Procestaal: Pools.
HvJ EU, 25-10-2017, nr. C-106/16
ECLI:EU:C:2017:804
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
25-10-2017
- Magistraten
K. Lenaerts, A. Tizzano, T. von Danwitz, J.L. da Cruz Vilaça, A. Rosas, J. Malenovský, E. Levits, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby, M. Berger, K. Jürimäe, M. Vilaras
- Zaaknummer
C-106/16
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Polbud-Wykonawstwo
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:804, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 25‑10‑2017
ECLI:EU:C:2017:351, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 04‑05‑2017
Uitspraak 25‑10‑2017
K. Lenaerts, A. Tizzano, T. von Danwitz, J.L. da Cruz Vilaça, A. Rosas, J. Malenovský, E. Levits, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby, M. Berger, K. Jürimäe, M. Vilaras
Partij(en)
In zaak C-106/16,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) bij beslissing van 22 oktober 2015, ingekomen bij het Hof op 22 februari 2016, in de procedure
Polbud — Wykonawstwo sp. z o.o., in liquidatie,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, A. Rosas, J. Malenovský en E. Levits, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby, M. Berger, K. Jürimäe (rapporteur) en M. Vilaras, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: K. Malacek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 maart 2017,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Polbud — Wykonawstwo sp. z o.o., vertegenwoordigd door A. Gorzka-Augustynowicz, radca prawny,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en M. Hellmann als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer en B. Trefil als gemachtigden,
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en F. de Figueiroa Quelhas als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls, L. Malferrari en J. Hottiaux als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 mei 2017,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 en 54 VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een beroep dat Polbud — Wykonawstwo sp. z o.o. (hierna: ‘Polbud’) heeft ingesteld tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek om schrapping uit het Poolse handelsregister, dat zij had ingediend na de verplaatsing van haar zetel naar Luxemburg.
Pools recht
Wetboek op de handelsvennootschappen
3
Artikel 270 van de Kodeks spółek handlowych (wetboek op de handelsvennootschappen) van 15 september 2000, zoals gewijzigd (Dz. U. van 2013, nr. 1030; hierna: ‘wetboek op de handelsvennootschappen’), bepaalt:
‘De ontbinding van een vennootschap vindt plaats:
[…]
- 2)
door een besluit van de aandeelhouders om de vennootschap te ontbinden of de zetel van de vennootschap naar het buitenland te verplaatsen, bevestigd door een notariële akte;
[…]’
4
Artikel 272 van het wetboek op de handelsvennootschappen luidt:
‘De ontbinding van de vennootschap vindt plaats nadat de liquidatie is uitgevoerd, op het moment van de schrapping uit het handelsregister.’
5
Artikel 288 van dit wetboek luidt:
- Ԥ 1.
Na goedkeuring van de jaarrekening door de aandeelhoudersvergadering op de dag voorafgaand aan de verdeling onder de aandeelhouders van de activa die overblijven na de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten behoeve van die schuldeisers (liquidatieverslag), en na beëindiging van de liquidatie, moeten de vereffenaars het verslag op de zetel van de vennootschap neerleggen en samen met een verzoek om schrapping van de vennootschap aan de voor het register bevoegde rechterlijke instantie overleggen.
[…]
- § 3.
De boeken en bescheiden van de ontbonden vennootschap worden in bewaring gegeven aan de in de statuten of in het besluit van de aandeelhouders vermelde persoon. Bij ontbreken van een dergelijke vermelding duidt de voor het register bevoegde rechterlijke instantie de bewaarder aan.
