Ik ga ervanuit dat de vermelding in de brief van 25 oktober 2015 van “2 september 2015” het jaartal op een schrijffout berust.
HR, 29-03-2016, nr. 14/06236
ECLI:NL:HR:2016:523
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
14/06236
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:523, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2016; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:154, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:154, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:523, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2015:2583, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑09‑2015; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1215
ECLI:NL:PHR:2015:1215, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2583
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0170
SR-Updates.nl 2015-0370
Uitspraak 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:2583. HR verklaart de aanvraag tot herziening gegrond.
Partij(en)
29 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/06236 H
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Alkmaar van 14 september 2007, nummer 14/700166-07, ingediend door T.N. van Riel, advocaat te Alkmaar, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994", gepleegd op 10 december 2006 in de gemeente Heerhugowaard, veroordeeld tot een geldboete van € 390,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De procedure tot herziening
2.1.
Voor het verloop van het geding tot dusverre verwijst de Hoge Raad naar zijn tussenarrest van 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2583.
2.2.
De Hoge Raad heeft bij dat tussenarrest de raadsvrouwe verzocht een schriftelijke toelichting als in dat arrest bedoeld in te zenden. Voorts heeft de Hoge Raad daarbij de stukken in handen gesteld van de Procureur-Generaal en hem verzocht de verbalisante [verbalisant] bij aanvullend proces-verbaal haar in dat arrest omschreven redenen van wetenschap te doen geven.
2.3.
Op 26 oktober 2015 is een schriftelijke toelichting van de raadsvrouwe bij de Hoge Raad binnengekomen. Voorts is bij de Hoge Raad binnengekomen een aanvullend proces-verbaal van 14 oktober 2015 van de verbalisante [verbalisant]. De raadsvrouwe heeft schriftelijk gereageerd op dit aanvullend proces-verbaal.
2.4.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft (nader) geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
3. De grondslag voor herziening
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4. Nadere beoordeling van de aanvraag
Op de door de Advocaat-Generaal in haar nadere conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als hiervoor onder 3 bedoeld. Derhalve is de aanvraag gegrond en moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016.
Conclusie 26‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:2583. HR verklaart de aanvraag tot herziening gegrond.
Nr. 14/06236 H Zitting: 26 januari 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Nadere conclusie inzake: [aanvrager] |
De aanvrager van herziening is bij vonnis van 14 september 2007 in de zaak met parketnummer 14/700166-07 door de politierechter in de Rechtbank te Alkmaar veroordeeld tot een geldboete van € 390, te vervangen door 7 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, wegens overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 op 10 december 2006. Het vonnis is onherroepelijk geworden.
Namens de aanvrager heeft Mr. T.N. van Riel, advocaat te Alkmaar, een verzoek tot herziening van het vonnis ingediend vanwege een persoonsverwisseling, omdat iemand anders zich als aanvrager heeft voorgedaan tijdens de aanhouding op 10 december 2006.
Op 12 mei 2015 heb ik geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat deze op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
In zijn arrest van 15 september 2015 heeft de Hoge Raad in verband met de beoordeling van de proceshouding van de aanvrager drie vragen gesteld aan de raadsvrouw van aanvrager met het verzoek deze schriftelijk te beantwoorden:
“(a) waarom de aanvrager - na aanhouding van de zaak met het oog op het onderzoek van het door hem gevoerde verweer - niet is verschenen op de nadere terechtzitting van de Politierechter,
(b) waarom hij ondanks de niet-honorering van het in eerste aanleg gevoerde verweer, geen grieven heeft voorgesteld na het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter noch ter terechtzitting van het Hof is verschenen, en
(c) hoe het tijdsverloop is te verklaren tussen het opmaken van het proces-verbaal van 3 juni 2010 waarop de aanvraag steunt, en de indiening van de aanvraag, die op 12 december 2014 - dus bijna drie-en-een-half jaar later - bij de Hoge Raad is ingekomen.”
In hetzelfde arrest heeft de Hoge Raad mij gevraagd bij de verbalisante [verbalisant 1] bij aanvullend proces-verbaal haar redenen van wetenschap te doen geven wat betreft haar verklaring dat zij "met 100 percent zekerheid [kan] zeggen" dat de aanvrager niet de persoon is die zij in de nacht van 10 december 2006 bij een alcoholcontrole heeft aangehouden.
Ik zal eerst de nadere informatie die is binnengekomen met betrekking tot de proceshouding van de aanvrager bespreken en daarna de redenen van wetenschap van [verbalisant 1].
