CRvB, 05-09-2022, nr. 22/1132 WMO15-VV
ECLI:NL:CRVB:2022:2028
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-09-2022
- Zaaknummer
22/1132 WMO15-VV
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2022:2028, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑09‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
USZ 2022/291
Uitspraak 05‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Maatwerkvoorziening terecht afgewezen. Verzoekster is in staat is zich te handhaven in de samenleving en zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te kunnen voorzien. Het college mocht de noodopvang dakloze gezinnen beëindigen. Verzoekster en haar minderjarige kinderen krijgen een uitkering op grond van de PW, waarmee zij geacht worden te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en ontvangen gezinsbijslagen. Het college heeft zich ervan vergewist dat verzoekster in staat is zelf in onderdak voor haar en haar gezin te voorzien. Daar komt bij dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in Nederland onderdak te krijgen.
22/1132 WMO15-VV, 22/1130 WMO15, 22/1131 WMO15
Datum uitspraak: 5 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2022, 22/1185 en 22/1187 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 12 april 2022
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. H.M. de Roo, advocaat, hoger beroep ingesteld
en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. De Roo. Het college heeft zich laten vertegenwoordiger door drs. M.B.G. Keurentjes.
OVERWEGINGEN
1.1. Verzoekster en haar minderjarige zoon, [naam zoon 1] , zijn op 5 november 2020 toegelaten tot de noodopvang dakloze [plaatsnaam] gezinnen. Verzoekster is op [geboortedatum zoon 2] 2021 bevallen van [naam zoon 2] en hij verblijft sindsdien bij haar in de noodopvang.
1.2. Het college heeft bij besluit van 29 december 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2022 (bestreden besluit 1), bepaald dat verzoekster met ingang van 14 januari 2022 de noodopvang dakloze [plaatsnaam] gezinnen moet verlaten. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoekster tijdens het verblijf in de noodopvang moet meewerken aan het traject gericht op uitstroom. Hiertoe moet verzoekster zich inschrijven bij Woningnet en wekelijks reageren op kansrijke woningen. Verder moet zij zich inschrijven bij minimaal drie woningzoeksites in krimpregio’s en iedere week reageren. Daarnaast moet verzoekster een eigen bijdrage betalen. Verzoekster heeft niet aan deze voorwaarden voldaan.
1.3. Verzoekster heeft zich daarna gemeld voor een maatwerkvoorziening opvang en een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Het college heeft bij besluit van 25 februari 2022 (bestreden besluit 2) deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster in staat is zich te handhaven in de samenleving. Verzoekster heeft hiertegen rechtstreeks beroep ingesteld.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.1. Verzoekster heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.1.3. De onder 4.1.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Afwijzing maatwerkvoorziening
4.2. In geschil is de vraag of verzoekster in staat is zich te handhaven in de samenleving. Gelet op de hulpvraag van verzoekster houdt dat in dit geval concreet in dat beoordeeld moet worden de vraag of zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar zoon te voorzien.
4.3. De beroepsgrond dat het college hiernaar onvoldoende onderzoek heeft verricht, slaagt niet. De GGD heeft op 20 november 2020 onderzoek verricht. Hierbij is onder meer aandacht besteed aan de hulpvraag, de lichamelijke gezondheid, de geestelijke gezondheid en de overige problematiek en omstandigheden van verzoekster. Nadat verzoekster is toegelaten tot de noodopvang dakloze gezinnen is haar situatie, waaronder de voornoemde aspecten, tijdens het verblijf in de noodopvang meermaals geëvalueerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een uitvoerig plan van aanpak. Het college heeft hiermee in dit geval voldoende onderzoek verricht.
4.4. De beroepsgrond dat verzoekster niet in staat is zich te handhaven in de samenleving slaagt evenmin. Verzoekster moet in staat worden geacht zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te kunnen voorzien. Zij heeft immers de Nederlandse nationaliteit, heeft tot aan de noodopvang zelf onderdak geregeld en heeft in de hier aan de orde zijnde periode aanspraak op een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Uit wat verzoekster heeft aangevoerd volgt ook niet dat zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak voor haar en haar kinderen te voorzien. Weliswaar volgt uit het plan van aanpak en de in beroep overgelegde stukken dat verzoekster veel stress ervaart en hierdoor beperkingen ervaart, maar hieruit volgt niet dat zij zich hierdoor niet in de samenleving heeft kunnen handhaven. Uit de in beroep overgelegde stukken volgt bovendien dat verzoekster uiteindelijk wel heeft gereageerd op aangeboden woonruimte. De omstandigheid dat zij toch tot nu toe nog geen woonruimte heeft gevonden duidt vooral op schaarste op de woningmarkt. De Wmo 2015 is niet bedoeld hiervoor een oplossing te bieden.
4.5. Met het oog op het voorgaande heeft het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening kunnen afwijzen.
Beëindiging noodopvang dakloze gezinnen
4.6.1. In paragraaf 3.7 van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam januari 2022 is, voor zover van belang, vermeld dat de noodopvang voor dakloze gezinnen voor drie maanden wordt verleend. Voorafgaand aan het verstrijken van de driemaandentermijn vindt er een evaluatie plaats. Op basis van die evaluatie neemt de gemeente een besluit over het vervolg. Als het gezin voldoende heeft meegewerkt aan het traject gericht op uitstroom, dan wordt de opvang met drie maanden verlengd. Als het gezin niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het traject gericht op uitstroom, dan wordt de opvang (tussentijds) beëindigd.
Gedurende het verblijf in de noodopvang voor dakloze gezinnen gelden, voor zover van belang, de volgende voorwaarden:
- het gezin werkt maximaal mee aan een traject dat gericht is op uitstroom, dat kan ook naar het eigen netwerk zijn;
- het gezin schrijft zich in bij Woningnet en reageert wekelijks op maximaal kansrijke woningen;
- het gezin schrijft zich – gezien de lange wachtduur voor een sociale huurwoning in Amsterdam – in bij minimaal drie woningzoeksites in krimpregio’s en bij minimaal drie anticipeerregio’s en reageert iedere week op al deze sites aantoonbaar op woningen.
4.6.2. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 16 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1154 kwalificeert de regeling voor noodopvang voor dakloze gezinnen in Amsterdam als buitenwettelijk begunstigend beleid. Anders dan waar verzoekster in haar beroepsgronden van is uitgegaan, is de rechterlijke toetsing in dit geval beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast en de vraag of fundamentele rechten waarop de betrokkene zich beroept niet zijn geschonden. In het kader van deze toetsing is niet aan de orde of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster zich niet heeft gehouden aan de onder 4.6.1 vermelde voorwaarden. Hierdoor is aannemelijk dat het college het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
4.8. Het beroep op het arrest CG van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juli 2021, C-709/20, ECLI:EU:C:2021:602 treft geen doel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat de beëindiging van de noodopvang dakloze gezinnen tot gevolg heeft dat verzoekster en haar kinderen geen menswaardig bestaan kunnen leiden, dan wel dat een reëel risico bestaat op schending van hun grondrechten. Verzoekster en haar minderjarige kinderen krijgen een uitkering op grond van de PW, waarmee zij geacht worden te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan en ontvangen gezinsbijslagen. Het college heeft zich ervan vergewist dat verzoekster in staat is zelf in onderdak voor haar en haar gezin te voorzien. Daar komt bij dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in Nederland onderdak te krijgen.
4.9. Met het oog op het voorgaande heeft het college de noodopvang dakloze gezinnen kunnen beëindigen.
Conclusie
4.10. Uit 4.2 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R. van Doorn