Einde inhoudsopgave
Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 22-12-1981
- Bronpublicatie:
21-05-1980, Trb. 1981, 74 (uitgifte: 01-05-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
22-12-1981
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-11-1981, Trb. 1981, 234 (uitgifte: 01-01-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
1.
Voor de toepassing van deze Overeenkomst bevorderen de Overeenkomstsluitende Partijen, behoudens het bepaalde in artikel 2, tweede lid, elk initiatief van territoriale gemeenschappen en autoriteiten waarbij rekening wordt gehouden met de kaderregelingen tussen territoriale gemeenschappen en autoriteiten opgesteld binnen de Raad van Europa. Indien zij zulks noodzakelijk achten, kunnen zij rekening houden met de bilaterale of multilaterale modelovereenkomsten tussen Staten, opgesteld binnen de Raad van Europa met het oogmerk de samenwerking tussen territoriale gemeenschappen en autoriteiten te vergemakkelijken.
De tot stand te brengen regelingen en overeenkomsten kunnen worden gebaseerd op de model- en kaderovereenkomsten, kaderstatuten en kadercontracten die aan deze Overeenkomst zijn gehecht onder de nummers 1.1 tot en met 1.5 en 2.1 tot en met 2.6 met de nodige wijzigingen in verband met de bijzondere situatie van elke Overeenkomstsluitende Partij. Deze model- en kaderovereenkomsten, kaderstatuten en kadercontracten zijn slechts als richtsnoer bedoeld en hebben niet de kracht van een overeenkomst.
2.
Indien de Overeenkomstsluitende Partijen het noodzakelijk achten, overeenkomsten tussen Staten te sluiten, kunnen daarin onder meer de context, vormen en grenzen worden vastgelegd voor het optreden van de territoriale gemeenschappen en autoriteiten die zijn betrokken bij grensoverschrijdende samenwerking. Elke overeenkomst kan tevens de autoriteiten of lichamen aangeven, waarop zij van toepassing is.
3.
De bovenstaande bepalingen beletten de Overeenkomstsluitende Partijen niet, in onderlinge overeenstemming gebruik te maken van andere vormen van grensoverschrijdende samenwerking. Evenmin dienen de bepalingen van deze Overeenkomst zo te worden uitgelegd als zouden zij bestaande samenwerkingsovereenkomsten ongeldig maken.
4.
De overeenkomsten en regelingen dienen tot stand te worden gebracht met inachtneming van de door het interne recht van elke Overeenkomstsluitende Partij vastgestelde bevoegdheid ten aanzien van internationale betrekkingen en algemeen beleid en met inachtneming van de voorschriften inzake controle of toezicht waaraan territoriale gemeenschappen of autoriteiten onderworpen zijn.
5.
Hiertoe kan iedere Overeenkomstsluitende Partij, op het tijdstip van ondertekening van deze Overeenkomst of in een latere mededeling aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de autoriteiten aangeven die ingevolge haar interne recht bevoegd zijn controle of toezicht uit te oefenen ten aanzien van de betrokken territoriale gemeenschappen en autoriteiten.