Proceshouding aanvrager
5. Op 25 oktober 2015 heeft de raadsvrouw van aanvrager schriftelijk en gedocumenteerd op de drie bovengemelde vragen met betrekking tot de proceshouding van aanvrager gereageerd. Hieruit komt naar voren dat de verstandelijke vermogens van aanvrager beperkt zijn, hetgeen wordt onderbouwd door de omstandigheid dat aanvrager in de periode 2006-2010 speler was in het Nederlands ID-voetbalelftal, dat bestaat uit de beste Nederlandse voetbalspelers met een IQ van maximaal 75 en door de resultaten van een psychologisch onderzoek dat op 11 juni 2012 heeft plaatsgevonden en dat is overgelegd als bijlage 3. Deze resultaten bevestigen dat aanvrager functioneert op een zwakbegaafd niveau. Informatief is het citaat dat de raadsvrouw aanhaalt uit dit onderzoek:
‘Zijn kennis van het hoe en waarom van alledaagse situaties en afspraken is beperkt (...). Bij moeilijke taken geeft hij snel op en vertoont hij weinig doorzettingsvermogen.’ (bijlage 3, pagina 5, gearceerde tekst).
En:
‘Opdrachten en instructies zullen eenvoudig, letterlijk en concreet moeten zijn. Geef informatie niet te snel en in kleine eenheden en herhaal instructies regelmatig.’ (bijlage 3, pagina 6, gearceerde tekst)
6. Bovendien verbleef aanvrager volgens zijn raadsvrouw tijdens de strafzaak niet op het toenmalige GBA-adres omdat die woning onbewoonbaar was en leidde hij een min of meer zwervend bestaan. Uit de informatie die de raadsvrouw verstrekt blijkt ook dat aanvrager ten tijde van de strafzaak geen advocaat heeft ingeschakeld, wellicht wederom vanwege zijn beperkte verstandelijke vermogens. Dit verklaart waarom aanvrager niet op de door de Hoge Raad in zijn vragen onder a en b genoemde terechtzittingen is verschenen c.q. een memorie van grieven heeft ingediend of laten indienen en waarom het zo lang geduurd heeft voordat er een herzieningsverzoek is ingediend.
7. Uiteindelijk heeft de aanvrager zich in de tweede helft 2014 gewend tot zijn huidige raadsvrouw welke vervolgens voortvarend tewerk is gegaan. Zij heeft op 2 september 20141.het dossier opgevraagd en om een afschrift van het aanvullend proces-verbaal van 3 juni 2010 verzocht. Na verstrekking van deze stukken, waarvan het laatste stuk door het OM op 5 november 2014 is toegezonden, is de aanvraag tot herziening op 12 december 2014 ingediend.
8. Mijn conclusie ten aanzien van de proceshouding van aanvrager is dat deze hem, op grond van de door de raadsvrouw verstrekte informatie, waaraan gelet op de bijgevoegde stukken naar mijn mening niet getwijfeld hoeft te worden, in het kader van onderhavige herzieningsprocedure niet kan worden tegengeworpen. Deze informatie maakt inzichtelijk waarom aanvrager niet op de zittingen bij de politierechter en het hof is verschenen en waarom er in hoger beroep geen grieven zijn ingediend. Zij verklaren ook het tijdsverloop tussen het opmaken van het proces-verbaal van 3 juni 2010 en de indiening van de herzieningsaanvraag op 12 december 2014.
Redenen van wetenschap van verbalisante [verbalisant 1]
9. Zoals door de Hoge Raad verzocht heb ik op 16 september 2015 via het College van procureurs-generaal verzocht om een proces-verbaal van verbalisante [verbalisant 1] omtrent haar redenen van wetenschap dat zij "met 100 percent zekerheid [kan] zeggen" dat de aanvrager niet de persoon is die zij in de nacht van 10 december 2006 bij een alcoholcontrole heeft aangehouden.
10. Hierop heeft [verbalisant 1] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt dat op 11 november 2015 aan de Hoge Raad is toegezonden, waarin zij op ambtseed verklaart:
“Op 3 juni 2010 heb ik een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt met betrekking tot een negatieve herkenning van [aanvrager] op 5 mei 20152.. Zie hiervoor proces-verbaal van bevindingen PL10AL-2010059174-2. Dit proces-verbaal van bevindingen was abusievelijk niet ondertekend. Hiervan heb ik een nieuw proces-verbaal van bevindingen opgemaakt dat eerder genoemd proces-verbaal door mij op ambtseed was opgemaakt. Zie hiervoor proces-verbaal PL1100-2015096202-03.
De Hoge Raad heeft aan mij verzocht een proces-verbaal op te maken, waarom ik destijds met 100 percent zekerheid kan zeggen dat [aanvrager] niet de persoon is geweest die ik in de nacht van 10 december 2006 heb aangehouden. Daar deze incidenten respectievelijk 5 en 9 jaar geleden hebben afgespeeld kan ik niet meer zeggen dat ik weet hoe de persoon er 9 jaar geleden heeft uitgezien. Ook kan ik niet meer zeggen dat ik zeker weet dat [aanvrager] niet de bestuurder is geweest die ik op 10 december 20106 heb aangehouden.”
