Hof 's-Hertogenbosch, 29-04-2021, nr. 200.280.924, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:1304
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-04-2021
- Zaaknummer
200.280.924_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:1304, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑04‑2021; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 381 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2021/100
Uitspraak 29‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Het hof kwalificeert het hoger beroep van verzoeker niet als 'een zaak van curatele' als bedoeld in artikel 1:381, zesde lid, BW. Nu ook de toestemming van zijn curator en/of de kantonrechter ontbreekt in deze zaak, betekent dit dat de curandus niet procesbekwaam is. Het hof verklaart de curandus niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 april 2021
Zaaknummer : 200.280.924/01
Zaaknummer eerste aanleg : 8179402 UD VERZ 19-8202
in de zaak in hoger beroep van:
[curandus] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: curandus,
advocaat: mr. R.A.J. Zomer,
tegen
[curator] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: curator.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 april 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift met producties van 6 juli 2020, ingekomen op 7 juli 2020.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Zomer het verzoek, zoals geformuleerd in het petitum van het beroepschrift, desgevraagd nader toegelicht en geconcretiseerd. Het hof begrijpt dat wordt verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, op grond van artikel 1:381, zesde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel (als voorwaardelijk verzoek) op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat:
- -
de rechtbank en/of de curator een afschrift van de brieven die de curandus naar de rechtbank heeft gestuurd verstrekt aan mr. Zomer, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking, en;
- -
de rechtbank en/of de curator de rekening en verantwoording over 2019, de bankafschriften van januari (de eerste) en december (de laatste) over de jaren 2018 en 2019 en (indien beschikbaar) de vijfjaarsevaluatie verstrekt aan mr. Zomer, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.
Er is verder verzocht de curator te veroordelen in de proceskosten van dit geding en het geding in eerste aanleg, waaronder begrepen een salaris voor de (proces)advocaat en de nakosten van betekening van de door het hof te wijzen beschikking.
2.3.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
mr. R.AJ. Zomer (mr. [kantoorgenoot] (kantoorgenoot) was als informant aanwezig);
- -
namens de curator [vertegenwoordiger] ( [informant] was als informant aanwezig).
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- -
een brief van de curator van 26 oktober 2020;
- -
een V5-formulier van 3 december 2020 van mr. Zomer;
- -
een brief van 9 december 2020 van mr. Zomer.
3. De beoordeling
3.1.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant het volgende, voor zover hier van belang, overwogen:
“Het is de kantonrechter die de wettelijke beschermingsmaatregel van curatele instelt en de curator benoemt. De curator is op grond van de wet verplicht de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van betrokkene zo goed mogelijk te behartigen. De kantonrechter is door de wetgever aangewezen om toezicht te houden op het verloop van de curatele en de wijze waarop de curator zijn/haar taken verricht.
In artikel 1:381 lid 6 BW is bepaald dat in zaken van curatele, degene wiens curatele het betreft (betrokkene), bekwaam is in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen. Uit de tekst van het artikellid en de toelichting hierop, volgt, dat dit ziet op het in rechte optreden in zaken als een verzoek tot ontslag/benoeming van een curator, een verzoek tot op heffing van de curatele of het voeren van een procedure in verband met een concreet conflict over de wijze waarop de curatele wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld een verzoek tot schadevergoeding). In dit soort zaken kan een betrokkene zich laten bijstaan door een zelfgekozen gemachtigde. De gedachte hierachter is, dat betrokkene, in geval hij een geschil heeft met zijn curator over de curatele, niet afhankelijk moet zijn van diezelfde curator wanneer hij in rechte wil optreden. In lid 6 van artikel 1:381 BW wordt echter niet voorzien in de mogelijkheid van een continue toezicht op de curatele door een derde, bijvoorbeeld een advocaat. Die toezichthoudende rol is aan de kantonrechter toebedeeld.
