Rb. Leeuwarden, 30-11-2009, nr. 17/820454-09
ECLI:NL:RBLEE:2009:BK4790
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden (Politierechter)
- Datum
30-11-2009
- Magistraten
Mr. K. Bunk
- Zaaknummer
17/820454-09
- LJN
BK4790
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2009:BK4790, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden (Politierechter), 30‑11‑2009
Uitspraak 30‑11‑2009
Mr. K. Bunk
Partij(en)
vonnis van de politierechter voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 november 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 16 november 2009.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- —
veroordeling voor het telastegelegde;
- —
oplegging van een werkstraf voor de duur van 130 uren, subsidiair 65 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De politierechter heeft ter zitting geconstateerd dat uit het proces-verbaal van de politie is gebleken dat verdachte, in het kader van het project het weekendarrangement bij de Friese politie en het openbaar ministerie, tot maandagmiddag in verzekering gesteld is geweest. Daargelaten de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan dit beleid, dient de politierechter in deze concrete zaak te beoordelen of de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de inverzekeringstelling in overeenstemming is geweest met de wet.
Lid 1 sub c van artikel 5 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheid (hierna: het EVRM) bepaalt dat een persoon zijn vrijheid mag worden ontnomen, in het geval van voorarrest, als dit overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure plaats vindt. Artikel 15 lid 1 van de Grondwet schrijft voor dat niemand van zijn vrijheid ontnomen mag worden, buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Op grond van artikel 57 en 58 van het Wetboek van Strafvordering kan een verdachte in het belang van het onderzoek in verzekering worden gesteld als het gaat om een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Onder het belang van het onderzoek wordt onder meer verstaan het belang van het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak, aldus artikel 57 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
Lid 5 van ditzelfde artikel schrijft voor dat deze mededeling zo spoedig mogelijk uitgereikt dient te worden, als het onderzoeksbelang enkel nog bestaat uit het uitreiken van die mededeling. De verdachte dient daarna in vrijheid te worden gesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat, voor zover relevant, de feitelijke gang van zaken omtrent de inverzekeringstelling als volgt is geweest.
Verdachte is op zondag 11 oktober 2009 om 03.10 uur aangehouden op verdenking van een poging tot zware mishandeling en om 04.00 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De aangifte van mishandeling en de aangifte van vernieling zijn om respectievelijk 03:50 uur en 04:04 uur opgenomen. Om 09.29 uur is verdachte in het kader van de inverzekeringstelling voorgeleid en gehoord en om 09.45 uur is verdachte in verzekering gesteld. Verdachte is om 11.15 uur voor de laatste maal gehoord. Omstreeks 16.00 uur is er nog contact geweest met aangever betreffende de mishandeling. Op maandag 12 oktober 2009 om 11.55 uur is verdachte in vrijheid gesteld nadat aan hem de dagvaarding was uitgereikt.
Verdachte is aldus aangehouden terzake een strafbaar feit waarvoor hij, in het belang van het onderzoek, in verzekering kon worden gesteld. De politierechter constateert dat verdachte bijna 20 uren na de laatste onderzoekshandeling in vrijheid is gesteld.
De politierechter is van oordeel dat de inverzekeringstelling in dit geval langer heeft geduurd dan strikt noodzakelijk was.
De politierechter is —met de officier van justitie— van oordeel dat er aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat dit vormverzuim niet dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar kan worden volstaan met strafvermindering.
De politierechter is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een strafvermindering, nu de Friese politie en het openbaar ministerie bekend waren met eerdere uitspraken, waarin is overwogen dat een dergelijke manier van handelen onrechtmatig is. Door desalniettemin verdachte langer zijn vrijheid te ontnemen dan wettelijk is toegestaan, is de politierechter van oordeel dat de officier van justitie doelbewust en met grove veronachtzaming, in strijd met het EVRM, de grondwet en het Wetboek van Strafvordering, heeft gehandeld. De politierechter zal op grond van voorgaande, in overeenstemming met de vaste jurisprudentie, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, politierechter, bijgestaan door J. Grondsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2009.