HR, 11-10-2022, nr. 22/01814
ECLI:NL:HR:2022:1415
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
22/01814
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1415, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑10‑2022; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHDHA:2014:1259
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0198
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Herziening. (Poging tot) gekwalificeerde doodslag, meermalen gepleegd, door op inzittenden van auto te schieten (art. 287 Sr). Nieuw deskundigeninzicht over positie van aanvrager t.t.v. schietincident in relatie tot beroep op noodweer. Aangevoerd wordt dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv op de grond hof noodweersituatie zou hebben aangenomen als het bekend was geweest met conclusies in overgelegd rapport over positie van aanvrager t.o.v. auto toen aanvrager schoten afvuurde. De stukken op basis waarvan deskundige zijn rapport heeft opgesteld zijn (met uitzondering van een tweetal processtukken van procedure bij voorlopige voorzieningenrechter) uitsluitend stukken die al deel uitmaken van dossier in strafzaak tegen aanvrager. V.zv. met aanvraag is beoogd rapport als nieuw deskundigeninzicht aan te merken, kan dat niet worden gevolgd omdat aanvraag niet is voorzien van in HR:2016:736 aangeduide informatie die benodigd is om inhoud van deskundigeninzicht en nieuwheid daarvan op waarde te kunnen schatten. Ook anderszins kan aan rapport niet een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv worden ontleend. De conclusies van het rapport berusten namelijk op stukken die zijn ontleend aan strafdossier en houden daarmee in de kern niet meer in dan een andere waardering van inhoud van stukken waarmee hof al bekend was. Afwijzing aanvraag. Vervolg op HR:2015:1765 (strafzaak).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01814 H
Datum 11 oktober 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Den Haag van 11 april 2014, nummer 22-005433-11, ingediend door D.M. Penn, advocaat te Maastricht,
namens
[aanvrager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor onder meer doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken (meermalen gepleegd), en poging tot doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken (meermalen gepleegd), tot een gevangenisstraf van 21 jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De uitspraak van het hof
3.1
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, is door het hof ten laste van de aanvrager onder meer bewezenverklaard dat:
“1. hij op 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel geschoten in het hoofd van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een poging afpersing van een tas inhoudende een grote hoeveelheid cocaïne en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
2. hij op 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel geschoten in het hoofd van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een poging afpersing van een tas inhoudende een grote hoeveelheid cocaïne en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
3. hij op 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen (een) kogel(s) heeft afgevuurd op die [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een poging afpersing van een tas inhoudende een grote hoeveelheid cocaïne en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken;
4. hij op 02 april 2011 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 4], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging doodslag werd vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een poging afpersing van een tas inhoudende een grote hoeveelheid cocaïne en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.”
3.2
Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld over de toedracht van deze bewezenverklaarde feiten:
“Op 2 april 2011, op de parkeerplaats tussen de Havixhorst en de Broekhorst in Alphen aan den Rijn (hierna ook: de parkeerplaats), vindt vlak na middernacht een ontmoeting plaats tussen enerzijds de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] en anderzijds [slachtoffer 4], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Deze ontmoeting zou gaan over de verkoop van drie kilo cocaïne, door de verdachte en zijn medeverdachte aan (een van) de genoemde vier anderen.
[slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] arriveren in een Renault Laguna op de genoemde parkeerplaats. [slachtoffer 3] parkeert deze auto achterwaarts - derhalve met de neus naar de straat gericht - in één van de parkeervakken. Vanaf de voorzijde van de Renault Laguna bezien, staan aan de linkerzijde een witte Hyundai bestelbus en rechts een witte Ford Fiësta en daarnaast een rode Fiat 500 geparkeerd. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] stappen uit de Renault Laguna. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] blijven in de auto zitten. Vervolgens arriveert de verdachte samen met [betrokkene 2], een kennis, in diens auto. Medeverdachte [betrokkene 1] en zijn vriendin [betrokkene 3] arriveren in een Kia Ceed. [betrokkene 2] rijdt weg nadat de verdachte uit de auto is gestapt. [betrokkene 1] parkeert zijn auto in de directe omgeving van de afgesproken ontmoetingsplek en stapt ook uit. Hij heeft de tas met de cocaïne bij zich. De verdachte en [betrokkene 1] lopen samen in de richting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en vervolgens lopen zij alle vier naar de plek waar de Renault Laguna is geparkeerd.