[…]’
6
De artikelen 551 tot en met 568 van het wetboek op de handelsvennootschappen regelen de omzetting van vennootschappen. Artikel 562, lid 1, van dat wetboek bepaalt:
‘Voor de omzetting van een vennootschap is, in geval van personenvennootschapen een besluit van de aandeelhouders vereist, en in geval van kapitaalvennootschappen een besluit van de aandeelhoudersvergadering of de algemene vergadering vereist, […]’
Wet inzake het internationaal privaatrecht
7
Artikel 19, lid 1, van de Ustawa — Prawo prywatne mięzynarodowe (wet inzake het internationaal privaatrecht) van 4 februari 2011 (Dz. U. nr. 80, volgnummer 432), luidt:
‘Op het moment van de verplaatsing van de zetel naar een andere staat valt de rechtspersoon onder het recht van die staat. De rechtspersoonlijkheid die was verkregen in de staat waar tot dan toe de zetel was, blijft behouden indien het recht van elk van de betrokken staten dit bepaalt. Verplaatsing van de zetel binnen de Europese Economische Ruimte leidt niet tot verlies van de rechtspersoonlijkheid.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8
Polbud is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die in Łąck (Polen) is gevestigd. Bij besluit van 30 september 2011 heeft de buitengewone algemene vergadering van de aandeelhouders krachtens artikel 270, punt 2, van het wetboek op de handelsvennootschappen beslist de zetel van die vennootschap naar Luxemburg te verplaatsen. Volgens het verzoek om een prejudiciële beslissing vermeldde dat besluit geen verplaatsing van de plaats van leiding van Polbud of van de plaats waar de economische activiteit van die vennootschap werkelijk wordt uitgeoefend.
9
Op grond van dat besluit heeft Polbud op 19 oktober 2011 een verzoek om inschrijving van de inleiding van de liquidatieprocedure ingediend bij de voor het handelsregister bevoegde rechterlijke instantie (hierna: ‘registerrechter’). Op 26 oktober 2011 is de inleiding van de liquidatieprocedure in het handelsregister ingeschreven en is de vereffenaar aangesteld.
10
Op 28 mei 2013 heeft de aandeelhoudersvergadering van Consoil Geotechnik Sàrl, waarvan de zetel in Luxemburg is gevestigd, een besluit vastgesteld tot uitvoering van met name het besluit van 30 september 2011 en tot verplaatsing van de zetel van Polbud naar Luxemburg met het oog op de onderwerping van die vennootschap aan het Luxemburgse recht zonder verlies van haar rechtspersoonlijkheid. Overeenkomstig het besluit van 28 mei 2013 trad de verplaatsing op die datum in werking. Aldus is de zetel van Polbud op 28 mei 2013 naar Luxemburg verplaatst en heette die vennootschap niet langer ‘Polbud’, maar werd haar naam gewijzigd in ‘Consoil Geotechnik’.
11
Polbud diende op 24 juni 2013 bij de registerrechter een verzoek om schrapping uit het Poolse handelsregister in. Dit verzoek was gebaseerd op de verplaatsing van de zetel van de vennootschap naar Luxemburg. Bij beslissing van 21 augustus 2013 is deze vennootschap voor de schrappingsprocedure verzocht om overlegging van in de eerste plaats het besluit van de aandeelhoudersvergadering met vermelding van de naam van de bewaarder van de boeken en bescheiden van de ontbonden vennootschap, in de tweede plaats de financiële rekeningen voor de tijdvakken van 1 januari tot en met 29 september 2011, van 30 september tot en met 31 december 2011, van 1 januari tot en met 31 december 2012 en van 1 januari tot en met 28 mei 2013, ondertekend door de vereffenaar en door de voor de boekhouding verantwoordelijke persoon, en in de derde plaats het besluit van de aandeelhoudersvergadering tot goedkeuring van het verslag over de liquidatieverrichtingen.
12
Polbud heeft meegedeeld dat zij het niet nodig achtte die documenten over te leggen, aangezien zij niet werd ontbonden, haar vermogen niet onder de aandeelhouders was verdeeld en het verzoek om schrapping uit het register was ingediend wegens de verplaatsing van de zetel van de vennootschap naar Luxemburg, waar zij haar bestaan als Luxemburgse vennootschap voortzette. Bijgevolg heeft de registerrechter bij beslissing van 19 september 2013 het verzoek om schrapping afgewezen wegens niet-overlegging van die documenten.
13
Polbud heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Sąd Rejonowy w Bydgoszczy (rechter in eerste aanleg Bydgoszcz, Polen), die dat beroep heeft verworpen. Deze vennootschap heeft tegen die verwerping hoger beroep ingesteld bij de Sąd Okręgowy w Bydgoszczy (rechter in tweede aanleg Bydgoszcz, Polen), die bij beschikking van 4 juni 2014 ook het hoger beroep heeft verworpen. Daarop heeft de vennootschap bij de verwijzende rechter cassatieberoep ingesteld.