11. De vraag is hoe dit nu geïnterpreteerd moet worden. Ik leid hieruit af dat [verbalisant 1] blijft bij hetgeen zij op 3 juni 2010 heeft verklaard en naderhand op ambtseed nog een keer heeft bevestigd, namelijk dat zij met 100 procent zekerheid kan stellen dat de aanvrager niet de persoon is die zij in de nacht van 10 december 2006 bij een alcoholcontrole heeft aangehouden, maar dat zij nu niet meer kan aangeven waarop zij deze wetenschap indertijd heeft gebaseerd. Wat dat betreft kan ik mij vinden in de lezing die de raadsvrouw hiervan in haar reactie d.d. 18 januari 2016 geeft, namelijk dat verbalisante [verbalisant 1] thans geen uitspraken meer kan doen over haar redenen van wetenschap destijds, omdat een en ander zich (te) lang geleden heeft afgespeeld. Dit is mijns inziens op zichzelf begrijpelijk en zegt nog niets over de betrouwbaarheid van haar stellige verklaring van 3 juni 2010. Daarbij wil ik er nog op wijzen dat [verbalisant 1] in desbetreffende nacht van de alcoholcontrole aanvrager niet alleen bij de aanhouding, die hoogstwaarschijnlijk in het donker heeft plaatsgevonden, heeft gezien, waarop door de Hoge Raad in overweging 5.3.2. wordt gewezen, maar ook tijdens zijn daaropvolgend verblijf op het politiebureau waarnaar hij in die nacht ter identificatie is meegenomen. Uit het proces-verbaal van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van 16 juli 2007, waaruit de Hoge Raad in overweging 5.2.1. in zijn arrest citeert, blijkt immers dat nadat de vriendin/echtgenote van de verdachte met de auto naar huis is gereden, de verdachte op het politiebureau te Heerhugowaard in een zogenaamde ophoudkamer is gezet en dat [verbalisant 1] haar collega [verbalisant 2] erbij heeft gehaald omdat de verdachte zich niet kon legitimeren. Daaruit kan ook worden opgemaakt dat [verbalisant 1] bij de daaropvolgende handelingen om verdachte te identificeren kennelijk steeds aanwezig is geweest en dus de verdachte gedurende een langere tijd heeft kunnen waarnemen in een, naar ik aanneem, goed verlichte ruimte.
12. Verder moet mij van het hart dat ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat [verbalisant 1], na twee keer vanuit de Hoge Raad te zijn benaderd over haar proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2010, zich in haar laatste proces-verbaal heel voorzichtig uitdrukt omdat zij wellicht bang is in de problemen te komen. Het gaat per slot van rekening om ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. Maar dit is een indruk, die ik uiteraard niet hard kan maken.
13. Al met al ben ik, zoals hiervoor al gezegd, van oordeel dat de proceshouding aanvrager in deze herzieningszaak niet tegengeworpen kan worden. Daarnaast meen ik dat er, ondanks de verklaring van [verbalisant 1] dat zij thans niet meer precies kan aangeven waarop haar verklaring vijf jaren geleden berust, voldoende aanleiding blijft bestaan voor een ernstig vermoeden dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling die, indien deze bekend zou zijn geweest tijdens het onderzoek van de strafzaak, zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager. Ik vind het gegeven dat [verbalisant 1] in 2010 met 100 procent zekerheid meent te kunnen verklaren dat verzoeker niet de persoon is die indertijd bij de alcoholcontrole is aangehouden voldoende zwaarwegend om mijn eerdere conclusie te handhaven. Daarbij speelt mee dat de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wijziging van art. 457 Sv ingaande 1 oktober 2012 onder meer inhoudt: "Voldoende is dat het "ernstige vermoeden" rijst dat de rechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen. Zekerheid hoeft daarover dus geenszins te bestaan"3.en dat het derhalve aan de rechter is naar wie de zaak wordt verwezen de zaak opnieuw te onderzoeken en vervolgens hetzij de veroordeling te handhaven, hetzij alsnog vrij te spreken.4.
14. Ik handhaaf mijn conclusie die ertoe strekt dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat deze op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Tussenarrest. De HR verzoekt de raadsvrouwe om een schriftelijke toelichting op vragen over het procesverloop in de zaak waarvan herziening wordt gevraagd en stelt de stukken in handen van de PG teneinde verbalisante X een aanvullend p-v te laten opstellen n.a.v. een eerder door haar afgelegde verklaring.
