Rb. Amsterdam, 02-09-2021, nr. 13/217310-20
ECLI:NL:RBAMS:2021:4703
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
02-09-2021
- Zaaknummer
13/217310-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:4703, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 02‑09‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 02‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Schietpartij waarbij ’s nachts met een automatisch vuurwapen op een woning is geschoten. Verdachte is vooraf met de medeverdachten geweest en heeft hen naar de plaats delict gereden. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen. De rechtbank kan dus ook niet vaststellen dat verdachte wist dat er geschoten zou worden op de woning. Gelet op de geringe rol die verdachte vervulde kan niet worden gesproken van enige strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij de schietpartij. Er was geen sprake van medeplegen en ook niet van medeplichtigheid. Verdachte wordt integraal vrijgesproken.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/217310-20
Datum uitspraak: 2 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2000,
wonende op het adres [adres] , thans gedetineerd te: [detentieadres] .
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.S. de Weijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.R. Logemann naar voren hebben gebracht.
2. Inleiding en tenlastelegging
Op 26 augustus 2020 even voor 4 uur ’s nachts vindt er een schietpartij plaats in de [adres] in Amsterdam. De woning gelegen aan [adres] wordt beschoten. In die woning zijn op dat moment drie personen aanwezig. Eén van die personen raakt licht gewond. Er wordt in totaal 21 keer op de woning geschoten met een automatisch vuurwapen.
Aan verdachte is in dit verband – kort gezegd en zoals ter terechtzitting gewijzigd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 augustus 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van een poging moord dan wel doodslag door op een woning te schieten met een automatisch vuurwapen.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan een poging tot moord dan wel doodslag.
Meer subsidiair is dit ten laste gelegd als het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Meest subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2. medeplegen van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, te weten een AK-47.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich - aan de hand van het op schrift gesteld requisitoir - op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 vindt de officier het primair ten laste gelegde de poging tot moord bewezen. Ook ten aanzien van feit 2 kan het medeplegen worden bewezen.
Medeplegen
Tussen verdachte en de medeverdachten is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft de medeverdachten opgehaald en zij hebben gezamenlijk de Renault schoongemaakt. Vervolgens zijn zij met zijn drieën naar de Uithoornstraat gereden. [verdachte] is in zijn auto blijven zitten, terwijl de medeverdachten de auto verlaten, de [adres] inlopen en de woning op nummer [adres] beschieten. Onduidelijk blijft wie er daadwerkelijk heeft geschoten, maar dat staat een bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. Ze bereiden samen voor, ze voeren samen uit en ze vluchten samen weg.
Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat de Renault op 16 augustus 2020 is gestolen uit Rotterdam. Die nacht maken de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gebruik van een zendmast in de buurt van de plek waar de Renault is gestolen. Het is aannemelijk dat zij de Renault in Rotterdam hebben opgehaald.
Voorbedachte rade
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat sprake is van voorbedachte rade. Hierbij is volgens hem van belang dat de verdachten gezamenlijk voorbereidingen hebben getroffen. Kennelijk hebben zij op voorhand de blauwe Renault opgehaald in Rotterdam. Ook hebben zij het voertuig, voordat ze dit gebruikten, uitgebreid schoongemaakt. Verder hebben de verdachten een automatisch vuurwapen tot hun beschikking gehad en zijn zij gezamenlijk met dit wapen naar de woning in de [adres] gereden en hebben daar geschoten op de woning. De manier en de plek waarop is geschoten lijkt bewust. Tussen het ophalen van de auto en de schietpartij zit een aantal dagen. Ook op de avond van de schietpartij zitten er meerdere uren tussen het moment dat verdachte en [medeverdachte 2] medeverdachte [medeverdachte 1] hebben opgehaald en het schieten. Er is voor verdachten voldoende tijd geweest om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen moet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op zowel het gronddelict als op de nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft verklaard dat hij die avond met de twee medeverdachten heeft doorgebracht en dat hij inderdaad in zijn witte Opel Corsa heeft gereden, maar dat hij dacht het om een drugsdeal ging. Niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een poging tot moord dan wel doodslag en op het behulpzaam zijn hieraan.
De verklaring van verdachte is authentiek en betrouwbaar en daarom geloofwaardig. Zijn verklaring is bovendien niet in strijd met de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van feit 2 kan uit de bewijsmiddelen niet worden opgemaakt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een vuurwapen, omdat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte het vuurwapen heeft gezien dan wel dat het voor hem zichtbaar is geweest. De officier van justitie gaat ervan uit dat het wapen in een tas van één van de medeverdachten zat, maar verdachte heeft hierover verklaard dat hij dacht dat daar drugs in zaten. Het dossier weerlegt deze verklaring van verdachte niet.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Opvragen van locatie- en verkeersgegevens
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de wijze van het opvragen van de locatie- en verkeersgegevens door het Openbaar Ministerie niet in strijd is met het Unierecht. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021, het Prokuratuurarrest1., zou alleen zien op de verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht worden bewaard.