Op enig moment loopt [betrokkene 1] terug naar zijn auto. De verdachte neemt plaats in de Renault Laguna. Op dat moment ligt de tas met cocaïne ook in die auto. Hoewel de verklaringen hieromtrent niet eensluidend zijn, is het duidelijk dat de verdachte zich op enig moment weer buiten de auto bevindt en dat tussen hem en [slachtoffer 2] een worsteling plaatsvindt. Ook kan worden aangenomen dat de verdachte tijdens deze worsteling op de grond ligt en op enig moment een wapen in zijn handen heeft. [slachtoffer 2] roept dan: “Hij heeft een pistool”, stapt in de Renault Laguna en de auto wordt gestart. De tas met cocaïne ligt nog steeds in de auto. Terwijl de Renault Laguna uit het parkeervak wegrijdt en een bocht naar links maakt richting de Broekhorst, schiet de verdachte - die zich op dat moment links en op korte afstand van de bestuurderszijde van de Renault Laguna bevindt - meermalen in de richting van die Renault Laguna. Hierbij worden alle vier de inzittenden geraakt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden in het hoofd geraakt, [slachtoffer 3] ter hoogte van de linkerborst, schouder en achterarm en [slachtoffer 4] in de linkerschouder. (...)
De inzittenden van de Renault Laguna rijden naar het Bleuland Ziekenhuis in Gouda. Daar blijkt dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] zijn overleden door orgaanschade aan de hersenstam ten gevolge van een doorschot in het hoofd.
(...)
Uit het schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is ten aanzien van de verwonding in het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 2] in combinatie met schotrestenfolie, gebleken dat de schootsafstand tussen de 25 en 150 centimeter moet zijn geweest. Dit past bij de op 4 april 2011 afgelegde verklaring van [slachtoffer 4] dat de afstand tussen hen en de schutter ‘qua lengte maar één auto was’ en dat werd geschoten direct nadat de auto was gestart, alsmede de op 3 april 2011 door [slachtoffer 3] afgelegde verklaring dat hij in de bocht een aantal knallen hoorde. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de Renault Laguna vanuit het parkeervak nog in de bocht aan het wegrijden was en dat de verdachte vanaf korte afstand op de auto heeft geschoten. Bij onderzoek aan die Renault Laguna is voorts gebleken dat het raam aan de bestuurderszijde (door een kogelinslag) was vernield. Er zijn kogels aangetroffen in de linkermiddenstijl en de rechtervoorstijl van het voertuig alsmede fragmenten van een kogel in de bekleding/vulling van de rugleuning van de bijrijdersstoel. In de bekleding van het rechtervoorportier is voorts een inschotopening aangetroffen van een kogel op de binnenzijde van het plaatstaal van het rechtervoorportier. Uit deze bevindingen volgt dat alle schoten zijn afgevuurd in de richting van de ruiten van de linkerzijde van de auto, en niet in de richting van de (onderzijde) van de autoportieren, alwaar immers geen kogelinslagen zijn aangetroffen. Uit het dossier volgt voorts dat de schoten zijn afgevuurd met - naar moet worden aangenomen - een revolver, een wapen dat meestal bestaat uit zes kamers met daarin de patronen (kogels). Bij het schieten zijn alle inzittenden van de Renault Laguna geraakt. [slachtoffer 3] heeft drie kogelgaten opgelopen, te weten in de linkerborst, linkerschouder en linker achterarm, [slachtoffer 4] is door één kogel in de schouder geraakt en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn beiden in het hoofd geraakt, door twee kogels, dan wel één kogel (middels een doorschot). De verdachte heeft verklaard vaker de trekker te hebben overgehaald, maar dat het zo zal zijn dat hij een keer of zes heeft geschoten, hetgeen overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer 3], die het heeft over ‘een stuk of zes schoten’ alsmede met de verklaringen van omwonenden die spreken over vijf á zes schoten. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het wapen met twee handen op de auto heeft gericht en heeft geschoten. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte op korte afstand van de auto stond, het wapen met twee handen vasthield en gericht en meer dan eens heeft geschoten op de binnenkant van de auto. In de auto bevonden zich de inzittenden, die de verdachte allen heeft geraakt.”