14
Voor die rechter voert Polbud aan dat zij op de datum van de verplaatsing van haar zetel naar Luxemburg haar hoedanigheid van vennootschap naar Pools recht had verloren en een vennootschap naar Luxemburgs recht was geworden. Volgens Polbud moest de liquidatieprocedure daarom worden beëindigd en moest zij uit het handelsregister in Polen worden geschrapt. Zij merkt bovendien op dat de naleving van de vereisten van de liquidatieprocedure waarin het Poolse recht voorziet, noch nodig noch mogelijk was, aangezien zij haar rechtspersoonlijkheid niet had verloren.
15
De verwijzende rechter merkt in de eerste plaats op dat de liquidatieprocedure op het einde van het wettelijk bestaan van de vennootschap is gericht en bepaalde verplichtingen in dat verband impliceert. In de onderhavige zaak behoudt de vennootschap echter haar wettelijk bestaan als rechtssubject van een andere lidstaat dan de Republiek Polen. Hij vraagt zich dus af of het opleggen aan die vennootschap van verplichtingen die analoog zijn met de verplichtingen waaraan moet worden voldaan om een einde te maken aan haar wettelijk bestaan als vennootschap, haar vrijheid van vestiging onrechtmatig beperkt. Deze rechter vraagt zich bovendien af of de vaststelling van de heroprichting van de vennootschap, louter op grond van het besluit van de aandeelhouders om de door de vennootschap in de lidstaat van oorsprong verkregen rechtspersoonlijkheid te behouden, en de inschrijving van die vennootschap in het handelsregister van de lidstaat van ontvangst krachtens dat besluit, aan de lidstaat van oorsprong kan worden tegengeworpen, ondanks de liquidatieprocedure die in die lidstaat loopt.
16
In de tweede plaats wijst de verwijzende rechter erop dat, hoewel het een lidstaat in beginsel verboden is om de erkenning van een in een andere lidstaat verkregen rechtspersoonlijkheid te weigeren en de regelmatigheid van de door de autoriteiten van die andere lidstaat vastgestelde maatregelen te beoordelen, de schrapping uit het vorige handelsregister onderworpen is aan het recht van de lidstaat van oorsprong, die de bescherming van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers in het kader van de liquidatieprocedure moet waarborgen. Die rechter is daarom van oordeel dat de registerrechter die procedure moet voortzetten.
17
In de derde plaats onderstreept de verwijzende rechter dat, volgens de rechtspraak van het Hof, in beginsel mag worden onderzocht of de onderneming beoogt een duurzame economische band met de lidstaat van ontvangst te scheppen en met het oog hierop haar zetel, begrepen als de plaats van werkelijke leiding en van het verrichten haar activiteiten, verplaatst. De onzekerheid betreft echter de vraag of de lidstaat van ontvangst dan wel de lidstaat van oorsprong dat onderzoek voert.
18
De Sąd Najwyższy (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Polen) heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Verzetten de artikelen 49 en 54 VWEU zich ertegen dat een lidstaat waarin een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid werd opgericht, nationale bepalingen toepast die de schrapping uit het handelsregister afhankelijk stellen van de ontbinding van de vennootschap na uitvoering van de liquidatie, wanneer de vennootschap in een andere lidstaat wordt heropgericht op grond van een besluit van de aandeelhouders om de in de oprichtingsstaat verkregen rechtspersoonlijkheid voort te zetten?
Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:
- 2)
Kunnen de artikelen 49 en 54 VWEU aldus worden uitgelegd dat de uit de nationale bepalingen voortvloeiende verplichting om over te gaan tot de procedure van liquidatie van de vennootschap — hetgeen de afhandeling van de lopende zaken, de inning van de schuldvorderingen, de nakoming van de verplichtingen en de realisatie van de activa van de vennootschap, de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten behoeve van die schuldeisers, de indiening van een financieel verslag over deze handelingen en de aanwijzing van de bewaarder van de boeken en bescheiden vereist — die voorafgaat aan de ontbinding ervan, die plaatsvindt op het tijdstip van schrapping uit het handelsregister, een passend, noodzakelijk en evenredig middel is ter bescherming van het legitieme algemene belang, bestaande in de bescherming van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van de migrerende vennootschap?
- 3)
Dienen de artikelen 49 en 54 VWEU aldus te worden uitgelegd dat sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging wanneer een vennootschap — met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat — haar statutaire zetel naar die andere lidstaat verplaatst, zonder de hoofdzetel van de onderneming te wijzigen, die in de oprichtingsstaat blijft?’
Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling
19
Bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 28 juni 2017, heeft Polbud het Hof verzocht om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten krachtens artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.
20
Ter ondersteuning van haar verzoek voert Polbud in wezen aan dat zij, anders dan blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing, van plan was om zowel haar statutaire zetel als haar werkelijke zetel naar Luxemburg te verplaatsen, zoals uit het besluit van 28 mei 2013 blijkt. Voorts merkt Polbud op dat de conclusie van de advocaat-generaal, hoewel daarin de voorbehouden worden vermeld die Polbud ter terechtzitting heeft gemaakt, niettemin op een onjuiste feitelijke vaststelling in dat verzoek is gebaseerd. Polbud acht het dan ook noodzakelijk om de mondelinge behandeling te heropenen, opdat zij de feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding kan verduidelijken.
21
Volgens artikel 83 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen of de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.
22
In casu is dat niet het geval. Polbud heeft ter terechtzitting immers haar beoordeling van het feitelijke kader van het geding uiteengezet. Zij heeft met name de kans gehad om haar standpunt over de voorstelling van de feiten van het hoofdgeding in het verzoek om een prejudiciële beslissing kenbaar te maken en om te verduidelijken dat zij van plan was om zowel haar statutaire zetel als haar werkelijke zetel naar Luxemburg te verplaatsen. Het Hof is, de advocaat-generaal gehoord, dan ook van oordeel dat het over alle noodzakelijke gegevens beschikt om tot een beslissing te kunnen komen.
23
Overigens dient er met betrekking tot de kritiek op de conclusie van de advocaat-generaal aan te worden herinnerd dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet voorzien in de mogelijkheid voor de belanghebbende partijen om opmerkingen in te dienen in antwoord op de conclusie van de advocaat-generaal (arrest van 4 september 2014, Vnuk, C-162/13, EU:C:2014:2146, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
24
Voorts zij opgemerkt dat de advocaat-generaal krachtens artikel 252, tweede alinea, VWEU tot taak heeft in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is in dat verband niet gebonden door de conclusie van de advocaat-generaal of door de motivering op grond waarvan de advocaat-generaal tot die conclusie komt. Het feit dat een partij het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal, kan als zodanig dus geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling opleveren, ongeacht welke kwesties hij in zijn conclusie heeft onderzocht (arrest van 4 september 2014, Vnuk, C-162/13, EU:C:2014:2146, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25
Gelet op een en ander hoeft volgens het Hof geen heropening van de mondelinge behandeling te worden gelast.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Opmerkingen vooraf
26
Vooraf zij erop gewezen dat de prejudiciële vragen op de door Polbud betwiste premisse zijn gebaseerd, dat Polbud niet de bedoeling had om haar werkelijke zetel naar Luxemburg te verplaatsen.
27
In dat verband zij eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak van het Hof, artikel 267 VWEU een procedure van rechtstreekse samenwerking tussen het Hof en de rechterlijke instanties van de lidstaten tot stand brengt. In het kader van die procedure, die is gebaseerd op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof, behoort elke beoordeling van de feiten van de zaak tot de bevoegdheid van de nationale rechter, die, gelet op de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof stelt, dient te beoordelen, terwijl het Hof uitsluitend bevoegd is om zich op basis van de door de nationale rechter vermelde feiten over de uitlegging of de geldigheid van een Unietekst uit te spreken (zie met name arrest van 16 juni 2015, Gauweiler e.a., C-62/14, EU:C:2015:400, punt 15).
28
Derhalve moeten de gestelde vragen worden beantwoord op basis van die premisse, waarvan de gegrondheid echter door de verwijzende rechter moet worden onderzocht.
Derde vraag
29
Met zijn derde vraag, die als eerste dient te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat de vrijheid van vestiging van toepassing is op de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel van die vennootschap.
30
De Poolse regering en de Oostenrijkse regering voeren aan dat de artikelen 49 en 54 VWEU niet van toepassing zijn op de verplaatsing van een vennootschap als aan de orde in het hoofdgeding. Volgens de Oostenrijkse regering kan de vrijheid van vestiging niet worden ingeroepen wanneer de verplaatsing van de zetel niet is gegrond op de uitoefening van een werkelijke economische activiteit door middel van een duurzame vestiging in de lidstaat van ontvangst. De Poolse regering beroept zich met name op de arresten van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust (81/87, EU:C:1988:456), en 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723), om haar conclusie te rechtvaardigen dat een verplaatsing van een vennootschap als aan de orde in het hoofdgeding, niet binnen de werkingssfeer van de artikelen 49 en 54 VWEU valt.