Partij(en)
15 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/06236 H
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Alkmaar van 14 september 2007, nummer 14/700166-07, ingediend door mr. T.N. van Riel, advocaat te Alkmaar, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994", gepleegd op 10 december 2006 in de gemeente Heerhugowaard, veroordeeld tot een geldboete van € 390,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft voorts kennisgenomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen correspondentie met betrekking tot deze aanvraag.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de persoon die op 10 december 2006 te Heerhugowaard is aangehouden op verdenking van overtreding van art. 8 van de Wegenverkeerswet 1994 niet de aanvrager betreft.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen
4.1.
De Politierechter heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 10 december 2006 in de gemeente Heerhugowaard als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren versterken en de eerste afgifte van het rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
4.2.
De Politierechter heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een proces-verbaal met nummer 10.12,2006.0409.4848, gedateerd 28 december 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
Op 10 december 2006, omstreeks 04.09 uur, te Heerhugowaard, ter controle op de naleving van de Wegenverkeerswet, heb ik, de bestuurder van een personenauto het voertuig doen stilhouden.
Op 10 december 2006, te 04.10 uur, heb ik met medewerking van de bestuurder een ademtest afgenomen. Als resultaat van de test nam ik alcohol-indicatie boven de wettelijk vastgestelde grens waar.
Ik heb de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden op 10 december 2006 te 04.15 uur.
De verdachte gaf mij op te zijn:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
3. Een proces-verbaal met nummer PL1000/006-286845, gedateerd 10 december 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de 10 december 2006 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van verdachte:
Ik erken na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder te zijn opgetreden op 10 december 2006 omstreeks 04:09 uur.
4. Een geschrift, te weten een adem-analyseformulier met volgnummer A 232436, gedateerd 10 december 2006, als bijlage gevoegd bij het onder nummer 2. genoemde proces-verbaal.
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de personalia van de verdachte en als resultaat van de ademanalyse: 455 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
5. Een geschrift, zijnde een bevraging landelijke systemen politie Noord-Holland Noord, details CRB persoonsgegevens.
Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
[aanvrager] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] Rijbewijsnummer [001] , afgiftedatum 05-09-2005 Alkmaar, categorie B, einddatum geldig 05-09-2015."
5. Beoordeling van de aanvraag
5.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.1.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuw gegeven als hiervoor bedoeld, kan betekenis toekomen aan de proceshouding van de aanvrager. Immers, de proceshouding tijdens de behandeling van de strafzaak kan licht werpen op de geloofwaardigheid en de validiteit van de in de aanvraag geponeerde stellingen. In dat verband kan in de onderhavige zaak worden gewezen op het navolgende.
(i) De verdachte is ter zake van voormeld feit gedagvaard voor de terechtzitting van de Politierechter van 18 juni 2007. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer in:
"De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
(...)
De verdachte verklaart desgevraagd, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als volgt.
Ik weet helemaal niet waar dit over gaat. Ik ben nooit aangehouden door de politie en ik heb nooit een blaastest ondergaan. Ik zit nooit met drank op achter het stuur. Ik denk dat iemand mijn naam heeft gebruikt.
Toen ik een brief van het CBR kreeg waarin stond dat ik ongeveer € 650,- moest betalen voor een cursus, heb ik gebeld met het politiebureau, maar men wilde mij niets doorgeven. Er werd gezegd dat er een zitting zou komen en dat ik dan mijn verhaal kon vertellen.
De officier van justitie verzoekt de politierechter de behandeling van de zaak aan te houden teneinde haar in de gelegenheid te stellen bij de politie te informeren hoe de identiteit van de verdachte bij de staandehouding is vastgesteld, nu dit niet uit het dossier blijkt.
De politierechter:
- beslist, gehoord de officier van Justitie en de verdachte, dat het onderzoek op de terechtzitting wordt geschorst tot 14 september 2007 te 09.00 uur;
- stelt de stukken in handen van de officier van Justitie met de opdracht bij de politie na te gaan hoede identiteit is vastgesteld van de persoon die op 10 december 2006 rond 04.09 uur op het Strand van Luna te Heerhugowaard door verbalisante [verbalisant 1] is staande gehouden en vervolgens onderworpen aan een ademanalyse;
- zegt de verdachte het tijdstip aan, waarop hij bij terechtzitting aanwezig moet zijn."
(ii) Blijkens het proces-verbaal van de - aangezegde - terechtzitting van 14 september 2007 is de verdachte aldaar niet verschenen, is aldaar door de Politierechter mededeling van de inhoud van een naar aanleiding van de terechtzitting van 18 juni 2007 opgemaakt aanvullend proces-verbaal van Politie Noord-Holland Noord van 16 juli 2007 en is na sluiting van het onderzoek vonnis gewezen.