3.3
Het hof heeft verder het beroep op (putatief) noodweer van de aanvrager als volgt samengevat en verworpen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2014 is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer wegens een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich mocht verdedigen. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman het volgende aangevoerd. De verdachte werd door [slachtoffer 2] uit de Renault Laguna getrokken en er ontstond een worsteling, waarbij hij is geslagen en ten val is gekomen. De verdachte schopte het wapen uit de hand van [slachtoffer 2], heeft dit in zijn angst gepakt en zich geprobeerd te onttrekken aan de situatie door te vluchten. Vervolgens kwam de Renault Laguna met gierende banden op verdachte afgereden. De verdachte moest wegspringen om niet door de auto te worden geraakt en heeft daarna met het wapen in zijn handen op de auto geschoten om zijn belagers af te schrikken. Pas later heeft hij beseft dat zijn belagers er met de cocaïne vandoor gingen en heeft hij tezamen met medeverdachte [betrokkene 1] de achtervolging ingezet om deze terug te krijgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelijk de rechtbank onderscheidt het hof in de hiervoor onder 1 weergegeven feiten en omstandigheden twee fasen, te weten de eerste fase bestaande uit de worsteling van verdachte met [slachtoffer 2] en de tweede fase bestaande uit het wegrijden van de Renault Laguna en het op deze auto schieten door de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich in de eerste fase, te weten de worsteling met [slachtoffer 2] waarbij de verdachte ten val is gekomen, geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij gerechtigd was om zich te verdedigen.
Tijdens de tweede fase echter, die aanving op het moment dat de worsteling ten einde was en toen alle vier de inzittenden in de Renault Laguna waren gestapt en - onder medeneming van de tas met cocaïne - wegreden uit het parkeervak, was de noodweersituatie naar ’s hofs oordeel feitelijk reeds geëindigd. De verdachte werd op dat moment niet meer belaagd en kon zich onttrekken aan de situatie, reeds door zelf geen handelingen meer te verrichten: zijn aanvallers reden immers weg.
Het hof acht de door de verdediging geschetste gang van zaken in de tweede fase, te weten dat de Renault Laguna met gierende banden op verdachte af kwam rijden terwijl hij richting de auto van [betrokkene 1] probeerde te vluchten, volstrekt onaannemelijk. De bevindingen uit het forensisch onderzoek, de 3D-reconstructie zoals getoond ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 maart 2013, de verklaringen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] alsmede de aanvankelijk door de verdachte zelf afgelegde verklaringen bieden geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat de Renault Laguna - zoals door de verdediging is betoogd - in de richting van de verdachte is gereden dan wel op de verdachte dreigde in te rijden. Met name voornoemde 3D-reconstructie, waarbij de draaicirkel van de uit het parkeervak wegrijdende Renault Laguna (die tussen een bestelauto en een personenauto stond geparkeerd) is getoond ten opzichte van de mogelijke plaatsen waarop verdachte - mede gebaseerd op zijn eigen verklaringen - op dat moment stond, de kogelinslagen die alle vanaf de linkerzijde de Renault Laguna hebben geraakt dan wel zijn binnen gekomen, alsmede de verwondingen van de slachtoffers, alle aan de linkerzijde van hun lichaam, laten geen enkele ruimte voor de stelling dat deze auto op verdachte af/in kwam rijden.