31
Deze stelling kan niet worden aanvaard.
32
Artikel 49 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU, kent immers de vrijheid van vestiging toe aan vennootschappen die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Unie hebben. Daarom kan een vennootschap als Polbud, die is opgericht in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat, in casu de Poolse wetgeving, zich in beginsel op die vrijheid beroepen.
33
Volgens artikel 49, tweede alinea, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 54 VWEU, omvat de vrijheid van vestiging voor de in dit laatste artikel bedoelde vennootschappen met name de oprichting en het beheer van deze vennootschappen overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van de staat van vestiging voor de eigen vennootschappen zijn vastgesteld. Zij omvat aldus het recht voor een vennootschap die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat is opgericht om zich om te zetten in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat (zie in die zin arrest van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, EU:C:1988:456, punt 17), voor zover is voldaan aan de vereisten van de wetgeving van die andere lidstaat, en meer bepaald aan het criterium dat door die andere lidstaat is gekozen voor de aanknoping van een vennootschap met zijn nationale rechtsorde.
34
In dat verband zij eraan herinnerd dat bij ontbreken van een eenvormig Unierecht, de omschrijving van het element van aanknoping dat bepaalt onder welk nationaal recht een vennootschap valt, volgens artikel 54 VWEU tot de bevoegdheid van elke lidstaat behoort. In dat artikel worden de statutaire zetel, het hoofdbestuur en de hoofdvestiging van een vennootschap op gelijke voet geplaatst als dergelijk element van aanknoping (zie in die zin arrest van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, EU:C:1988:456, punten 19–21).
35
Daaruit volgt in de onderhavige zaak dat de vrijheid van vestiging Polbud, een vennootschap naar Pools recht, het recht toekent zich om te zetten in een vennootschap naar Luxemburgs recht voor zover is voldaan aan de in het Luxemburgse recht gestelde oprichtingsvoorwaarden, in het bijzonder aan het criterium dat door Luxemburg is gekozen voor de aanknoping van een vennootschap met zijn nationale rechtsorde.
36
Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door de argumenten van de Poolse regering en de Oostenrijkse regering.
37
In de eerste plaats kan het argument van de Oostenrijkse regering dat Polbud in de lidstaat van ontvangst geen werkelijke economische activiteit uitoefent, niet worden aanvaard.
38
Het Hof heeft immers geoordeeld dat een situatie waarin een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap, met statutaire zetel in deze lidstaat, een filiaal in een andere lidstaat wenst op te richten, onder de vrijheid van vestiging valt, ook al is die vennootschap in de eerste lidstaat enkel opgericht met het doel zich te vestigen in de tweede lidstaat, om daar haar voornaamste, zo niet al haar economische activiteiten te ontplooien (zie in die zin arrest van 9 maart 1999, Centros, C-212/97, EU:C:1999:126, punt 17). Zo valt ook een situatie waarin een overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat opgerichte vennootschap zich wenst om te zetten in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat, overeenkomstig het criterium van de tweede lidstaat voor de aanknoping van een vennootschap aan zijn nationale rechtsorde, onder de vrijheid van vestiging, ook al ontplooit die vennootschap haar voornaamste, zo niet al haar economische activiteiten in de eerste lidstaat.
39
Bovendien zij eraan herinnerd dat de kwestie van de toepassing van de artikelen 49 en 54 VWEU onderscheiden is van de vraag of een lidstaat maatregelen kan treffen om te verhinderen dat sommige van zijn onderdanen, door gebruik te maken van de door het Verdrag geboden mogelijkheden, zich op onaanvaardbare wijze aan hun nationale wetgeving trachten te onttrekken, aangezien een lidstaat volgens vaste rechtspraak dergelijke maatregelen kan treffen (arresten van 9 maart 1999, Centros, C-212/97, EU:C:1999:126, punten 18 en 24, en 30 september 2003, Inspire Art, C-167/01, EU:C:2003:512, punt 98).