Dit aanvullend proces-verbaal van Politie Noord-Holland Noord van 16 juli 2007, opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, en [verbalisant 1] , aspirant van politie, houdt het volgende in:
"Naar aanleiding van het schrijven (...) met daarin het verzoek hoe of de identificatie van verdachte (...) is geverifieerd, verklaren wij het volgende.
Zoals in proces-verbaal nummer 10.12.2006.0409.4848 vermeld staat heb ik, [verbalisant 1] , de verdachte aangehouden voor het onder invloed van alcoholhoudende drank besturen van een personenauto.
Als passagiere zat toen de vriendin/echtgenote in de auto. Zij is toen met de auto naar huis gereden omdat er thuis nog een klein kind was waarop gepast werd als wij het goed hebben.
Op het politiebureau te Heerhugowaard is de verdachte in een z.g.n. ophoudkamer gezet. Tijdens zijn verblijf in de ophoudkamer, werd ik, [verbalisant 2] , door [verbalisant 1] erbij gehaald omdat de verdachte zich niet kon legitimeren. Omdat hij (...) graag naar huis wilde (...) hebben wij hem allerlei bijzondere dingen/feiten laten opnoemen die zijn vriendin kon bevestigen. Welke feiten dit waren weten wij niet meer.
Ik, [verbalisant 2] , heb toen die nacht, nadat ik van de verdachte het telefoonnummer van zijn vriendin had gekregen, telefonisch kontakt met haar gehad en heb ik de bijzondere dingen/feiten bij haar geverifieerd. Voorts heb ik, [verbalisant 2] , de personalia van de verdachte bij haar geverifieerd. Uit deze antwoorden bleek mij dat ik te maken had met bovenvermelde verdachte (de Hoge Raad begrijpt: de aanvrager).
Omdat de verdachte al eerder met de politie in aanraking was geweest en er een foto van hem beschikbaar was, heb ik, [verbalisant 2] , zijn foto uitgedraaid om te zien of ik met de juiste persoon te maken had. Ik, [verbalisant 2] , zag dat het een foto uit het jaar 2000 betrof. Wij zagen dat het jongensgezicht van de verdachte in een volwassengezicht was veranderd. Wat ons op het politiebureau aan de verdachte opviel, was dat de verdachte een grote onderlip had. Wij zagen dat de op de foto afgebeelde persoon eveneens een grote onderlip had. Alle feiten/bijzonderheden bij elkaar genomen waren wij ervan overtuigd dat wij met de eerder genoemde persoon (de Hoge Raad begrijpt: de aanvrager) te maken hadden."
(iii) De aanvrager heeft op 26 september 2007 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis waarvan thans herziening wordt gevraagd. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de aanvrager evenwel bij arrest van 15 augustus 2008 niet-ontvankelijk verklaard in dit hoger beroep. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De verdachte heeft nadat door hem hoger beroep is ingesteld niet een schriftuur houdende grieven ingediend. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen. Ter terechtzitting in hoger beroep niet verschenen. Nu door of namens de verdachte geen schriftuur in ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven, en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak, is het hof, gehoord de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte niet ontvangen dient te worden in het door hem ingestelde hoger beroep."
5.2.2.
Met het oog op de beantwoording van hiervoor onder 5.2.1 bedoelde vraag wenst de Hoge Raad door de raadsvrouwe van de aanvrager nader te worden ingelicht. De Hoge Raad verzoekt haar schriftelijk toe te lichten
(a) waarom de aanvrager - na aanhouding van de zaak met het oog op het onderzoek van het door hem gevoerde verweer - niet is verschenen op de nadere terechtzitting van de Politierechter,
(b) waarom hij ondanks de niet-honorering van het in eerste aanleg gevoerde verweer, geen grieven heeft voorgesteld na het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter noch ter terechtzitting van het Hof is verschenen, en
(c) hoe het tijdsverloop is te verklaren tussen het opmaken van het proces-verbaal van 3 juni 2010 waarop de aanvraag steunt, en de indiening van de aanvraag, die op 12 december 2014 - dus bijna drie-en-een-half jaar later - bij de Hoge Raad is ingekomen.
5.3.1.
Ter onderbouwing van de aanvraag beroept de aanvrager zich op een proces-verbaal van politie, opgemaakt op 3 juni 2010 door de meergenoemde [verbalisant 1] waarin zij haar bevindingen van een confrontatie met de aanvrager relateert. Dat proces-verbaal houdt het volgende in:
"Op 10/12/2006, omstreeks 05.15 uur, heb ik een onderzoek ingesteld, op locatie […] Alkmaar waarbij het volgende is bevonden:
Bevindingen
op zondag 10 december 2006 was ik in uniform gekleed en samen met collega [verbalisant 2] belast met alcoholcontrole.
