Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/138/EG betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)
Artikel 221 Opneming van het proportionele deel
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2010
- Bronpublicatie:
25-11-2009, PbEU 2009, L 335 (uitgifte: 17-12-2009, regelingnummer: 2009/138/EG)
- Inwerkingtreding
06-01-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2009, PbEU 2009, L 335 (uitgifte: 17-12-2009, regelingnummer: 2009/138/EG)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verzekeringsrecht / Algemeen
Verzekeringsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij de berekening van de groepssolvabiliteit wordt rekening gehouden met het proportionele deel dat de deelnemende verzekeringsonderneming in met haar verbonden verzekeringsondernemingen bezit.
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder proportioneel deel het volgende verstaan:
- a)
ofwel, bij toepassing van methode 1, de percentages die worden gebruikt voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening;
- b)
ofwel, bij toepassing van methode 2, het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk het eigendom is van de deelnemende onderneming.
Ongeacht welke methode wordt toegepast, wordt echter, indien de verbonden onderneming een dochteronderneming is en onvoldoende in aanmerking komend eigen vermogen bezit om haar solvabiliteitskapitaalvereiste te dekken, het totale solvabiliteitstekort van de dochteronderneming in aanmerking genomen.
Ingeval de toezichthoudende autoriteiten van oordeel zijn dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal in eigendom heeft, strikt tot dat gedeelte van het kapitaal is beperkt, kan de groepstoezichthouder niettemin toestaan dat het solvabiliteitstekort van de dochteronderneming op proportionele grondslag in aanmerking wordt genomen.
2.
In de onderstaande gevallen bepaalt de groepstoezichthouder, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en de groep zelf, het proportionele deel dat in aanmerking wordt genomen:
- a)
indien tussen sommige van de ondernemingen in een groep geen kapitaalbanden bestaan;
- b)
indien een toezichthoudende autoriteit heeft bepaald dat het rechtstreekse of onrechtstreekse bezit van stemrechten of kapitaal van een onderneming als een deelneming moet worden aangemerkt, omdat naar haar mening feitelijk een aanzienlijke invloed op de betrokken onderneming wordt uitgeoefend;
- c)
indien een toezichthoudende autoriteit heeft bepaald dat een onderneming een moederonderneming van een andere onderneming is, omdat zij naar de mening van de toezichthoudende autoriteit feitelijk een aanzienlijke invloed op die andere onderneming uitoefent.