Hof 's-Hertogenbosch, 01-06-2010, nr. 20-000508-08
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM6996
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
01-06-2010
- Zaaknummer
20-000508-08
- LJN
BM6996
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM6996, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 01‑06‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 10.2 Wet milieubeheer; Wet op de economische delicten
Uitspraak 01‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van het lozen van afvalwater, verontreinigd water of percolaat. Het hof acht wel bewezen dat de verdachte zich tot driemaal toe opzettelijk heeft ontdaan van afvalstoffen (telkens gekwalificeerd als: "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon."). Het hof overweegt daartoe onder meer dat het in de tenlastelegging bedoelde materiaal reeds als afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer en de Richtlijn valt te beschouwen, omdat de houders, die het materiaal bij de verdachte afleverden, het als afval beschouwden. Het hof is bovendien van oordeel dat de afvalstoffen niet door een nuttige toepassing ervan het karakter van afvalstof hebben verloren. In dat verband overweegt het hof dat de bevindingen van de verbalisanten - anders dan de verdediging heeft gesteld - genoegzaam duidelijk maken dat er nog geen sprake was van homogene eindproducten, zodat deze afvalstoffen kunnen worden aangemerkt als compost. Ondanks dat het hof minder feiten bewezen heeft verklaard, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met de door de economische politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof komt tot een veroordeling tot een geldboete van EUR 7.000,00 waarvan EUR 3.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Partij(en)
Parketnummer: 20-000508-08
Uitspraak : 1 juni 2010
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 februari 2008 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01/995754-07 en 01/995775-07, tegen de verdachte,
[DE VERDACHTE RECHTSPERSOON],
gevestigd te [plaats], [adres],
waarbij zij ter zake van de bij parketnummer 01/995754-07 onder 1 ten laste gelegde “Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon”, onder 2 ten laste gelegde “Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon”, onder 3 ten laste gelegde “Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan door een rechtspersoon (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van het Uitvoeringsbesluit juncto artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren)” alsmede de bij parketnummer 01/995775-07 ten laste gelegde “Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon” werd veroordeeld tot een geldboete van EUR 3.000,00.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 februari 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van beroep zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
• Parketnummer 01/995754-07
- 1.
zij op of omstreeks 28 september 2006 te [gemeente], al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten plantenafval (duidelijk zichtbare plantendelen, plantenwortels en gekleurde vruchten), heeft ontdaan door deze op een perceel grond aan [adres 1] aldaar - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen.
- 2.
zij op of omstreeks 4 oktober 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten plantenafval (grove delen van planten, tomaten, aardappels en rode paprika), heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op een perceel grond aan [adres] aldaar te storten, anderszins op of in de bodem te brengen.
- 3.
zij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2007 tot en met 3 augustus 2007 tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, te [plaats], gemeente [gemeente], zonder vergunning, al dan niet opzettelijk, op andere wijze dan met behulp van een werk, een hoeveelheid afvalwater en/of verontreinigd water en/of percolaat, zijnde (een) afvalstof(fen), verontreinigende en/of schadelijke stof(fen) heeft gebracht in
een kavelsloot ten zuiden van het perceel [adres] aldaar, zijnde een oppervlaktewater, door die stoffen daarin te storten en/of te laten lopen of afstromen.
• Parketnummer 01/995755-07
zij op of omstreeks 12 juni 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met (een) ander(en), al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten (grotendeels) onverteerd plantaardig materiaal, heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op een landbouwperceel aan of nabij [adres 3] aldaar te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, is het hof van oordeel dat het bij parketnummer 01/995754-07 onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat zich voorafgaand aan de ten laste gelegde periode een calamiteit heeft voorgedaan met een lozing van percolaat via een kavelsloot in de [wetering] als gevolg. Op last van het waterschap is het water vermengd met het percolaat uit de [wetering] gepompt en op het aangrenzende weiland opgeslagen. Daarbij is een gronddam om het perceel gelegd. Nadat het eerst enkele maanden op het weiland had gestaan, is het naar een ander bassin gepompt van waaruit het water middels de waterzuivering is afgevoerd. De dam is verwijderd.
Aan de verdachte wordt thans verweten dat hij daarbij afvalwater, verontreinigd water of percolaat vanaf dit opslagbassin in de kavelsloot heeft laten stromen. Dat verwijt is gegrond op de waarnemingen van buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] dat een duidelijk afstroomprofiel vanaf het voormalig tijdelijk opslagbassin op het land naar de kavelsloot te zien was, dat het opslagbassin nagenoeg droog was en dat de enkele plas die zich daar nog bevond dezelfde groene kleur had als het water in de kavelsloot. Niet is gebleken dat [verbalisant 1] het vermeende afstromen zelf heeft waargenomen.
De bevindingen van [verbalisant 1] dwingen naar ’s hofs oordeel niet tot de conclusie dat de verdachte afvalwater, verontreinigd water of percolaat in die sloot heeft geloosd, aangezien de verontreiniging van het water in de kavelsloot evenzeer veroorzaakt kan zijn geweest doordat het verontreinigd grondwater, afkomstig van onder het weiland waarop maandenlang het percolaat was opgeslagen, met het slootwater vermengd is geraakt.
Daarom zal het hof de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het bij parketnummer 01/995754-07 onder 3 ten laste gelegde vrijspreken.
De bewijsmiddelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
• Parketnummer 01/995754-07, feit 1
A.1
Op 28 september 2006 werd op een perceel grond een hoeveelheid van de verdachte afkomstig plantenafval aangetroffen met daarin duidelijk zichtbare groengekleurde plantendelen, plantenwortels en gekleurde vruchten. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben ter zake het volgende neergelegd in een proces-verbaal.
“Op 28 september 2006, omstreeks 10.00 uur, werd door een personeelslid van de Afdeling Milieu van de gemeente Heusden telefonisch medegedeeld dat op een stuk grond aan [adres 1] te [gemeente] een hoeveelheid groenafval lag die afkomstig was van de firma [handelsnaam verdachte] (het hof begrijpt: de handelsnaam van verdachte) van [adres] uit [plaats]. Volgens hem was de partij niet in orde.[…]
Ter plaatse zagen wij dat inderdaad op een stuk bouwland gelegen aan [adres 1] te [gemeente] een hoeveelheid van naar schatting 170 à 200 m3 plantenafval lag. Wij roken een zeer sterke zure lucht die afkomstig was van het genoemde plantenafval. Wij zagen dat het plantenafval bestond uit korte duidelijk zichtbare groengekleurde plantendelen, plantenwortels en gekleurde vruchten.[…]
Ter plaatse spraken wij met de persoon die vertelde eigenaar van het betreffende bouwland te zijn en daarnaar gevraagd gaf hij op te zijn [[N]] […]. Hij deelde tevens mede dat de compost, zoals hij het noemde, afkomstig was van [de verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) te [plaats]. […]
Het was ons bekend dat door [de verdachte] van de firma [handelsnaam verdachte] […] wordt gesteld dat dit plantenafval compost betreft. […] Om die reden werd het Bureau Milieumetingen van de provincie Noord-Brabant verzocht op 28 september 2006 ter plaatse een onderzoek aan deze partij plantaardig materiaal uit te voeren.”
A.2
Het Bureau Milieumetingen heeft het aangetroffen materiaal geanalyseerd en rapporteerde daarover onder meer het volgende.
“Op verzoek van Bureau Handhaving Bedrijven van de provincie Noord-Brabant is door Bureau Milieumetingen van de provincie Noord-Brabant een onderzoek uitgevoerd aan een partij gehakselde tomatenplanten op een perceel aan [adres 1] te [gemeente].
De aanleiding voor het onderzoek is een verzoek van de politie Regio Brabant-Noord. […]
Ter plaatse van het noordwestelijke gedeelte van het perceel is een partij gehakselde tomatenplanten (incl. wortels) gestort. De partij heeft een omvang van ca. 200 m3. Op basis van visuele waarnemingen blijkt dat het materiaal korte tijd geleden gehakseld was. […]
[Tijdens] de uitvoering van de veldwerkzaamheden [is] de temperatuur van het gestorte materiaal gemeten. Hieruit is gebleken dat het gestorte materiaal een gemiddelde temperatuur van 48,1 graden Celcius [had].
Het materiaal was korte tijd geleden gehakseld en had een penetrante zure geur. […]
Hieruit is af te leiden dat het composteringsproces nog niet is afgelopen.”
• Parketnummer 01/995754-07, feit 2
A.3
Op 4 oktober 2006 werd op een ander perceel wederom plantenafval aangetroffen dat afkomstig was van de verdachte. De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] relateerden daar het volgende over.
“Op […] 4 oktober 2006, omstreeks 15.00 uur, bevonden wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 5], ons op een perceel bouwland gelegen aan [adres] tegenover huisnummer [huisnummer] te [plaats], gemeente [gemeente]. Wij zagen dat een perceel bouwland betrof waarop maïs was geteeld. […] Wij zagen dat het land niet bewerkt was. Wij roken een zeer sterke, zure lucht. Wij zagen dat op het perceel bouwland plantenafval lag. Wij zagen dat het plantenafval over het gehele perceel was uitgereden. Wij zagen dat het afval bestond uit grove delen van planten, tomaten, aardappels en rode paprika. […] [De] staat van het afval [was te omschrijven als] duidelijk herkenbare grove delen van planten en rode groenten […]. Wij zagen dat het plantenafval niet was ondergewerkt.[…]
Wij zagen dat er rijsporen op [adres] aanwezig waren, die liepen van het perceel bouwland naar het daar tegenover gelegen composteerbedrijf [handelsnaam verdachte] (het hof begrijpt: de handelsnaam van verdachte). […]
Op […] 4 oktober 2006, omstreeks 15.00 uur, bevonden wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 5], ons aan [adres][adres 2] […] te [plaats]. Aldaar is composteerbedrijf [handelsnaam verdachte] gevestigd. Aldaar spraken wij […] met een man die ons opgaf te zijn [A, bestuurder van de verdachte] […]. Desgevraagd antwoordde [A] dat het plantenafval [op het tegenovergelegen perceel bouwland] afkomstig was van zijn bedrijf [handelsnaam verdachte] […] [en] dat [het] […] uitgereden was door [bedrijf D] uit [plaats 2]. […]
Op […] 6 oktober 2006, omstreeks 09.15 uur, bevonden wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 5], ons aan [adres 4] […] te [plaats 2]. Aldaar is [bedrijf D] gevestigd. Aldaar spraken wij […] met een man die ons opgaf te zijn [D]. […] Wij maakten hem de reden van onze komst bekend, namelijk het uitrijden van plantenafval op het perceel bouwland, gelegen aan [adres] te [plaats]. [D] antwoordde desgevraagd dat hij het plantenafval op verzoek van [A] had uitgereden op het betreffende perceel.
Op […] 6 oktober 2006, omstreeks 14.30 uur, […] spraken wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 5], […] met een man die ons opgaf te zijn [V]. […] [V] antwoordde desgevraagd voor de bemesting van het betreffende perceel bouwland verantwoordelijk te zijn. Tevens antwoordde hij dat [A] hem meerdere malen gevraagd of hij het plantenafval op het perceel mocht uitrijden en dat hij [A] er ditmaal toestemming had gegeven om het plantenafval uit te rijden.”
• Parketnummer 01/995775-07
A.4
Op 12 juni 2007 werd vervolgens door de verdachte op een landbouwperceel plantaardig materiaal gestort, dat bestond uit veel tomaten, onverteerd stro en takjes. Het relaas van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 3] luidde daarover als volgt.
“Op 12 juni 2007 kregen wij, verbalisanten, de melding dat op een landbouwperceel aan [adres 3] in [plaats] “iets” werd uitgereden dat een ondraaglijke stank verspreidde. Wij zijn ter plaatse gaan kijken.
Wij kwamen op 12 juni 2007 omstreeks 10.40 uur ter plaatse. Wij zagen dat op een landbouwperceel, gelegen tussen de woningen [adres 3] [huisnummer] en [huisnummer] te [plaats], met twee tractoren met daaraan gekoppelde mestverspreiders plantaardig afval werd uitgereden. […]
Wij zagen dat op 12 juni 2007 omstreeks 11.15 uur door een vrachtwagen met kenteken
[kenteken] een vracht plantaardig afval werd bijgestort. […] Deze laatstgenoemde vracht werd gestort door een persoon die wij herkenden als de directeur van het composteringsbedrijf [handelsnaam verdachte] uit [plaats] (het hof begrijpt: de handelsnaam van verdachte). […] [Hij] stelde zich voor als [B] (het hof begrijpt: [B, bestuurder van de verdachte]). […] Wij zagen dat in het plantaardig afval veel tomaten, onverteerd stro en takjes zaten. […] Het [was] allemaal onverteerd plantaardig materiaal. Wij roken dat het materiaal een zeer penetrante geur verspreidde.
Ter beoordeling / beschrijving van het materiaal is het bureau Milieumetingen van de provincie Noord-Brabant verzocht een rapportage op te maken. Op 12 juni 2007, omstreeks 14.00 uur ben ik, verbalisant [verbalisant 6], hiertoe samen met een medewerker van bureau Milieumetingen ter plaatse gegaan op het betreffende perceel. Door de medewerker van bureau Milieumetingen zijn foto’s gemaakt van het gestorte plantaardig afval en zijn monsters veiliggesteld. […]
Ik zag toen ik in verband met de komst van Bureau Milieumetingen op het perceel was, onveranderd het uitrijden van gelijksoortig materiaal werd voortgezet. In het tijdsbestek van mijn aanwezigheid op het perceel van 14.00 uur tot 14.30 uur zag ik dat twee vrachten plantaardig afval werden gestort. Hierbij werd gebruik gemaakt van dezelfde vrachtwagens als eerder die dag.”
A.5
Het Bureau Milieumetingen rapporteerde het volgende over het aangetroffen materiaal.
“Op verzoek van Bureau Handhaving Bedrijven van de provincie Noord-Brabant is op
12 juni 2007 door Bureau Milieumetingen van de provincie Noord-Brabant een inspectie uitgevoerd betreffende een partij gehakselde tomaten (incl. wortelresten).
De partij werd ten tijde van de inspectie door vrachtwagens gestort op een perceel aan [adres 3] te [plaats]. […]
Het materiaal was korte tijd geleden gehakseld en had een penetrante organische geur.”
• Parketnummer 01/995754-07, feit 1 en 2 alsmede parketnummer 01/995775-07
A.6
De vertegenwoordiger van verdachte [B] verklaarde ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende.
“Het vervuilde materiaal is steeds bij ons afgeleverd en bij ons (het hof begrijpt: de verdachte rechtspersoon) betaalt degene, die het materiaal afvoert, de totale kosten. Dat is onze winst. De vervuiler betaalt dus. Het is dan ook niet vreemd dat degene aan wie het materiaal werd geleverd, daarvoor niets hoefde te betalen, zoals [N] heeft verklaard. De bedrijfskosten worden dus door de vervuiler betaald; dat omvat ook het afvoeren van het materiaal naar derden. [D] is degene die het materiaal vervolgens over het land verspreid. Hij wordt ook door ons betaald.”
Nadere bewijsoverwegingen
- B.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat geen van de aangetroffen materialen kan worden aangemerkt als afvalstof, aangezien deze voldeden aan de samenstellingseisen voor fijne compost. De materialen waren derhalve niet verontreinigd en vormden geen gevaar voor het milieu. Bovendien is slechts in één van de drie gevallen een inhoudelijk onderzoek gedaan, doch op zodanige wijze dat voor de verdachte niet te controleren is geweest of de monstername en analyse daarbij correct zijn uitgevoerd, terwijl zij evenmin de mogelijkheid heeft gehad een contra expertise uit te voeren. Daarmee verliest dat onderzoek haar bewijskracht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
- D.