Diezelfde dag, omstreeks 04.15 uur, heb ik een persoon aangehouden welke opgaf te zijn:
Naam: [achternaam aanvrager]
Voornamen: [voornaam aanvrager]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
Wonende: [a-straat 1]
[woonplaats]
[aanvrager] is betreffende nacht aangehouden ter zake artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994. [aanvrager] blies op het ademanalyseapparaat 455 ug/1. Daar [aanvrager] op het moment van het misdrijf beginnend bestuurder was, is hem een vordering gedaan tot overgifte van zijn rijbewijs.
Daar [aanvrager] op dat moment zijn rijbewijs niet bij zich had is aan hem een kennisgeving van vordering tot overgifte van het rijbewijs uitgereikt. Die nacht kon [aanvrager] zich niet legitimeren met een geldig legitimatiebewijs en is door collega [verbalisant 2] geverifieerd of het om betreffend persoon ging. Zie hiervoor bij gevoegd kopie van proces-verbaal van aanvullend bevindingen.
In de week van 5 mei 2010, de precieze datum kan ik mij niet herinneren, werd ik aangesproken door collega [verbalisant 3] . Deze vroeg mij of ik het voorgaande voorval nog kon herinneren. Ik zei tegen [verbalisant 3] dat ik dat inderdaad nog wist. Hij zei tegen mij dat hij in gesprek was met [aanvrager] en dat deze hem verteld had dat hij absoluut niet de bestuurder was geweest op zondag 10 december 2006. [verbalisant 3] vroeg aan mij of ik een confrontatie aan wilde gaan om te kijken of het de bestuurder zou kunnen zijn geweest. Toen ik geconfronteerd werd met [aanvrager] zag ik dat het niet de betreffende persoon was, welke ik op zondag 10 december 2006 heb aangehouden. Dit kan ik met 100 procent zekerheid zeggen.
De personalia van de verdachte die zondag 10 december 2006 is aangehouden, is mij onbekend gebleven. [aanvrager] verklaarde tegen mij bij de confrontatie dat de verdachte zou zijn ene [betrokkene] wonende in [woonplaats] . [betrokkene] zou de naam van [aanvrager] hebben genoemd naar aanleiding van een conflict."
5.3.2.
De bevindingen van de verbalisante [verbalisant 1] moeten worden bezien in het licht van de hiervoor onder 5.2.1 sub (ii) gerelateerde identificatie door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ten tijde van de aanhouding op 10 december 2006. Daarom behoeft nadere toelichting waarom [verbalisant 1] , zoals in het proces-verbaal van 3 juni 2010 is gerelateerd, "met 100 percent zekerheid [kan] zeggen" dat de aanvrager niet de persoon is die zij in de nacht van 10 december 2006 bij een alcoholcontrole heeft aangehouden. Daarbij neemt de Hoge Raad meer in het bijzonder in aanmerking dat de confrontatie bijna drie-en-een-half jaar na de aanhouding plaatsvond, dat niet uitgesloten is dat de aangehouden persoon niet de enige was die door [verbalisant 1] in de desbetreffende nacht op het gebruik van alcoholica is gecontroleerd, dat het toen hoogstwaarschijnlijk donker was en dat [verbalisant 1] geen enkele identificerende bijzonderheid noemt.
5.3.3.
Teneinde die nadere toelichting te verkrijgen zal de Hoge Raad de stukken in handen stellen van de Procureur-Generaal met het verzoek verbalisante [verbalisant 1] bij aanvullend proces-verbaal haar redenen van wetenschap te doen geven wat betreft haar verklaring dat zij "met 100 percent zekerheid [kan] zeggen" dat de aanvrager niet de persoon is die zij in de nacht van 10 december 2006 bij een alcoholcontrole heeft aangehouden.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verzoekt de raadsvrouwe van de aanvrager om binnen zes weken na de uitspraak van dit arrest een schriftelijke toelichting als hiervoor in 5.2.2 bedoeld in te zenden;
stelt de stukken in handen van de Procureur-Generaal ter fine als in 5.3.3 vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Tussenarrest. De HR verzoekt de raadsvrouwe om een schriftelijke toelichting op vragen over het procesverloop in de zaak waarvan herziening wordt gevraagd en stelt de stukken in handen van de PG teneinde verbalisante X een aanvullend p-v te laten opstellen n.a.v. een eerder door haar afgelegde verklaring.
Nr. 14/06236 H Zitting: 12 mei 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [aanvrager] |
De aanvrager van herziening is bij vonnis van 14 september 2007 in de zaak met parketnummer 14/700166-07 door de politierechter in de Rechtbank te Alkmaar veroordeeld tot een geldboete van € 390, te vervangen door 7 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, wegens overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 op 10 december 2006. Het vonnis is onherroepelijk geworden.
