Rb. Rotterdam, 10-03-2010, nr. 312370 / HA ZA 08-1913
ECLI:NL:RBROT:2010:BL7883
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-03-2010
- Zaaknummer
312370 / HA ZA 08-1913
- LJN
BL7883
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BL7883, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑03‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑03‑2010
Inhoudsindicatie
onrechtmatig handelen tbs-kliniek in verband met intrekken proefverlof; ontvankelijkheid; ne bis in idem; geen bindende beslissing ten aanzien van de schade van de beroepscommionssie krachtens de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 312370 / HA ZA 08-1913
Vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Poortugaal,
eiser,
advocaat mr. K.B. Larooij,
tegen
de stichting
STICHTING DE KIJVELANDEN, INSTELLING VOOR FORENSISCHE PSYCHIATRIE,
gevestigd te Albrandswaard,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.C. van Gog.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Kijvelanden worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de inleidende dagvaarding d.d. 22 juli 2008, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 10 december 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
de voorafgaand aan de comparitie door De Kijvelanden per brief van 23 april 2009, 1 mei 2009 en 4 mei 2009 toegezonden producties;
- -
de voorafgaand aan de comparitie door [eiser] per brief van 28 april 2009 toegezonden productie;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 8 mei 2009;
- -
de per brief van 8 mei 2009 door De Kijvelanden nagezonden volledige versie van het door haar als productie 9 overgelegde vonnis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Met ingang van 29 april 2003 is [eiser] onder behandeling bij De Kijvelanden op grond van een TBS-maatregel, aan hem opgelegd bij uitspraak van de rechtbank Middelburg van 18 juni 1996.
2.2.
Met toepassing van artikel 51 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) is op 16 mei 2006 aan [eiser] proefverlof verleend; de daartoe vereiste machtiging van de Minister van Justitie is verleend op 26 januari 2006. Aan het verlof is een aantal voorwaarden verbonden:
“Dit proefverlof wordt u verleend onder de algemene voorwaarden, dat u zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten en dat u zich zult houden aan de aanwijzingen van de staf van De Blink en van de functionaris van Reclassering Nederland (…) Als bijzondere voorwaarden worden u gesteld:
- -
U houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van IPF De Kijvelanden
- -
U houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen u te geven door de Reclassering Rotterdam
- -
U zult zich onthouden van alcohol- en drugsgebruik en laat zich hierop controleren
- -
U werkt mee aan gesprekken met een psycholoog en of psychiater van een GGZ instelling en neemt medicatie indien dit geïndiceerd is.
- -
U doet uw best uw werk te behouden. Bij eventuele problemen neemt u contact op met de arbeidsconsulent van de kliniek
- -
U zult uw financiën inzichtelijk maken
- -
U zult zich niet schuldig maken aan enig delict
- -
U verblijft aan de Pretorialaan 139, 3072 EL te Rotterdam. U mag zonder overleg met De Kijvelanden en Reclassering Nederland niet van huisadres veranderen.
Overtreding van deze algemene en bijzondere voorwaarden kan tot gevolg hebben dat Uw proefverlof met forensisch psychiatrisch toezicht wordt ingetrokken.”
2.3.
Op 15 september 2006 is [eiser] voor een “time-out” teruggeplaatst naar De Kijvelanden. Op 7 november 2006 heeft De Kijvelanden aan [eiser] een “Mededeling van de beslissing op grond van artikel 51, derde lid beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden” gedaan. Daarbij is onder andere bepaald:
“Uw proefverlof wordt ingetrokken.
(…)
- o.
U bent de hieronder beschreven voorwaarde niet nagekomen.
• Onthouding van Alcohol gebruik
• Medewerking verlenen aan extra begeleiding naar aanleiding van alcoholgebruik.
• Inzicht in financiën
• Aanwezigheid van contrabanden (…)”
2.4.
