Einde inhoudsopgave
Jeugdwet
Artikel 10.1 [Overgangsrecht bij wijziging woonplaats]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Redactionele toelichting
Lid 4 zal volgens het KB van 28-10-2021, Stb. 524 nooit in werking treden.
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 78 (uitgifte: 04-03-2020, kamerstukken: 35219)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-10-2021, Stb. 2021, 524 (uitgifte: 05-11-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid kinderen en jongeren / Jeugdzorg
Jeugdbeleid / Algemeen
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
Indien de woonplaats van een jeugdige is bepaald met toepassing van artikel 1.1, onder ‘woonplaats’, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel, en deze ten gevolge van de inwerkingtreding van deze wet wijzigt, heeft die jeugdige recht op voortzetting van de voor de inwerkingtreding van deze wet aangevangen jeugdhulp met dezelfde voorwaarden en tarieven bij dezelfde jeugdhulpaanbieder tot ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats, bedoeld in artikel 1.1, heeft verantwoordelijk wordt voor die jeugdhulp.
2.
De periode van een jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op pleegzorg. Indien de jeugdhulp pleegzorg betreft, draagt het college dat ingevolge het eerste lid voor de pleegzorg verantwoordelijk wordt ervoor zorg dat de pleegzorg wordt voortgezet bij dezelfde pleegouders, tenzij dat niet tot verantwoorde hulp zou leiden.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien het in het eerste lid eerstgenoemde college had ingestemd met het verlenen van pleegzorg die nog niet was aangevangen voor of op de datum van inwerkingtreding van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel.
4.
Nog niet in werking.