Namens de aanvrager heeft Mr. T.N. van Riel, advocaat te Alkmaar, een verzoek tot herziening van het vonnis ingediend vanwege een persoonsverwisseling, omdat zich iemand anders als aanvrager heeft voorgedaan tijdens de aanhouding op 10 december 2006.
Uit de processtukken blijkt dat op 10 december 2006 te Heerhugowaard door verbalisant [verbalisant 1] een aanhouding is verricht die verband houdt met een overtreding van art. 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit de bewezenverklaring blijkt dat de politierechter van de opgemaakte processen-verbaal de volgende passages voor het bewijs heeft gebruikt:
“Een proces-verbaal met nummer 10.12,2006.0409.4848, gedateerd 28 december 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
Op 10 december 2006, omstreeks 04.09 uur, te Heerhugowaard, ter controle op de naleving van de Wegenverkeerswet, heb ik, de bestuurder van een personenauto het voertuig doen stilhouden.
Op 10 december 2006, te 04.10 uur, heb ik met medewerking van de bestuurder een ademtest afgenomen. Als resultaat van de test nam ik alcohol-indicatie boven de wettelijk vastgestelde grens waar.
Ik heb de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden op 10 december 2006 te 04.15 uur.
De verdachte gaf mij op te zijn:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
3. Een proces-verbaal met nummer PL1000/006-286845, gedateerd 10 december 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belangen zakelijk weergegeven, als de 10 december 2006 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van verdachte:
Ik erken na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder te zijn opgetreden op 10 december 2006 omstreeks 04:09 uur.
4. Een geschrift, te weten een adem-analyseformulier met volgnummer A 232436, gedateerd 10 december 2006, als bijlage gevoegd bij het onder nummer 2. genoemde proces-verbaal.
Dit verslag houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, de personalia van de verdachte en als resultaat van de ademanalyse: 455 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
5. Een geschrift, zijnde een bevraging landelijke systemen politie Noord-Holland Noord, details CRB persoonsgegevens.
Dit geschrift houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
[aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] Rijbewijsnummer [001], afgiftedatum 05-09-2005 Alkmaar, categorie B, einddatum geldig 05-09-2015.”
4. Aanvrager stoelt zijn herzieningsverzoek op de omstandigheid dat na een confrontatie van aanvrager met verbalisant [verbalisant 1] die op 3 juni 2010 heeft plaatsgevonden, [verbalisant 1] heeft vastgesteld dat aanvrager niet de persoon was die zij op 10 december 2006 had aangehouden.
5. In het proces-verbaal van bevindingen van deze confrontatie1., die als bijlage bij het herzieningsverzoek is gevoegd, verklaart zij hieromtrent als volgt:
“Ik, verbalisant, [verbalisant 1], agent, Groep 6, Alkmaar, verklaar het volgende:
Op 10/12/2006, omstreeks 05.15 uur, heb ik een onderzoek ingesteld, op locatie het […] Alkmaar waarbij het volgende is bevonden :
Bevindingen
op zondag 10 december 2006 was ik in uniform gekleed en samen met collega [verbalisant 2] belast met alcoholcontrole.
Diezelfde dag, omstreeks 04.15 uur, heb ik een persoon aangehouden welke opgaf te zijn: |
Naam: [achternaam aanvrager] |
Voornamen: [voornaam aanvrager]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]
Wonende: [a-straat 1]
[woonplaats]
[aanvrager] is betreffende nacht aangehouden ter zake artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994. [aanvrager] blies op het ademanalyseapparaat 455 ug/1. Daar [aanvrager] op het moment van het misdrijf beginnend bestuurder was, is hem een vordering gedaan tot overgifte van zijn rijbewijs.
Daar [aanvrager] op dat moment zijn rijbewijs niet bij zich had is aan hem een kennisgeving van vordering tot overgifte van het rijbewijs uitgereikt. Die nacht kon [aanvrager] zich niet legitimeren met een geldig legitimatiebewijs en is door collega [verbalisant 2] geverifieerd of het om betreffend persoon ging. Zie hiervoor bij gevoegd kopie van proces-verbaal van aanvullend bevindingen.
In de week van 5 mei 2010, de precieze datum kan ik mij niet herinneren, werd ik aangesproken door collega [verbalisant 3]. Deze vroeg mij of ik het voorgaande voorval nog kon herinneren. Ik zei tegen [verbalisant 3] dat ik dat inderdaad nog wist. Hij zei tegen mij dat hij in gesprek was met [aanvrager] en dat deze hem verteld had dat hij absoluut niet de bestuurder was geweest op zondag 10, december 2010. [verbalisant 3] vroeg aan mij of ik een confrontatie aan wilde gaan om te kijken of het de bestuurder zou kunnen zijn geweest. Toen ik geconfronteerd werd met [aanvrager] zag ik dat het niet de betreffende persoon was, welke ik op zondag 10 december 2006 heb aangehouden. Dit kan ik met 100 procent zekerheid zeggen.
