten minste 8 jaar, maar minder dan 9 jaar: | 27 maanden; |
ten minste 9 jaar, maar minder dan 10 jaar: | 33 maanden; |
ten minste 10 jaar, maar minder dan 15 jaar: | 40 maanden; |
ten minste 15 jaar: | 65 maanden. |
3.
De in het eerste lid bedoelde norm bedraagt bij een gevangenisstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaar is bedreigd, bij een verblijfsduur van:
minder dan 3 jaar: | 1 dag; |
ten minste 3 jaar, maar minder dan 4 jaar: | 4 maanden en 2 weken; |
ten minste 4 jaar, maar minder dan 5 jaar: | 6 maanden; |
ten minste 5 jaar, maar minder dan 6 jaar: | 12 maanden; |
ten minste 6 jaar, maar minder dan 7 jaar: | 15 maanden; |
ten minste 7 jaar, maar minder dan 8 jaar: | 18 maanden; |
ten minste 8 jaar, maar minder dan 9 jaar: | 22 maanden en 2 weken; |
ten minste 9 jaar, maar minder dan 10 jaar: | 27 maanden; |
ten minste 10 jaar, maar minder dan 15 jaar: | 30 maanden; |
ten minste 15 jaar: | 48 maanden. |
4.
De aanvraag kan voorts worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet, indien de vreemdeling wegens ten minste drie misdrijven, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, dan wel het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel is opgelegd, en de totale duur van de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van die straffen en maatregelen ten minste gelijk is aan de in het vijfde lid bedoelde norm.
5.
De in het vierde lid bedoelde norm bedraagt bij een verblijfsduur van:
minder dan 3 jaar: | 1 dag; |
ten minste 3 jaar, maar minder dan 4 jaar: | 4 maanden; |
ten minste 4 jaar, maar minder dan 5 jaar: | 5 maanden; |
ten minste 5 jaar, maar minder dan 6 jaar: | 6 maanden; |
ten minste 6 jaar, maar minder dan 7 jaar: | 7 maanden; |
ten minste 7 jaar, maar minder dan 8 jaar: | 8 maanden; |
ten minste 8 jaar, maar minder dan 9 jaar: | 9 maanden; |
ten minste 9 jaar, maar minder dan 10 jaar: | 10 maanden; |
ten minste 10 jaar, maar minder dan 15 jaar: | 12 maanden; |
ten minste 15 jaar: | 14 maanden. |
6.
Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.
7.
Bij de berekening van de in het tweede en vijfde lid bedoelde normen wordt betrokken:
- a.
indien een taakstraf is opgelegd:
- 1°
de duur van de vrijheidsstraf die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht;
- 2°
voor iedere twee uren bij strafbeschikking opgelegde taakstraf: een dag vrijheidsstraf;
- b.
indien een maatregel als bedoeld in artikel 77h, vierde lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd: de duur van de vervangende jeugddetentie die de rechter heeft vastgesteld voor het geval dat de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt.
8.
Bij de toepassing van de voorgaande leden, wordt mede betrokken de buiten Nederland gepleegde of bestrafte inbreuk op de openbare orde, voor zover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert waartegen een gevangenisstraf van twee, onderscheidenlijk drie of zes jaren of meer is bedreigd en waarbij de strafmaat vergelijkbaar is met de strafmaat die in Nederland zou zijn opgelegd wanneer het feit in Nederland zou zijn gepleegd.
9.
In afwijking van de voorgaande leden wordt de aanvraag niet afgewezen, indien de vreemdeling minderjarig is en één van zijn ouders met de Nederlandse nationaliteit in Nederland is gevestigd.
10.
In afwijking van de voorgaande leden wordt de aanvraag niet afgewezen bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van:
- a.
een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
- b.
een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.
11.
In afwijking van de voorgaande leden kan de aanvraag eveneens op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien:
- a.
er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;
- b.
de vreemdeling de echtgenoot of de echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onder a of b, van de Wet, is van een in Nederland verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
12.
In geval de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met verblijf als familie- of gezinslid houdt Onze Minister bij de toepassing van de voorgaande leden in ieder geval terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst.
13.
In geval de aanvraag is ingediend door een vreemdeling die houder is van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, houdt Onze Minister bij de toepassing van de voorgaande leden mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde of nationale veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of dat gezinslid uitgaat.
14.
Bij toepassing van het dertiende lid houdt Onze Minister rekening met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen van verblijfsbeëindiging voor de vreemdeling en zijn gezinsleden en met de banden met Nederland en het land van herkomst.
15.
In afwijking van de voorgaande leden wordt de aanvraag niet afgewezen, indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, tenzij diens persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
16.
Onverminderd het vijftiende lid, wordt de aanvraag niet afgewezen, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70) of Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie.
17.
De aanvraag wordt niet afgewezen, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
18.
De vreemdeling van twaalf jaar of ouder ondertekent een antecedentenverklaring, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld.
19.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het twaalfde tot en met het zestiende lid.