Veeleer acht het hof het aannemelijk - mede gelet op de verklaring van de verdachte d.d. 26 april 2011 - dat de inzittenden van de Renault Laguna zich met de cocaïne uit de voeten wilden maken en dat de verdachte om dit te voorkomen bij het wegrijden van de Renault op hen heeft geschoten. De verdachte heeft op voormelde datum immers verklaard dat hij hoorde dat de auto gestart werd en dat hij dacht dat “ze” van plan waren weg te rijden. Hij heeft de revolver op de auto gericht en geroepen “stop, stop, stop”. Hij was in angst en paniek en zij hadden de spullen die niet van hem waren. Uit deze verklaring leidt het hof af dat de verdachte reeds op dat moment besefte dat de inzittenden van de Renault Laguna er met de cocaïne vandoor wilden gaan en dat hij hen bewust wilde tegenhouden. De verdachte heeft aldus de confrontatie gezocht met zijn rippers. Naar het oordeel van het hof was op het moment dat verdachte op de inzittenden van de auto schoot dus geen sprake van een noodweersituatie in de zin van een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich mocht verdedigen.”
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt onder verwijzing naar het bij de aanvraag gevoegde rapport dat door [betrokkene 4] is opgemaakt, aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het hof met betrekking tot de onder 1 tot en met 4 bewezenverklaarde feiten een noodweersituatie zou hebben aangenomen en de aanvrager zou hebben ontslagen van alle rechtsvervolging, als het bekend was geweest met de conclusies van [betrokkene 4] over – kort gezegd – de positie van de aanvrager ten opzichte van de Renault Laguna toen de aanvrager schoten afvuurde op genoemde auto.
4.3.1
Het onder 4.2 vermelde rapport houdt onder meer in:
“De in deze rapportage besproken onderzoeksresultaten zijn echter waarschijnlijker wanneer het scenario zoals dat wordt omschreven door verdachte [aanvrager] juist is, dan wanneer het scenario zoals dat wordt omschreven door de slachtoffers juist is.
Dit betekent dat het aannemelijk is dat de Renault Laguna op het moment van wegrijden uit het parkeervak wel degelijk in de richting van [aanvrager] is gereden. Dat [aanvrager] een eerste schot gelost heeft op de Renault terwijl deze nog niet volledig met zijn neus in zijn richting stond en dat de verdachte vervolgens op de Renault blijft schieten terwijl deze hem passeerde.
(...)
Op basis van de gepresenteerde bevindingen in deze rapportage lijkt een positionering van de verdachte op de locatie zoals weergegeven in figuur 8, aan de achterzijde van de rode Fiat Cinquecento het meest aannemelijk.
Uit het dossier is geen informatie verkregen waaruit bewijs kan worden gevonden voor de stelling dat de verdachte op enig moment recht voor de Renault Laguna heeft gestaan en hiervoor opzij heeft moeten gaan.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan echter niet worden uitgesloten dat de auto in de richting van de verdachte is komen rijden en deze rakelings heeft gepasseerd.”
4.3.2
In de paragraaf ‘Verkregen informatie’ van het rapport van [betrokkene 4] staat vermeld welke stukken aan [betrokkene 4] ter beschikking zijn gesteld. Op basis van die stukken heeft [betrokkene 4] zijn rapport opgesteld. Het gaat – met uitzondering van een tweetal processtukken van een procedure bij de voorlopige voorzieningenrechter – uitsluitend om stukken die al deel uitmaken van het dossier in de strafzaak tegen de aanvrager.
4.4.1
Voor zover met de aanvraag is beoogd het rapport van [betrokkene 4] als nieuw deskundigeninzicht aan te merken, kan dat niet worden gevolgd omdat de aanvraag niet is voorzien van de in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:736 aangeduide informatie die benodigd is om de inhoud van een deskundigeninzicht en de nieuwheid daarvan op waarde te kunnen schatten.
4.4.2
Ook anderszins kan aan het rapport niet een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv worden ontleend. De onder 4.3.1 genoemde conclusies van het rapport van [betrokkene 4] berusten namelijk op stukken die zijn ontleend aan het strafdossier, en houden daarmee in de kern niet meer in dan een andere waardering door [betrokkene 4] van de inhoud van stukken waarmee het hof al bekend was.
4.5
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.