In het onderhavige geval acht het hof de wijze waarop de materialen door de vorige houders aan de verdachte zijn geleverd van belang. In dit verband wijst het hof op de hiervoor onder A.6 weergegeven verklaring van verdachtes vertegenwoordiger, voor zover het volgende inhoudende.
“Het vervuilde materiaal is steeds bij ons afgeleverd. Bij ons (het hof begrijpt: de verdachte rechtspersoon) betaalt degene, die het materiaal afvoert, de totale kosten. Dat is onze winst. De vervuiler betaalt dus.”
Het hof leidt daaruit af dat de houders, die het in de tenlastelegging bedoelde materiaal telkens bij de verdachte afleverden, dit materiaal als afval beschouwden. Naar het oordeel van het hof is het materiaal reeds daarom te duiden als afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer en de Richtlijn.
- I.
Het vorenoverwogene brengt met zich dat de in de tenlastelegging vermelde afvalstoffen telkens niet het karakter van afvalstof hebben verloren. Het hof is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich telkens van afvalstoffen heeft ontdaan, zoals hierna zal worden bewezen verklaard.
C.1
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals deze bepaling luidde ten tijde van de bewezen verklaarde feiten, dient onder "afvalstoffen" het volgende te worden verstaan.
"Alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (het hof: hierna te noemen: De Richtlijn), waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen."
C.2
Artikel 1 van De Richtlijn luidt als volgt.
"In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a.
"afvalstof": elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is te ontdoen of zich moet ontdoen;
- b.
"producent": elke persoon wiens activiteit afvalstoffen heeft voortgebracht ("eerste producent") en/of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen heeft verricht die leiden tot wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;
- c.
"houder": de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in beheer heeft."
Het hof merkt in dit verband op dat De Richtlijn opnieuw is gecodificeerd in Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen. Artikel 1, onder 1 van de Richtlijn 2006/12/EG bepaalt dat onder houder moet worden verstaan “de producent van de afvalstoffen of de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in bezit heeft”. Naar aanleiding daarvan is de Wet milieubeheer per 1 september 2007 in die zin gewijzigd.
C.3
Het hof overweegt dat de definitie van het begrip afvalstof in genoemde “bijlage I” alsmede de toelichting daarop nader wordt aangeduid aan de hand van lijsten van stoffen en voorwerpen die als afval kunnen worden beschouwd. Deze lijsten zijn evenwel slechts indicatief en de kwalificatie “afvalstof” hangt vooral af van het gedrag van de houder, namelijk of deze zich al dan niet van de betreffende stoffen wil ontdoen.
Het hof is van oordeel dat bij de invulling van het begrip “afvalstof” de wijze van het “zich ontdoen” van de stof doorslaggevend is. Bij het uitleggen van deze term - en daarmee van het begrip “afvalstof” - moet, met inachtneming van alle omstandigheden, rekening worden gehouden met de doelstelling van de richtlijn en moet ervoor worden gewaakt dat aan de doeltreffendheid van de richtlijn geen afbreuk wordt gedaan.
C.4
Ten aanzien van de doelstelling bepaalt de considerans van de richtlijn dat iedere regeling op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen als voornaamste doelstelling moet hebben, de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden veroorzaakt door het ophalen, het transport, de behandeling, de opslag en het storten van afvalstoffen. Het begrip “afvalstof” kan bijgevolg naar het oordeel van het hof niet restrictief worden uitgelegd.
C.5
Het hof stelt vast dat de richtlijn niet een beslissend criterium bevat aan de hand waarvan de wil van de houder om zich van een bepaalde stof of een bepaald voorwerp te ontdoen, kan worden vastgesteld.
E.1
Het hof overweegt dat afvalstoffen nuttig kunnen worden toegepast, waardoor de stoffen het karakter van afvalstof kunnen verliezen. Daarvan kan sprake zijn, indien de stoffen zijn verwerkt tot compost. Het is daarom belangrijk na te gaan in hoeverre de stelling van de verdediging, dat het materiaal voordat het door verdachte werd afgeleverd op de in de tenlasteleggingen bedoelde percelen reeds was aan te merken als compost, juist is.