De personalia van de verdachte die zondag 10 december 2006 is aangehouden, is mij onbekend gebleven. [aanvrager] verklaarde tegen mij bij de confrontatie dat de verdachte zou zijn ene [betrokkene] wonende in Heerhugowaard. [betrokkene] zou de naam van [aanvrager] hebben genoemd naar aanleiding van een conflict.
Waarvan door mij op ambtsbelofte is opgemaakt dit proces-verbaal dat ik sloot en ondertekende te Alkmaar, op 3 juni 2010.
[verbalisant 1] op ambtsbelofte”
6. Omdat het hiervoor geciteerde proces-verbaal, dat gevoegd is als bijlage bij het herzieningsverzoek, niet is ondertekend, heb ik op 10 maart 2015 het College van procureurs-generaal verzocht na te gaan of de verbalisant [verbalisant 1] het proces-verbaal d.d. 3 juni 2010 met nummer PL10AL 2010059174-2 al dan niet daadwerkelijk (op ambtseed) heeft opgemaakt en ervoor zorg te dragen dat de uitkomst van dit onderzoek in een aanvullend (ondertekend) proces-verbaal wordt vastgelegd. Daarop is van het College van procureurs-generaal een brief ontvangen, gedateerd 28 april 2015, waarbij een proces-verbaal van bevindingen2.van verbalisant [verbalisant 1] waarin zij meldt :
“Ik, verbalisant, [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland, verklaar het volgende:
Ik, verbalisant, verklaar dat ik op 14 april 2015, omstreeks 13.37 uur, een kopie van een volgende proces-verbaal van bevindingen heb gezien en gelezen. Dit proces-verbaal van bevindingen is voorzien van proces-verbaalnummer PL10AL 2010059174-2. Dit betreft een proces-verbaal van bevindingen omtrent de herkenning van [aanvrager].
In dit proces-verbaal van bevindingen sta ik als verbalisant genoemd. Ik kan mij ook herinneren dat ik dat proces-verbaal van bevindingen destijds ambtsedig heb opgemaakt. De reden voor het opmaken van het proces-verbaal van bevindingen is het volgende :
Op 10 december 2006 was ik belast met een alcoholcontrole. Hierbij heb ik een persoon gecontroleerd, wie opgaf te zijn:
Naam : [achternaam aanvrager]
Voornaam : [voornaam aanvrager]
Geboren : [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] in Nederland
Deze persoon is betreffende nacht aangehouden terzake artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet
1994. De persoon kon zich die nacht niet legitimeren en droeg geen geldig rijbewijs bij zich. Aan de persoon is een kennisgeving van vordering tot overgifte van zijn rijbewijs uitgereikt.
In de week van 5 mei 2010, de precieze datum kan ik mij niet herinneren, werd ik aangesproken door collega [verbalisant 3]. [verbalisant 3] vroeg aan mij of ik voorgaand voorval nog kon herinneren. Ik vertelde dat ik dit inderdaad nog wist. [verbalisant 3] gaf aan dat hij op dat moment in gesprek was met [aanvrager]. [verbalisant 3] vroeg of ik wilde kijken of de persoon met wie [verbalisant 3] in gesprek was, de persoon was die ik op 10 december 2006 had aangehouden terzake artikel 8 lid 3 Wegenverkeerswet 1994.
Dat ik geconfronteerd werd met de persoon zag ik dat hij niet dezelfde persoon was als op 10 december 2006 die toendertijd had verklaard dat hij [aanvrager] zou zijn.
Voor verdere bijzonderheden verwijs ik naar het bijvoegde kopie van het proces-verbaal van bevindingen voorzien van nummer PL10AL 2010059174.
Ik kan mij niet herinneren of ik in 2010 het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 03 juni 2010 heb voorzien van een handtekening. Het zou logisch dat ik dit wel heb gedaan, omdat ik het proces-verbaal van bevindingen zelf ambtsedig heb opgemaakt en normaal gesproken al mijn opgemaakte processen-verbaal onderteken.
Waarvan door mij is opgemaakt dit proces-verbaal, dat ik sloot en ondertekende te Alkmaar op 16 april 2015.
[verbalisant 1] op ambtsbelofte
[ondertekening]”
7. In het licht van de bevindingen van de politie, waaronder hetgeen is gerelateerd over aanhouding en het proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2010 en het thans wel ondertekende proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2015 bestaat er een ernstig vermoeden dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling en dat indien deze bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de strafzaak zou hebben geleid tot vrijspraak van verzoeker.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat deze op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG