Deze zaak hangt samen met nr. 09/0487 ([medeverdachte]), in welke zaak ik ook vandaag concludeer.
HR, 05-01-2010, nr. 09/00593
ECLI:NL:HR:2010:BK3377
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
09/00593
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK3377
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK3377, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3377
ECLI:NL:PHR:2010:BK3377, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK3377
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijs opzet op zwaar lichamelijk letsel. HR: 81 RO.
5 januari 2010
Strafkamer
nr. 09/00593
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 januari 2009, nummer 20/002323-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Brabant Noord, locatie Oosterhoek" te Grave.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.
Conclusie 03‑11‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 28 januari 2009 voor 1. Medeplegen van poging tot verkrachting, en 2. Medeplegen van poging tot zware mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. M.A.W. Nillissen, advocaat te 's‑Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 2. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet zijn af te leiden dat het bijten in het gezicht de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel meebrengt en dat verdachtes opzet daarop was gericht.
3.2.
Het hof heeft als feit 2 meer subsidiair bewezenverklaard dat
‘hij op 6 februari 2008 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer] meermalen in het gezicht heeft gebeten’.
3.3.
Ik stel voorop dat de in de toelichting op het middel aangehaalde delen van de pleitnota van hoger beroep zich beperken tot een bespreking van de mogelijkheid dat de slagen die aan het slachtoffer zijn toegebracht een poging tot zware mishandeling opleveren. In die pleitnota is aan het bijten niet afzonderlijk aandacht besteed. Het hof heeft overwogen:
‘Met betrekking tot het onder 2 meer-subsidiair ten laste gelegde
Zoals het hof hiervoor met betrekking tot het sub 1 primair ten laste gelegde reeds heeft overwogen hecht het hof geloof aan de verklaringen van [slachtoffer], waaronder haar in voetnoot 1 genoemde aangifte. Zij heeft van meet af aan consistent verklaard gebeten te zijn. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend [slachtoffer] te hebben gebeten. Uit de in voetnoot 5 genoemde medische verklaring volgt dat het geconstateerde letsel kan zijn veroorzaakt door snijtanden.
Omdat het naar het oordeel van het hof een feit van algemene bekendheid is dat beten in het gezicht ernstige verwondingen/letsel en blijvende ontsierende littekens ten gevolge kunnen hebben, volgt hieruit dat het voornemen van verdachte, toen hij haar beet, was gericht op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.’
3.4.
De steller van het middel wijst erop dat het hof enkel heeft geconstateerd dat beten in het gezicht ernstige verwondingen en blijvende littekens ten gevolge kunnen hebben, maar niet dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans, terwijl evenmin is vastgesteld dat verdachte willens en wetens zo een aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
3.5.
Ik moet bekennen dat deze overweging van het hof niet uitblinkt in duidelijkheid. Hoe een voornemen kan zijn gericht op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is maar de vraag. Met het gebruik van het woord ‘voornemen’ lijkt het hof te willen aansluiten bij de terminologie die in artikel 45 Sr is gebezigd. Het lijkt mij niet dat het hof hiermee tot uitdrukking heeft willen brengen dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet maar van een sterker soort opzet. Voor een sterkere vorm van opzet ontbreken ook de aanwijzingen in de overwegingen die het hof aan de feiten heeft gewijd. Het meest plausibel is dat het hof heeft gedacht aan voorwaardelijk opzet.
3.6.
Op het eerste gezicht is de kritiek die het middel richt op de overweging van het hof terecht. Het hof heeft immers niet overwogen dat het een feit van algemene bekendheid is dat beten in het gezicht de aanmerkelijke kans met zich brengen van zwaar lichamelijk letsel. Maar als de vaststellingen die het hof heeft gedaan niet anders geduid kunnen worden dan dat daarin besloten ligt dat het intreden van zwaar lichamelijk letsel niet zomaar een gevolg is maar een gevolg op het optreden waarvan de kans aanmerkelijk is ligt vernietiging op dit punt niet voor de hand.
Ik citeer uit algemeen toegankelijke bronnen die het hof kennelijk ook tot zijn beschikking had:
‘Mensenbeten zijn gevaarlijk omdat er met de beet schadelijke bacteriën uit de mond in de huid en/of bloedbaan van een andere persoon kunnen worden gebracht. Hierdoor kunnen moeilijk te behandelen infecties ontstaan. Bovendien is er altijd het potentiële gevaar voor besmetting met een virus, waardoor ziekten als HIV of hepatitis kunnen ontstaan.’2.
‘Ook mensenbeten zijn gevaarlijk. Ze zijn gewoonlijk het gevolg van echt bijten (kleine kinderen doen dat vaak) of van een gevecht waarbij een mens een deel van zijn lichaam — bijvoorbeeld zijn knokkels — verwondt als dat in aanraking komt met de tanden van zijn tegenstander. Bij een wond die door een mensenbeet is veroorzaakt, is het risico op infectie groot. U mag zo'n wond nooit verwaarlozen, vooral niet als de wond open is.’3.
‘Iedere mensenbeet, hoe klein ook, is gevaarlijk. Het menselijk speeksel bevat namelijk zeer veel bacteriën. Door deze bacteriën kan de wond zeer gemakkelijk geïnfecteerd raken, met mogelijk zeer nare gevolgen.’4.
‘Ook in de mensenmond komen vaak commensale kiemen voor die een ander mens niet heeft. Een mensenbeet loopt dan ook heel vaak op zeer ernstige ontstekingen uit. Een mensenbeet zou zelfs nog erger zijn dan een beet van een krokodil.’5.
‘Mensenbeten raken in ca. 30% geïnfecteerd. Vooral een infectie veroorzaakt door Eikenella corrodens kan aanleiding geven tot een snel optredende en hevige wondinfectie en is in staat om binnen enkele uren een gewricht volledig te destrueren.’6.
Tot slot een kop uit Trouw:7.
‘Oppassen voor mensenbeten
Vrouw bijt man zou geen bijzonder bericht zijn, ware het niet dat de desbetreffende beet ernstige gevolgen had en de plaats van het ‘tandgemeen’ heel apart was: de man voerde nietsvermoedend een dans uit op een biertafel, tijdens de oktoberfeesten in Beieren, toen een onbekende vrouw haar gebit in zijn kuiten zette.
Twee dagen later moest hij op de intensive-careafdeling van een ziekenhuis worden behandeld wegens een diepe infectie in het weefsel, die zou kunnen leiden tot een shock, het falen van organen en op den duur zelfs tot de dood. De boosdoener bleek een streptokok, een bacterie die doorgaans niet met een mensenbeet wordt geassocieerd. Duitse artsen schrijven morgen in het medische vakblad The Lancet dat dit geval weer eens aantoont dat wij soms gevaarlijker kunnen bijten dan dieren, doordat het in een mensenmond wemelt van de bacteriesoorten.’
3.7.
Het hof heeft dus terecht een beroep gedaan op feiten van algemene bekendheid om het grote gevaar dat verbonden is aan mensenbeten als algemeen bekend aan te wijzen. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat een bacteriële infectie in en rond een wond de kans op een abnormaal litteken groter maakt.8. Dat gevaar is dusdanig groot dat naar algemene ervaringsregels van een aanmerkelijke kans gesproken kan worden. Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer in haar gezicht een of meer bijtwonden heeft opgelopen.9. Uit het voorgaande is naar mijn mening af te leiden dat het een feit van algemene bekendheid is dat zo een wond snel infecteert en dat zo een infectie kan leiden tot littekenvorming. En een blijvend ontsierend litteken in het gezicht, bij het oog, is volgens de Hoge Raad zwaar lichamelijk letsel.10. Dat het hof de woorden ‘aanmerkelijke kans’ niet letterlijk heeft gebruikt doet niet af aan de inhoud van de feiten van algemene bekendheid waar het hof zich op heeft beroepen. Ook verdachte moet geacht worden tot dit feit van algemene bekendheid toegang te hebben gehad.
3.8.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of verdachte zich willens en wetens aan die aanmerkelijke kans heeft blootgesteld. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte heeft het hof impliciet kunnen oordelen dat deze zozeer gericht zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens heeft aanvaard.11.
Ik herhaal in dit verband dat in feitelijke aanleg ten aanzien van dit thans in cassatie opgeworpen bezwaar, voorzover het het bijten betreft, geen verweer is gevoerd.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de motivering van de opgelegde straf. In de toelichting op het middel wordt geciteerd uit het requisitoir van AG en uit de pleitnota van de advocaat in hoger beroep. Gezien tegen de achtergrond van requisitoir en pleidooi zou de strafoplegging verbazing wekken.
4.2.
Het hof heeft de strafoplegging aldus gemotiveerd:
‘Op te leggen straf of maatregel
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting, alsmede poging tot zware mishandeling.
De rechtbank heeft verdachte voor poging tot verkrachting en zware mishandeling veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich achter de door de rechtbank opgelegde straf geschaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft — subsidiair — gepleit voor een aanzienlijk lagere strafmaat, daarbij verwijzende naar een groot aantal gepubliceerde uitspraken van rechtbanken en hoven en voorts wijzende op de omstandigheden dat bij verdachte geen psychische storingen zijn onder meer wijzende op de omstandigheden dat bij verdachte geen psychische storingen zijn vastgesteld, verdachte een dramatische jeugd heeft meegemaakt en lijdt aan een vluchtelingentrauma, een en ander als omschreven in het omtrent hem uitgebrachte rapport.
Het oordeel van het hof
Volgens de in de strafrechtspleging ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijk straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor een voltooide verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren in beginsel als passend worden beschouwd.
Voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden in beginsel als passend worden beschouwd.
Wat er ook zij van uitspraken van andere rechterlijke instanties, het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval, waarbij verdachte en diens medeverdachte onder invloed van alcohol en drugs in de vroege ochtend van Aswoensdag in het publiek domein, namelijk 's morgens vroeg op de openbare weg het voor hen onbekende slachtoffer, dat op weg was naar haar werk uit het niets hebben aangevallen en geprobeerd hebben te verkrachten, deze oriëntatiepunten dienen te worden verlaten in die zin dat als uitgangspunt voor deze poging tot verkrachting een gevangenisstraf van 4 jaren als passend moet worden beschouwd.
In het onderhavige geval is voorts sprake van het toepassen van veel geweld en dreiging met geweld jegens het slachtoffer. Kenmerkend voor de gewelddadige inslag is het bijten van het slachtoffer in haar gezicht, waardoor het slachtoffer de rest van haar leven reeds door het achtergebleven litteken op confronterende wijze aan het gebeuren zal worden herinnerd.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun handelwijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden en hebben door hun handelen veel leed aan het slachtoffer en haar naasten toegebracht.
Dat de rechtsorde ernstig is geschokt en het handelen van verdachte maatschappelijke onrust teweeg heeft gebracht spreekt voor zich.
Op grond van vorenoverwogene omstandigheden acht het hof een verhoging van voormeld uitgangspunt noodzakelijk hetgeen tot de slotsom leidt dat het hof voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden acht.
Het hof heeft bij de bepaling van deze straf geen afzonderlijke betekenis meer toegekend aan de in juridische zin als een afzonderlijk feit te beschouwen poging tot zware mishandeling nu het hof deze gedragingen in strafverzwarende zin reeds heeft laten meewegen, zoals hiervoor overwogen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan met een vrijheidsbenemende straf van voormelde duur. Het hof ziet in de door en namens verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden, alsmede in de omstandigheden als omschreven in de door klinisch psycholoog-psychotherapeut J.H.A.M. Kobussen en de reclassering uitgebrachte rapporten geen aanleiding om de straf te matigen.’
4.3.
Ik moet bekennen dat de weergave van het standpunt van de AG in de toelichting op het middel mij niet kan overtuigen. De AG heeft immers voorgesteld om aan verdachte een gevangenisstraf van de duur van acht jaar op te leggen maar dan wel voor het medeplegen van een poging tot verkrachting en het medeplegen van een poging tot doodslag, in plaats van voor het medeplegen van een poging tot verkrachting en het medeplegen van een poging tot zware mishandeling waarvoor het hof een straf van zes jaar heeft opgelegd. In verhouding is dat nog een iets hogere straf dan door de AG gevorderd is, maar het hof heeft uitvoerig uiteengezet waarom het is gekomen tot de opgelegde straf. De AG heeft in zijn eis het zwaartepunt gelegd bij de poging tot doodslag, abusievelijk in het requisitoir aangeduid als feit 1. Daarvoor achtte de AG een straf van zes jaar passend. Voor de poging tot de verkrachting vond de AG een straf van 24 maanden op zijn plaats waardoor de totaal gerequireerde straf neerkwam op acht jaar. Het hof heeft de omstandigheden waaronder de poging tot verkrachting heeft plaatsgevonden als zodanig verzwarend aangemerkt dat het hof tot een aanmerkelijke strafverhoging is gekomen, vergeleken met de gebruikelijke in de strafrechtspleging ontwikkelde oriëntatiepunten. Die omstandigheden betreffen enerzijds de plaats en tijd van de poging tot verkrachting en anderzijds de persoonlijke kenmerken van het slachtoffer. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen de mate waarin de verdachten geweld jegens het slachtoffer hebben toegepast. Het hof heeft niet, zoals de AG, een scherp onderscheid gemaakt tussen de poging tot verkrachting en de poging tot zware mishandeling. Deze uiteenzetting kan de strafoplegging naar mijn oordeel dragen.
Het middel faalt.
5.
Beide middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2009
https://www.medlook.nl/do/DetailDiseaseInit?pk=1006370805811
http://www.huidarts.com/cgi-bin/patinfo.pl?cgifunction=form&fid=1060350321; http://nl.wikipedia.org/wiki/Litteken_%28huid%29.
Zie de aangehaalde passage uit het arrest waarin het hof verwijst naar de medische verklaring die inhoudt dat het geconstateerde letsel veroorzaakt kan zijn door snijtanden.
HR 23 februari 1993, DD 93.319. Het hof heeft in de strafmotivering wel van belang geacht dat het slachtoffer de rest van haar leven door het achtergebleven litteken op confronterende wijze aan het gebeuren zal worden herinnerd. Het enige litteken waar het hof hier aan kan refereren is het litteken in het gezicht, naast het oog, van het slachtoffer, dat het gevolg is geweest van het bijten door verdachte. Maar kennelijk is het hof het oordeel toegedaan dat het uiteindelijke letsel nog geen zwaar lichamelijk letsel opleverde, omdat het litteken wellicht maar van zeer beperkte omvang is gebleven.
HR 22 april 2008, NJ 2008, 375 m.nt. Keijzer.