[eiser] heeft conform het bepaalde in artikel 56 lid 2 sub b e.v. Bvt ten aanzien van de intrekking van het proefverlof beklag gedaan bij de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij TBS-Kliniek de Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de beklagcommissie). Bij uitspraak van 13 maart 2007 heeft de beklagcommissie, voor zover in deze procedure relevant, het volgende beslist:
“De beklagcommissie acht de volgende gang van zaken aannemelijk geworden. Zonder dat sprake was van het overtreden van de voorwaarden proefverlof was er rond 22 augustus 2006 vanuit de Kliniek reden tot zorg rond klager. Toen er eind augustus begin september 2006 sprake was ven een zorgelijke verwaarlozing van zich zelf en zijn leefomgeving, is klager ingaande 15 september 2006 voor een time out teruggeplaatst op De Blink, met de intentie dat klager na ommekomst van 14 dagen weer terug naar huis zou gaan. Zijn houding op De Blink en de ontdekking van extreem gewelddadig en pornografisch materiaal op zijn pc heeft er vervolgens toe geleid dat hij ingaande 5 oktober 2006 is teruggeplaatst naar Amber, (…) waarbij per 7 november 2006 het proefverlof is ingetrokken omdat geen overeenstemming bereikt kon worden over de voorwaarden van de begeleiding in het resocialisatietraject. (…)
In de bestreden beslissing waarbij het proefverlof is ingetrokken, wordt als motivering aangegeven dat enkele proefverlofvoorwaarden zijn overtreden en dat geen overeenstemming bereikt kan worden over de voorwaarden van de begeleiding in het resocialisatietraject. Hoewel daarnaar omstandig is gevraagd heeft de Kliniek onvoldoende duidelijk kunnen maken welke voorwaarden zijn overtreden. (…) Het is naar het oordeel van de beklagcommissie zeer wel mogelijk dat klager ter voorkoming van recidive gedrag en gelet op zijn psychopathologie op goede gronden is teruggeplaatst naar Amber, maar niet duidelijk is geworden hoe het intrekken van het proefverlof met de schending van de voorwaarden samenhangt. Het beklag is in verband met een onvoldoende motivering van het bestreden besluit gegrond. Het besluit wordt vernietigd waarbij de beklagcommissie bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven.”
2.5.
[eiser] en De Kijvelanden zijn tegen deze uitspraak van de beklagcommissie in beroep gegaan bij de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de beroepscommissie). Op 1 oktober 2007 heeft de beroepscommissie onder meer overwogen en beslist:
“Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden welke proefverlofvoorwaarden klager heeft overtreden.
De beroepscommissie stelt vast dat niet aannemelijk is geworden dat klager zich sinds 16 mei 2006 schuldig heeft gemaakt aan het gebruik van alcohol. (…) Inzake het politieoptreden naar aanleiding van een klacht van klagers buurvrouw is evenmin nader onderzoek verricht, zodat hierdoor in het kader van de onderhavige beoordeling evenmin gewicht kan worden toegekend. Voorts moet worden opgemerkt dat de afwezigheid van contrabande niet als voorwaarde bij het proefverlof is genoemd en dat het gestelde gebrekkige inzicht in klagers financiën niet is gemotiveerd.
Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting onzorgvuldig heeft gehandeld.”
De beroepscommissie heeft het beroep van [eiser] gegrond en het beroep van De Kijvelanden ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd. In dat kader heeft de beroepscommissie overwogen:
“Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe voor de periode dat hij geen verlof heeft genoten. De beroepscommissie stelt deze vast op €150,=.”
2.6.
Op 17 april 2008 heeft [eiser] opnieuw een klaagschrift ingediend, ditmaal met de strekking dat hij de onder 2.4 en 2.5 genoemde beklagzaak weliswaar heeft gewonnen, maar dat De Kijvelanden niets met de uitspraak van de beroepscommissie doet. De beklagcommissie heeft naar aanleiding van deze klacht bij uitspraak van 27 augustus 2008 onder meer het volgende overwogen:
“Nu de bepaling van de beklagcommissie dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 7 november 2006 in stand dienden te blijven door de RSJ is vernietigd, herleeft juridisch gezien de situatie van voor het nemen van het vernietigde bestreden besluit, dat wil zeggen de situatie dat het besluit van 16 mei 2006 rechtskracht had en klager feitelijk proefverlof genoot.