De rechtbank oordeelt anders en hanteert onder verwijzing naar de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 30 april 20212.een ruimere interpretatie. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een schending van het Unierecht nu de toegang tot de bewaarde verkeersgegevens getoetst had moeten worden door een rechter of door een bestuurlijke onafhankelijke entiteit. Toestemming van het Openbaar Ministerie is gelet op het voornoemde Prokuratuurarrest onvoldoende. Deze gang van zaken is te beschouwen als een vormverzuim ex artikel 359 a Sv.
Vervolgens moet gekeken worden welk gevolg dit vormverzuim heeft voor deze strafzaak. Daarbij hanteert de rechtbank de vaste maatstaven van de Hoge Raad bij vormverzuimen ex artikel 359a Sv.3.
De rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt in deze zaak beperkt is. De historische gegevens gaan over een korte periode en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. De verdediging heeft geen verweer gevoerd op dit punt en daarmee is niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst tekent van de inbreuk op verdachtes persoonlijke levenssfeer. Bovendien weegt de rechtbank mee dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet bewezen.
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte is gevraagd om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ergens naar toe te rijden. Verdachte verklaart dat hij hier mee instemde maar dat hij niet wist dat zij een woning zouden beschieten. Hij dacht dat het om een drugsdeal ging. Hij wist ook niet dat er een wapen was meegenomen.
Verdachte is met de medeverdachten aanwezig geweest op het Kadoelenpad. Vanaf daar is hij samen met de medeverdachten in zijn eigen auto naar de Uithoornstraat gereden. Verdachte is in zijn auto blijven zitten, terwijl de medeverdachten de auto verlieten. Vanaf de Uithoornstraat zijn de medeverdachten naar de [adres] gegaan en hebben daar met een automatisch vuurwapen op een woning op nummer [adres] geschoten.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet - al dan niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de beschieting van de woning aan de [adres] door zijn medeverdachten.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Daarnaast moet de vraag worden beantwoord of er sprake is van medeplegen of medeplichtigheid.
Verdachte was naar eigen zeggen in de veronderstelling dat hij behulpzaam was bij een drugsdeal.
Verder is van belang of verdachte wist dat de medeverdachten een automatisch vuurwapen mee hadden genomen. De politie en de officier van justitie lijken ervan uit te gaan dat het vuurwapen in een rode tas heeft gezeten. Verdachte heeft verklaard over de aanwezigheid van een hele grote rode tas. Verdachte heeft echter niet gezien wat er in die tas zat. Verdachte heeft verklaard dat deze tas is overgeheveld naar de Renault. Dit is ook te zien op de camerabeelden. Na het schietincident is in de Renault echter geen rode tas aangetroffen. In de Opel Corsa van verdachte is wel een rode tas aangetroffen met daarin kleding. Deze tas is niet onderzocht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een vuurwapen.
De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verdachte wist dat er geschoten zou worden op de woning aan de [adres] . Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wist dat er een vuurwapen mee was genomen in de auto. De rechtbank kan alleen vaststellen dat verdachte de medeverdachten heeft gereden naar een plaats in de buurt van het schietincident. Verdachte was ook niet aanwezig bij het schieten zelf. Daarmee is niet komen vast te staan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans dat de medeverdachten op een woning zouden schieten. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gronddelict.
Gelet op de geringe rol die verdachte vervulde kan niet gesproken worden van enige strafrechtelijke betrokkenheid van verdachte bij de schietpartij. Er was geen sprake van medeplegen en ook niet van medeplichtigheid.
Ook kan niet worden bewezen dat verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Verdachte zal van beide feiten worden vrijgesproken.
4. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
4.1.
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 2.281,32 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
- Dsquared jas | € 425,00 |
- Meerdere jassen | € 200,00 |
- Hotelovernachting (Van der Valk) | € 120,00 |
- Studie gestopt | € 801,32 |
- Reiskosten naar Rotterdam t.b.v. overnachting bij zus | € 320,00 |
- Eigen risico | € 385,00 |
- iPhone oplader | € 30,00 |
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als is bewezen dat verdachte het strafbare feit dat met de schade verband houdt heeft begaan. Verdachte wordt vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen worden daarom in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
5. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en W.M. van der Most, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑09‑2021