Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 553 [Prejudiciële vraag feitenrechter aan Hoge Raad]
Geldend
Geldend van 01-10-2022 tot 01-10-2025
- Bronpublicatie:
22-06-2022, Stb. 2022, 276 (uitgifte: 06-07-2022, kamerstukken: 35869)
- Inwerkingtreding
01-10-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-09-2022, Stb. 2022, 362 (uitgifte: 20-09-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.
2.
Voordat de rechter de vraag stelt, worden de betrokken procespartijen in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.
3.
De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt de relevante feitelijke en juridische context en de standpunten die door de betrokken procespartijen zijn ingenomen. Tevens bevat de beslissing een motivering dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan het eerste lid.
4.
De griffier stelt de beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de Hoge Raad.