Door de RSJ is (anders dan door de beklagcommissie) niet overwogen dat met het onrechtmatig achten van het intrekken van het proefverlof het aan klager bij besluit van 16 mei 2006 verleende proefverlof niet zou herleven. Met verwijzing naar artikel 51 Bvt moet de conclusie dus zijn dat de kliniek wanneer er niet langer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid proefverlof te verlenen, een nieuw gemotiveerd besluit dient te nemen met betrekking tot de intrekking van het aan klager verleende proefverlof.
De kliniek heeft aangegeven dat zij geen nieuw besluit genomen heeft, maar verwezen naar de behandelplannen.
- 3.3.
De beklagcommissie is van oordeel dat de kliniek een nieuwe beslissing diende te nemen naar aanleiding van de uitspraak van de RSJ en dat verwijzing naar behandelplannen onvoldoende is. Dat feitelijk door klager vanaf 7 november 2006 geen gebruik meer gemaakt is van het hem bij besluit van 16 mei 2006 verleende proefverlof maakt dat niet anders.
De beklagcommissie zal het beklag in verband met onderlinge verwevenheid dan ook in beide zaken gegrond verklaren en draagt de kliniek op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de RSJ.”
- 2.7.
Bij brief van 11 augustus 2008 aan De Kijvelanden heeft de Staatssecretaris van Justitie geschreven:
“Hierbij bevestig ik alsnog de ontvangst van het bericht dat u, ingevolge artikel 57 lid 2 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, per 8 november 2006 het proefverlof van de ter beschikking gestelde D. [eiser], geboren 30 november 1972 te District Suriname, hebt ingetrokken.
Heropname van betrokkene in uw inrichting wordt (alsnog) goedgekeurd.”
- 2.8.
De Staatssecretaris van Justitie heeft per brief van 24 november 2008 aan De Kijvelanden geschreven:
“In mijn eerdere berichten over de verlofstatus van uw patiënt D. [eiser] (…) zijn verschillende data genoemd waarop de machtiging proefverlof zou zijn beëindigd. Ik begrijp dat hierdoor verwarring kan zijn ontstaan. Hiervoor bied ik u mijn excuses aan.
In de praktijk werd als de datum van ingang van de machtiging proefverlof aangemerkt de datum waarop het proefverlof daadwerkelijk een aanvang nam. Bij brief d.d. 17 mei 2006 heeft u mij geïnformeerd dat op 16 mei 2006 het proefverlof van voornoemde patiënt daadwerkelijk een aanvang heeft genomen. In uw geval ben ik er dan ook vanuit gegaan dat de machtiging proefverlof een aanvang heeft genomen op 16 mei 2006. Derhalve is de machtiging proefverlof, conform artikel 54 lid 3 Reglement verpleging ter beschikking gestelden (RVT) op 16 mei 2007 van rechtswege vervallen.”
- 2.9.
Nadat de rechtbank Middelburg bij beslissing van 15 mei 2007 de terbeschikkingstelling van [eiser] had verlengd voor de duur van twee jaar, heeft het hof Arnhem bij uitspraak van 4 februari 2008 deze beslissing vernietigd en de terbeschikkingstelling van [eiser] verlengd met een termijn van één jaar. Vervolgens heeft de rechtbank Middelburg bij beslissing van 1 april 2008 de terbeschikkingstelling van [eiser] verlengd voor de duur van één jaar. Bij al deze beslissingen is de verpleging van overheidswege in stand gelaten. In het beroep tegen deze beslissing heeft het hof Arnhem bij beslissing van 29 april 2009 de terbeschikkingstelling verlengd met een termijn van twee jaar, maar daarbij voorts de verpleging van overheidswege van [eiser] beëindigd onder het stellen van een aantal voorwaarden.
- 2.10.
Inmiddels verblijft [eiser] bij GGZ-Bouman in Capelle aan den IJssel.
3. De vordering
3.1.
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad De Kijvelanden te veroordelen aan [eiser] te betalen een vergoeding van €70,-- voor iedere dag dat [eiser] ten onrechte geen verlof heeft genoten van 15 september 2006 tot aan de dag dat [eiser] weer met proefverlof gaat, te vermeerderen met rente en met kosten. Tijdens de comparitie van partijen heeft [eiser] aangegeven subsidiair te (hebben willen) vorderen vergoeding van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente en met kosten.
3.2.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.3.
Het proefverlof van [eiser] is blijkens de beslissing van de beroepscommissie ten onrechte ingetrokken, waardoor hij ten onrechte geen proefverlof heeft genoten. Daarmee heeft De Kijvelanden onrechtmatig gehandeld.
3.4.
Door het onrechtmatig handelen van De Kijvelanden is [eiser] ten minste anderhalf jaar teruggeworpen in zijn resocialisatietraject, hij heeft zijn baan moeten opgeven, zijn wooncontract moeten beëindigen en toestemming moeten geven een groot gedeelte van zijn inboedel weg te geven dan wel weg te gooien. Voorts heeft [eiser] psychische schade geleden door de terugplaatsing in De Kijvelanden en is hij in zijn eer en goede naam aangetast. De tegemoetkoming die door de beroepscommissie aan [eiser] is toegekend heeft niet te gelden als schadevergoeding.
4. Het verweer
4.1.
Het verweer strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing van die vordering, met compensatie van de kosten. De Kijvelanden heeft daartoe het volgende aangevoerd.
4.2.
[eiser] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat (kort gezegd) de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de verpleging en tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en maatregelen ligt bij de Minister van Justitie, zodat een vordering tot schadevergoeding niet tegen De Kijvelanden kan worden ingesteld.
4.3.
[eiser] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat het hier gaat om een geschil dat in hoogste instantie is beslist volgens de daartoe aangewezen onafhankelijke rechtsgang volgens de Bvt, welke beslissing bindende kracht heeft voor partijen.
4.4.
De Kijvelanden heeft geen onrechtmatige daad gepleegd. De beklag- en beroepscommissie hebben bij hun beslissingen ten onrechte niet getoetst aan de algemene voorwaarde zoals verwoord in artikel 50 lid 3 Bvt, welke voorwaarde door [eiser] is geschonden.
4.5.
Eventueel onrechtmatig handelen van De Kijvelanden is niet aan haar toe te rekenen, nu zij heeft gehandeld binnen haar wettelijke bevoegdheid.
4.6.
Er is sprake van een rechtvaardigingsgrond, gelegen in de wettelijke bevoegdheid van De Kijvelanden om beslissingen te nemen indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen.
4.7.
Causaal verband tussen onrechtmatig handelen van De Kijvelanden en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt. De door De Kijvelanden genomen maatregelen waren onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Bovendien heeft [eiser] geweigerd na de intrekking van het proefverlof mee te werken aan het resocialisatietraject.
4.8.
Er is geen sprake van psychische schade. De Kijvelanden is hooguit een vergoeding verschuldigd tot 16 mei 2007, nu op die dag de machtiging tot het verlenen van proefverlof van de Minister van Justitie is vervallen.
4.9.
Indien al schade is geleden door [eiser] als gevolg van een onrechtmatige daad van De Kijvelanden, is dit een gevolg van omstandigheden die mede aan [eiser] kunnen worden toegerekend en wel in die mate dat de vergoedingsplicht geheel vervalt, omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eis. Uit de uitspraak van het Hof Arnhem van 4 februari 2008 en van de rechtbank Middelburg van 1 april 2008 blijkt immers dat alhoewel [eiser] ten aanzien van zijn klacht in het gelijk is gesteld, dit nog niet betekent dat er geen zorgen bestonden over zijn situatie tijdens het proefverlof, terwijl er nog steeds sprake is van een gevaar voor de veiligheid van anderen. [eiser] heeft bovendien zelf aangegeven dat zijn inboedel kon worden verwijderd en geen voorbehoud gemaakt, noch een vergoeding gevraagd voor de zaken die hij niet kon behouden.
5. De beoordeling
5.1.
Gelet op hetgeen ter comparitie is besproken, zijn de thans te beoordelen geschilpunten beperkt tot:
- -
de vraag of [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, en, zo ja,
- -
de vraag of, gelet op de hiervoor onder 2.5 (en 2.6) genoemde beslissing(en) vaststaat dat De Kijvelanden onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser].