Het verzoek van Zomer Advocaten tot toezending van de correspondentie en de rekening en verantwoording om te controleren of de curatele goed verloopt en het toezicht op de juiste wijze wordt uitgeoefend, kan gezien het bovenstaande niet op artikel 1:381 lid 6 BW worden gebaseerd en zal daarom worden afgewezen. Dit staat uiteraard los van het feit dat betrokkene recht heeft op toezending van relevante stukken aangaande zijn curatele, zoals bijvoorbeeld de jaarlijkse rekening en verantwoording of een zgn. vijfjaarsevaluatie. Ter zitting heeft de curator aangegeven dat deze stukken jaarlijks aan betrokkene worden toegestuurd en met hem worden besproken.”
3.2.
De verzoekende partij kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Volgens mr Zomer treedt hij in deze procedure op namens de curandus. De curandus is volgens hem de verzoekende partij en hij treedt op als diens advocaat. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank ten onrechte Zomer Advocaten als verzoekende partij aangemerkt, aldus mr. Zomer. De curandus is op de hoogte van deze procedure en heeft hiervoor toestemming gegeven. Zijn kantoor staat de curandus al geruime tijd bij en mr. Zomer verwijst naar de bij het beroepschrift overgelegde opdrachtbevestigingen van 31 mei 2013, 16 maart 2015 en 17 december 2019. Voorts is de curandus procesbekwaam in dezen en heeft hij belang bij de afgifte van de verzochte stukken.
3.4.
Het standpunt van mr. Zomer is dat de curandus hem de opdracht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen in zaken betreffende zijn curatele en dat dit betekent dat hij als advocaat van de curandus ook in de gelegenheid moet worden gesteld om een dossier te vormen en om stukken op te vragen. Het verzoek doet hij dus uitdrukkelijk namens curandus en ten behoeve van curandus. De weigering om de stukken te verstrekken is volgens mr. Zomer in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het gaat mr. Zomer voor nu in het bijzonder om de brieven die de curandus heeft gestuurd naar de rechtbank en om een aantal financiële stukken. Desgevraagd geeft mr. Zomer aan dat hij niet paraat heeft waar de brieven aan de rechtbank over gaan. Hij wil een afschrift van de financiële stukken om inzicht te hebben in het vermogen van de curandus en om een nulpunt te bepalen. Op die manier kan mr. Zomer over de schouder van de kantonrechter en de curator meekijken; toezicht op toezicht houden. Het toezicht van de kantonrechter vormt volgens mr. Zomer geen enkele garantie voor voldoende bescherming van de curandus. De curandus is in het verleden al aantoonbaar slachtoffer geweest van belangenverstrengeling, malversaties of verduistering omdat toezicht faalde. Om herhaling te voorkomen is het plan dat mr. Zomer periodiek een vinger aan de pols kan houden.
3.5.
Volgens de curator staat de curandus niet achter deze procedure en heeft de curandus dit bevestigd in een handgeschreven brief van 10 maart 2021 die tijdens de mondelinge behandeling is voorgelezen. De curator verklaart, hetgeen mr. Zomer-van den Berg bevestigt, dat de curandus heel beïnvloedbaar is en niemand wil teleurstellen. De curator voert gemotiveerd verweer en concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.6.