E.2
Bij de uitleg van de term “compost” gaat het hof uit van de betekenis die de wetgever in de bewezen verklaarde perioden daaraan heeft gegeven. Deze definitie was neergelegd in artikel 1, eerste lid en onder d, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (hierna te noemen: BOOM) en luidde als volgt.
“Product […] dat geheel of grotendeels bestaat uit één of meer organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt, mits blijkens door de producent over te leggen gegevens dit product kennelijk niet geheel of grotendeels is geproduceerd uit dierlijke meststoffen.”
F.1
De bij parketnummer 01/995754-07 onder 1 ten laste gelegde stoffen zijn - zoals reeds hiervoor weergegeven onder A.1 - door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als volgt omschreven.
“Ter plaatse zagen wij […] een hoeveelheid van naar schatting 170 à 200 m3 plantenafval lag. Wij roken een zeer sterke zure lucht die afkomstig was van het genoemde plantenafval. Wij zagen dat het plantenafval bestond uit korte duidelijk zichtbare groengekleurde plantendelen, plantenwortels en gekleurde vruchten.”
F.2
Het Bureau Milieumetingen voegde daaraan onder meer het volgende toe (zie hiervoor onder A.2).
“Ter plaatse […] is een partij gehakselde tomatenplanten (incl. wortels) gestort. De partij heeft een omvang van ca. 200 m3. Op basis van visuele waarnemingen blijkt dat het materiaal korte tijd geleden gehakseld was. […]
[Tijdens] de uitvoering van de veldwerkzaamheden [is] de temperatuur van het gestorte materiaal gemeten. Hieruit is gebleken dat het gestorte materiaal een gemiddelde temperatuur van 48,1 graden Celcius [had].
Het materiaal was korte tijd geleden gehakseld en had een penetrante zure geur. […]
Hieruit is af te leiden dat het composteringsproces nog niet is afgelopen.
[…] Het betreffende materiaal kan derhalve niet als compost worden aangemerkt.”
F.3
Anders dan de raadsman heeft bepleit, levert het vorenstaande naar het oordeel van het hof het wettig en overtuigende bewijs dat de aangetroffen stoffen niet kunnen worden beschouwd als compost, aangezien deze afvalstoffen nog niet waren afgebroken en omgezet tot homogene eindproducten. De omstandigheden dat de verdachte niet heeft kunnen controleren of de bemonstering en analyse correct zijn uitgevoerd en dat hij geen mogelijkheid heeft gehad tot een contra expertise, kan dat niet anders maken aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt naar voren is gekomen dat aan de waarnemingen van de verbalisanten en de bevindingen van het Bureau Milieumetingen zou moeten worden getwijfeld. Overigens merkt het hof op dat de verdachte op geen enkel moment heeft verzocht om een contra expertise uit te mogen voeren.
G.1
De bij parketnummer 01/995754-07 onder 2 ten laste gelegde stoffen zijn - zoals hiervoor onder A.3 aan de orde kwam - door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] als volgt beschreven.
“Wij roken een zeer sterke, zure lucht. Wij zagen dat op het perceel bouwland plantenafval lag. […] Wij zagen dat het afval bestond uit grove delen van planten, tomaten, aardappels en rode paprika. [De] staat van het afval [was te omschrijven als] duidelijk herkenbare grove delen van planten en rode groenten […].”
G.2
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn het hof geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding zouden moeten zijn om aan de bevindingen van de verbalisanten te twijfelen. Naar het oordeel van het hof kan uit deze bevindingen worden afgeleid dat de afvalstoffen nog niet waren afgebroken en omgezet tot homogene eindproducten, zodat ook hier niet van compost kan worden gesproken.
H.1
De bij parketnummer 01/995775-07 ten laste gelegde stoffen zijn door de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 3] aangetroffen en door hen als volgt omschreven (hiervoor onder A.4).