Genoemde vragen zullen hierna achtereenvolgens aan de orde komen.
Ontvankelijkheid [eiser]
5.2.
Het betoog van De Kijvelanden dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, berust op twee pijlers:
- (i)
een vordering tot schadevergoeding kan niet tegen De Kijvelanden worden ingesteld omdat (kort gezegd) de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de verpleging en tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en maatregelen ligt bij de Minister van Justitie;
- (ii)
het gaat hier om een geschil dat in hoogste instantie is beslist in een procedure die is aangewezen door de Bvt, welke beslissing bindende kracht heeft voor partijen.
Beide gronden zullen hierna worden beoordeeld.
Ad (i)
5.3.
De Kijvelanden heeft gesteld dat zij een justitiële particuliere inrichting is, die valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en die ook onder toezicht staat van de Minister van Justitie, waarbij
- -
(ingevolge artikel 11 Bvt) de plaatsing van ter beschikking gestelden in de inrichting geschiedt op last van de Minister van Justitie,
- -
de Minister van Justitie (ingevolge artikel 37c Sr.) erop toeziet dat de ter beschikking gestelde de nodige behandeling krijgt, en
- -
proefverlof alleen kan worden verleend met machtiging van de Minister van Justitie.
Eén en ander betekent, aldus De Kijvelanden, dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en maatregelen ligt bij de Minister van Justitie, zodat een vordering tot schadevergoeding niet tegen De Kijvelanden kan worden ingesteld.
5.4.
Bij de beoordeling van dit betoog zij het volgende vooropgesteld. Op grond van artikel 51 Bvt kan het hoofd van de inrichting aan de verpleegde proefverlof verlenen, met machtiging van de Minister van Justitie. Artikel 54 lid 1 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Rvt) werkt dit uit door te bepalen dat de machtiging tot het verlenen van proefverlof schriftelijk wordt aangevraagd door het hoofd van de inrichting. De machtiging wordt verleend voor de duur van een jaar (artikel 54 lid 3 Rvt).
5.5.
Het hoofd van de inrichting kan krachtens artikel 51 lid 3 Bvt jo. artikel 50 lid 3 Bvt een verleend proefverlof intrekken:
“indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt.”
Het hoofd van de inrichting moet van deze beslissing tot intrekking krachtens artikel 57 lid 1 Rvt kennis geven aan de Minister van Justitie; deze kennisgeving wordt schriftelijk bevestigd.
5.6.
Naast een intrekking van het proefverlof door het hoofd van de inrichting bestaat de mogelijkheid dat de Minister van Justitie de onder 5.4 bedoelde machtiging intrekt. Dat kan, krachtens artikel 57 lid 5 Rvt:
“bij overtreding van de voorwaarden, gesteld bij het verlenen van proefverlof of indien feiten of omstandigheden bekend worden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend.”
5.7.
Het proefverlof kan derhalve op twee manieren worden ingetrokken, namelijk ofwel doordat het hoofd van de inrichting het proefverlof intrekt, ofwel doordat de Minister van Justitie de machtiging tot het verlenen van proefverlof intrekt. Het proefverlof van [eiser] is ingetrokken door het hoofd van De Kijvelanden. De Minister van Justitie heeft, zo blijkt uit het voorgaande, ten aanzien van die intrekking geen bijzondere bevoegdheid; een kennisgeving van de beslissing van het hoofd van de inrichting aan de minister volstaat. Hieruit volgt dat de verantwoordelijkheid voor deze beslissing berust bij het hoofd van De Kijvelanden, welke verantwoordelijkheid, zoals tussen partijen overigens ook niet in geschil is, aan De Kijvelanden moet worden toegerekend. Indien en voor zover (het hoofd van) De Kijvelanden bij het uitoefenen van die verantwoordelijkheid onzorgvuldig handelt, kan De Kijvelanden daarop worden aangesproken uit hoofde van onrechtmatige daad.
5.8.