De curator stelt zich op het standpunt dat het voorliggende verzoek niet valt onder artikel 1:381, zesde lid, BW. Als de curandus vragen heeft, dan kan hij zich wenden tot de curator en dan bespreken zij dit samen. De brieven die de curandus naar de rechtbank heeft gestuurd, heeft de rechtbank doorgestuurd naar de curator. Die heeft de brieven met de curandus besproken, een gespreksverslag opgesteld en dit naar de rechtbank gestuurd. De jaarlijkse rekening en verantwoording, met daarbij de bankafschriften met een begin- en eindstand, is en wordt door de curator met de curandus besproken en hij krijgt hier een afschrift van. De rekening en verantwoording over 2018 is afgehandeld en ook in het bezit van de curandus. De rekening en verantwoording over 2019 is ingeleverd bij de kantonrechter, maar hier is nog geen bericht op ontvangen. Zodra deze wordt goedgekeurd zal er meteen een verzoek komen om rekening en verantwoording over 2020 over te leggen. De curator benadrukt dat de kantonrechter degene is die toezicht houdt op de werkzaamheden van de curator.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1
Ook indien moet worden aangenomen dat de curandus beoogt hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking van de rechtbank, hetgeen voorshands niet vaststaat, ziet het hof zich vervolgens voor de vraag gesteld of de curandus wel procesbekwaam is. De ondercuratelestelling heeft namelijk vanaf het tijdstip van inwerkingtreding handelingsonbekwaamheid van de curandus tot gevolg, zo volgt uit artikel 1:381, tweede lid, BW. Die handelingsonbekwaamheid geldt niet voor zover de wet anders bepaalt. In artikel 1:381, zesde lid, BW is bepaald dat in zaken van curatele degene wiens curatele het betreft bekwaam is in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen. Dit brengt tevens mee dat hij in beginsel ook recht heeft op de daartoe noodzakelijke rechtshulp, zo volgt uit de toelichting bij dit wetsartikel. In deze zaak beroept mr. Zomer zich op dit artikel. Beoordeeld dient te worden of het verzoek in hoger beroep kan worden gekwalificeerd als ‘in zaken van curatele’.
3.7.2.
Naar het oordeel van het hof kan onderhavige procedure niet worden gekwalificeerd als ‘een zaak van curatele’. Derhalve is de curandus in dezen niet bekwaam om te procederen. Het hof is, net als de rechtbank in de bestreden beschikking, van oordeel dat artikel 1:381, zesde lid, BW ziet op die situatie dat er sprake is van een concreet geschil, dat de curatele betreft. Als voorbeeld kan worden gedacht aan de situatie dat de curandus opheffing van de curatele wil of dat er sprake is van een conflict over zijn verzorging of verpleging. In onderhavige zaak is geen sprake van een dergelijk conflict. Het hof heeft hier tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk naar gevraagd en beide partijen hebben bevestigd dat er op dit moment geen concrete geschillen tussen de curator en de curandus respectievelijk de curandus en de kantonrechter voorliggen noch andere procedures aanhangig zijn waar de curandus bij betrokken is. Het verzoek van mr. Zomer heeft louter te maken, zo begrijpt het hof, met zijn beoogde rol als toezichthouder op de curatele van curandus in het algemeen. Het is de bedoeling dat hij, naar eigen zeggen op verzoek van de curandus, de werkzaamheden van de curator kan controleren, evenals het toezicht dat de kantonrechter daarop houdt. Het zesde lid van artikel 1:381 BW biedt daarvoor echter naar het oordeel van het hof geen ruimte en anders dan mr. Zomer is het hof van oordeel dat dit geen schending van de mensenrechten oplevert.
3.7.3.
Nu het hof het verzoek in hoger beroep niet kwalificeert als ‘een zaak van curatele’ betekent dit dat de curandus niet procesbekwaam is. Ook indien moet worden aangenomen dat de curandus beoogt hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking van de rechtbank, is curandus naar het oordeel van het hof in dezen daartoe niet bekwaam. Daarbij wordt overwogen dat hij geen rechtsgeldige rechtshandeling kan verrichten zonder toestemming van zijn curator en/of de kantonrechter. Die toestemming ontbreekt in deze zaak. Het hof komt om die reden evenmin toe aan het bespreken van het, zo heeft mr. Zomer tijdens de mondelinge behandeling toegelicht, voorwaardelijk verzoek op grond van artikel 843a Rv.
3.7.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Omdat de curandus niet procesbekwaam is, zal het hof de curandus alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
3.8.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 april 2020, en opnieuw beschikkende:
verklaart de curandus niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij en is op 29 april 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.