“Wij zagen dat […] een vracht plantaardig afval werd bijgestort. […] Wij zagen dat in het plantaardig afval veel tomaten, onverteerd stro en takjes zaten. […] Het [was] allemaal onverteerd plantaardig materiaal. Wij roken dat het materiaal een zeer penetrante geur verspreidde.”
H.2
Het onder A.5 vermelde rapport van Bureau Milieumetingen voegde daar het volgende aan toe.
“Het materiaal was korte tijd geleden gehakseld en had een penetrante organische geur.
Omdat ten tijde van de inspectie op 12 juni 2007 visueel duidelijk waarneembaar was dat de gestorte partij tomatenplanten (incl. wortelresten) korte tijd geleden gehakseld was, wordt geconcludeerd dat het materiaal niet kan worden aangemerkt als compost.”
H.4.
Gelet daarop kunnen naar het oordeel van het hof ook deze afvalstoffen niet worden aangemerkt als compost, nu deze bevindingen genoegzaam duidelijk maken dat er nog geen sprake was van homogene eindproducten en uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan aan die bevindingen zouden moeten worden getwijfeld.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen - waarbij elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft - in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 01/995754-07 onder 1 en 2 alsmede het bij parketnummer 01/995775-07 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
• Parketnummer 01/995754-07
- 1.
zij op 28 september 2006 te [gemeente] opzettelijk zich van afvalstoffen, te weten plantenafval (duidelijk zichtbare plantendelen, plantenwortels en gekleurde vruchten), heeft ontdaan door deze op een perceel grond aan [adres 1] aldaar - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten.
- 2.
zij op 4 oktober 2006 te [plaats], gemeente [gemeente] opzettelijk zich van afvalstoffen, te weten plantenafval (grove delen van planten, tomaten, aardappels en rode paprika), heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op een perceel grond aan [adres] aldaar te storten.
• Parketnummer 01/995755-07
zij op 12 juni 2007 te [plaats], gemeente [gemeente] opzettelijk zich van afvalstoffen, te weten (grotendeels) onverteerd plantaardig materiaal, heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op een landbouwperceel aan [adres 3] aldaar te storten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bij parketnummer 01/995754-07 onder 1 en 2 en bij parketnummer 01/995775-07
bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer juncto artikel 1a, aanhef en onder 1°, juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1º, van de Wet op de economische delicten, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich tot driemaal toe opzettelijk heeft ontdaan van afvalstoffen.
De economische politierechter heeft de verdachte ter zake daarvan, maar ook ter zake van het opzettelijk lozen van afvalwater, veroordeeld tot een geldboete van EUR 3.000,00.
De advocaat-generaal heeft zich achter dat oordeel geschaard.
De raadsman heeft de vrijspraak van verdachte bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ondanks dat het hof minder feiten bewezen heeft verklaard, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met de door de economische politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, aangezien daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- -
de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
het economisch voordeel dat de verdachte, een professionele speler in de afvalverwerkende bedrijfstak, als gevolg van het bewezen verklaarde heeft genoten door tot driemaal toe niet een verdere compostering van het afval af te wachten en zich daarbij kennelijk niet te bekommeren om de gevolgen, die dat handelen voor het milieu kan hebben;
- -
de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 april 2010 reeds eerder ter zake van milieudelicten is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat na te melden geldboete in het onderhavige geval passend en geboden is. Door deze deels voorwaardelijk op te leggen wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij parketnummer 01/995754-07 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij parketnummer
01/995754-07 onder 1 en 2 en het bij parketnummer 01/995775-07 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte bij parketnummer 01/995754-07 onder 1 en 2 en bij parketnummer 01/995775-07 meer of anders is ten laste gelegd dan is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bij parketnummer 01/995754-07 onder 1 en 2 en het bij parketnummer 01/995775-07 bewezen verklaarde telkens oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 7.000,00 (zevenduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 3.000,00 (drieduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. J.G. Sillevis Smitt,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 1 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.G. Sillevis Smitt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.