Aan het voorgaande doet niet af dat De Kijvelanden onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie valt, dat de plaatsing van ter beschikking gestelden in de inrichting geschiedt op last van de Minister van Justitie en dat zonder machtiging van de Minister van Justitie geen proefverlof kan worden verleend. Een en ander neemt immers niet weg dat het hoofd van De Kijvelanden krachtens artikel 51 Bvt bij het intrekken van het proefverlof een eigen verantwoordelijkheid draagt, waarop hij kan worden aangesproken. Dat (het hoofd van) De Kijvelanden deze verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk heeft genomen, blijkt overigens ook uit de gang van zaken rond het intrekken van het proefverlof van [eiser]. (Het hoofd van) De Kijvelanden heeft zich daarbij immers een zelfstandig beeld gevormd ten aanzien van de toestand van [eiser], hetgeen uiteindelijk bepalend is geweest voor de beslissing tot het intrekken van het proefverlof. Hierin ligt de eigen – mogelijk aansprakelijkheid scheppende – verantwoordelijkheid van De Kijvelanden besloten.
Ad (ii)
5.9.
Volgens De Kijvelanden staat het feit dat [eiser] in het kader van de beklag- en beroepsprocedure op grond van de Bvt reeds een tegemoetkoming heeft verkregen eraan in de weg dat hij langs civielrechtelijke weg schadevergoeding vordert. In dat kader stelt De Kijvelanden dat de beklag- en beroepsprocedure in de Bvt voldoet aan de eisen die worden gesteld aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, dat in die procedure is geoordeeld over de beslissing van De Kijvelanden om het proefverlof in te trekken en dat daarbij aan [eiser] een tegemoetkoming is toegekend. Volgens De Kijvelanden is de vordering van [eiser] in de onderhavige procedure gebaseerd op dezelfde gronden en ziet deze vordering alleen op het verkrijgen van een hogere vergoeding.
5.10.
Voor zover De Kijvelanden heeft bedoeld te betogen dat [eiser] niet-ontvankelijk is op basis van het “Ne bis in idem”-beginsel, faalt dit betoog. Genoemd beginsel houdt in een verbod om tegenover dezelfde wederpartij een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking in te stellen. In tegenstelling tot in het strafrecht bestaat in het Nederlandse rechtssysteem ten aanzien van civiele zaken geen algemeen “Ne bis in idem”-beginsel; uitgangspunt is dat schending van dit beginsel in een burgerlijk geschil geen grond is die kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. Het instellen van een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking tegenover dezelfde wederpartij kan wel leiden tot de conclusie dat sprake is van misbruik van procesrecht. Daarvan is, zoals hierna zal worden besproken, geen sprake.
5.11.
Zoals hiervoor aan de orde is gekomen, heeft het hoofd van De Kijvelanden op de voet van artikel 51 lid 3 Bvt jo. artikel 50 lid 3 Bvt een beslissing genomen tot intrekking van het proefverlof. De Bvt bevat een procedure voor de verpleegde om tegen deze beslissing op te komen: de verpleegde kan tegen deze beslissing beklag doen bij de beklagcommissie (op grond van artikel 56 lid 2 onder b. Bvt), en vervolgens (krachtens artikel 67 Bvt) bij de beroepscommissie beroep instellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie. Zoals tussen partijen (terecht) niet in geschil is, is deze procedure een – in de zin van artikel 6 EVRM – met voldoende waarboren omklede rechtsgang.
5.12.
Indien de beklagcommissie van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd (onder andere) bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moet worden geacht, verklaart zij het beklag gegrond en vernietigt zij de beslissing (artikel 66 lid 2 Bvt). In dat geval moeten de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing door het hoofd van de inrichting voor zover mogelijk ongedaan worden gemaakt, althans in overeenstemming worden gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie (artikel 66 lid 6 Bvt). Voor zover die rechtsgevolgen niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de beklagcommissie of klager recht heeft op een tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn (artikel 66 lid 7 Bvt).
5.13.
De beroepscommissie kan de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen (artikel 68 lid 2 onder c. Bvt). In dat geval doet de beroepscommissie hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen (artikel 68 lid 3 Bvt). Het onder 5.12 besproken artikel 66 Bvt – ten aanzien van de gevolgen van een vernietiging van de beslissing van het hoofd van de inrichting – is, voor zover in deze procedure van belang, op de uitspraak van de beroepscommissie van overeenkomstige toepassing (artikel 68 lid 4 Bvt).
5.14.
In casu heeft de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd en aan [eiser] (op de voet van artikel 68 lid 3 Bvt jo. artikel 68 lid 4 Bvt jo. artikel 66 lid 7 Bvt) een geldelijke tegemoetkoming toegekend. Uit hetgeen onder 5.12 en 5.13 is overwogen volgt dat deze tegemoetkoming moet worden gezien als een substituut voor een (door de Bvt (in artikel 66 lid 6) vooropgestelde) compensatie in natura, te weten dat betrokkene alsnog de faciliteiten krijgt die hem naar het oordeel van de beroepscommissie ten onrechte zijn onthouden. Deze tegemoetkoming moet ook in die zin worden gezien, en derhalve als (slechts) een financiële compensatie voor het feit dat de beklaagde ten onrechte bepaalde faciliteiten zijn onthouden. De tegemoetkoming is niet een vorm van schadevergoeding in de zin die daaraan in het burgerlijk recht wordt toegekend. De taak van de beroepscommissie op grond van de Bvt is ook niet om schadevergoeding vast te stellen, maar slechts om een tegemoetkoming vast te stellen.
5.15.
Hetgeen onder 5.14 is overwogen komt overeen met het standpunt van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) – de beroepsrechter die (onder meer) de in artikel 56 Bvt genoemde beslissingen toetst –; het is vaste rechtspraak van de RSJ (zowel bij klachtprocedures gegrond op de Bvt als bij klachtprocedures gegrond op de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw), welke laatste wet een gelijksoortige klachtenprocedure kent als de Bvt (zie op dit punt met name artikel 73 lid 4 Pbw jo. artikel 68 lid 7 Pbw)) dat een aan de klager toegekende financiële tegemoetkoming niet is bedoeld als schadevergoeding, omdat voor het verkrijgen daarvan voor klager andere wegen openstaan (zie bijvoorbeeld RSJ 9 juni 2008, 08/0297/TA). De RSJ noemt daarbij met zoveel woorden de mogelijkheid dat de klager zich met een civiele vordering wendt tot de burgerlijke rechter.
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat hetgeen ter beoordeling voorlag (bij de onder 2.4 bedoelde procedure) aan de beklag- en beroepscommissie, namelijk de klacht die betrekking heeft op de jegens [eiser] genomen beslissing van het hoofd van De Kijvelanden, iets anders is dan de thans voorliggende rechtsvraag, namelijk of De Kijvelanden op grond van onrechtmatige daad is gehouden de door [eiser] als gevolg van die beslissing geleden schade te vergoeden. Van een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking tegenover dezelfde wederpartij is derhalve geen sprake. Dat in beide procedures mogelijk dezelfde stellingen aan de orde komen en getoetst worden, levert (op zichzelf) geen strijd op met de goede procesorde.
5.17.
Voor zover De Kijvelanden heeft bedoeld te betogen dat de beslissing van de beroepscommissie tot toekenning van een tegemoetkoming aan [eiser] formele rechtskracht heeft in de bestuursrechtelijke zin, en er aldus aan in de weg staat dat [eiser] in de onderhavige procedure schadevergoeding vordert, gaat dit verweer evenmin op. Van formele rechtskracht van een beslissing van de beroepscommissie ten aanzien van een recht op schadevergoeding van [eiser] kan hoe dan ook geen sprake zijn, nu, zoals uit het voorgaande volgt, de beroepscommissie zich niet alleen geen oordeel heeft gevormd over de vraag of en in hoeverre [eiser] aanspraak heeft op schadevergoeding, maar de beroepscommissie, gelet op hetgeen onder 5.14 en 5.15 is overwogen, daarover ook geen oordeel pleegt te geven. Daaruit volgt dat [eiser] zich tot de civiele rechter kan wenden voor de beoordeling van de vraag of en zo ja in hoeverre recht bestaat op schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad.
Onrechtmatig handelen De Kijvelanden
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of De Kijvelanden onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door de beslissing tot intrekking van het proefverlof.
5.19.
[eiser] heeft gesteld dat op grond van de beslissing van de beroepscommissie vaststaat dat zijn proefverlof ten onrechte is ingetrokken en dat hij daardoor tevens ten onrechte een periode geen (proef-)verlof heeft genoten, zodat De Kijvelanden onrechtmatig heeft gehandeld.
5.20.
De Kijvelanden heeft betoogd dat het onder de gegeven omstandigheden alleszins was gerechtvaardigd dat [eiser] voor een time-out is teruggehaald en dat het intrekken van het proefverlof noodzakelijk was geworden in de zin van artikel 50 lid 3 Bvt, waarbij De Kijvelanden erop heeft gewezen dat de beroepscommissie voorbij is gegaan aan de bevoegdheid die artikel 50 lid 3 Bvt het hoofd van de inrichting biedt, namelijk om het proefverlof in te trekken indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen. Volgens De Kijvelanden deed deze omstandigheid zich in het geval van [eiser] voor, omdat was gebleken dat [eiser] niet in staat was zelfstandig te leven en te wonen, hij zich verwaarloosde en zijn verplichtingen niet nakwam. In dat kader stelt De Kijvelanden dat in de onderhavige civiele procedure opnieuw de rechtmatigheid van de beslissing tot intrekking beoordeeld moet worden.
5.21.
In de door partijen naar aanleiding van de beslissing tot intrekking van het proefverlof gevolgde beklagprocedure is geoordeeld dat De Kijvelanden het proefverlof op onjuiste gronden heeft ingetrokken. Dat oordeel is uitgangspunt in deze procedure. Met haar stelling dat de rechtbank in deze procedure opnieuw de rechtmatigheid van de beslissing tot intrekking van het proefverlof heeft te beoordelen, miskent De Kijvelanden dat over de rechtmatigheid van deze beslissing reeds een oordeel is gegeven in een procedure die met voldoende waarborgen is omkleed. Voor de civiele rechter is derhalve geen ruimte (opnieuw) de rechtmatigheid van die beslissing te beoordelen. In het kader van de beoordeling van de vraag of De Kijvelanden onrechtmatig heeft gehandeld, kan dan ook in het midden blijven of, zoals De Kijvelanden betoogt, zij de beslissing tot intrekking van het proefverlof ook had kunnen baseren op de algemene grond van artikel 50 lid 3 Bvt. Feit is immers dat De Kijvelanden de intrekking van het proefverlof van [eiser] heeft gebaseerd op overtreding van de bijzondere voorwaarden, terwijl in deze procedure, op basis van de beoordeling in de gevolgde beklagprocedure, uitgangspunt is dat [eiser] de aan het proefverlof verbonden bijzondere voorwaarden niet heeft overtreden.
5.22.
De rechtbank is van oordeel dat De Kijvelanden jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door op onjuiste gronden het proefverlof van [eiser] in te trekken. Van (het hoofd van) De Kijvelanden mag, mede in aanmerking genomen het feit dat een beslissing tot intrekking van proefverlof voor de verpleegde een ingrijpende beslissing is met verstrekkende gevolgen, worden verwacht dat hij een dergelijke beslissing voorbereidt met de nodige zorgvuldigheid. Door op onjuiste gronden het proefverlof van [eiser] in te trekken, heeft De Kijvelanden ten aanzien van [eiser] niet de nodige zorgvuldigheid in acht genomen en op die grond jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld.
5.23.
Gelet op hetgeen ter comparitie met partijen is besproken, zullen partijen thans in de gelegenheid worden gesteld bij nadere conclusie te bespreken of De Kijvelanden, op grond van voormeld onrechtmatig handelen, ook aansprakelijk is jegens [eiser] of dat zich, zoals De Kijvelanden stelt, een rechtvaardigingsgrond voordoet en, als De Kijvelanden aansprakelijk is, of sprake is van daardoor veroorzaakte schade, van welke aard en tot welk bedrag. In afwachting van die conclusiewisseling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank,
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 21 april 2010 voor een nadere conclusie aan de zijde van [eiser] als bedoeld onder 5.23, waarna De Kijvelanden een antwoordconclusie kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.?
2148/106