40
Evenwel zij erop gewezen dat, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, de vestiging van de statutaire of werkelijke zetel van een vennootschap overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat met het doel voor een gunstigere wetgeving in aanmerking te komen, op zich geen misbruik oplevert (zie in die zin arresten van 9 maart 1999, Centros, C-212/97, EU:C:1999:126, punt 27, en 30 september 2003, Inspire Art, C-167/01, EU:C:2003:512, punt 96).
41
Hieruit volgt dat in het hoofdgeding de omstandigheid dat er is beslist enkel de statutaire zetel van Polbud naar Luxemburg te verplaatsen, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel van die vennootschap, op zich niet tot gevolg kan hebben dat een dergelijke verplaatsing niet binnen de werkingssfeer van de artikelen 49 en 54 VWEU valt.
42
In de tweede plaats blijkt uit de arresten van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust (81/87, EU:C:1988:456), en 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723), anders dan de Poolse regering heeft aangevoerd, niet dat, om onder de vrijheid van vestiging te vallen, de verplaatsing van de statutaire zetel van een vennootschap noodzakelijkerwijs gepaard gaat met de verplaatsing van haar werkelijke zetel.
43
Uit die arresten en uit het arrest van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440), volgt daarentegen dat bij de huidige stand van het Unierecht elke lidstaat het recht heeft om de aanknoping te omschrijven die vereist is opdat een vennootschap kan worden beschouwd te zijn opgericht overeenkomstig zijn nationale wetgeving. Indien een vennootschap die onder het recht van een lidstaat valt, zich omzet in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat en daarbij voldoet aan alle door de wetgeving van die andere lidstaat opgelegde voorwaarden om in zijn rechtsorde te bestaan, vormt die mogelijkheid, die beslist geen immuniteit van de wetgeving van de lidstaat van oorsprong inzake de oprichting en ontbinding van vennootschappen ten aanzien van de regels betreffende de vrijheid van vestiging impliceert, geen rechtvaardiging voor die lidstaat om de betrokken vennootschap te beletten of ervan af te brengen met die grensoverschrijdende omzetting door te gaan, door voor een dergelijke grensoverschrijdende omzetting met name strengere voorwaarden op te leggen dan die welke gelden voor de omzetting van een vennootschap binnen die lidstaat (zie in die zin arresten van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust, 81/87, EU:C:1988:456, punten 19–21; 16 december 2008, Cartesio, C-210/06, EU:C:2008:723, punten 109–112, en 12 juli 2012, VALE, C-378/10, EU:C:2012:440, punt 32).
44
Gelet op het voorgaande dient op de derde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 49 en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat de vrijheid van vestiging van toepassing is op de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel van die vennootschap.
Eerste en tweede vraag
45
Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, afhankelijk stelt van de liquidatie van de eerste vennootschap.
Bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging
46
Ingevolge artikel 49 VWEU moeten de beperkingen van de vrijheid van vestiging worden opgeheven. Het is vaste rechtspraak dat als beperkingen van de vrijheid van vestiging moeten worden beschouwd alle maatregelen die de uitoefening van deze vrijheid verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken (arrest van 29 november 2011, National Grid Indus, C-371/10, EU:C:2011:785, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
47
In de onderhavige zaak volgt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verplaatsing van de zetel van een vennootschap naar Pools recht naar een andere lidstaat dan de Republiek Polen, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de wet inzake het internationaal privaatrecht niet tot het verlies van de rechtspersoonlijkheid leidt. Zoals de advocaat-generaal in punt 46 van haar conclusie opmerkt, aanvaardt het Poolse recht in dit geval dus dat de rechtspersoonlijkheid van Polbud in beginsel door Consoil Geotechnik kan worden voortgezet.
48
Krachtens artikel 270, punt 2, van het wetboek op de handelsvennootschappen en artikel 272 van dat wetboek brengt het krachtens artikel 562, lid 1, van dat wetboek vastgestelde aandeelhoudersbesluit betreffende de verplaatsing van de zetel naar een andere lidstaat dan de Republiek Polen echter de ontbinding van de vennootschap na het einde van de liquidatieprocedure met zich mee. Bovendien volgt uit artikel 288, lid 1, van dat wetboek dat een vennootschap die haar zetel naar een andere lidstaat dan de Republiek Polen wenst te verplaatsen, zonder liquidatie niet uit het handelsregister kan worden geschrapt.
49
Aldus kan een vennootschap naar Pools recht, zoals Polbud, weliswaar in beginsel haar statutaire zetel naar een andere lidstaat dan de Republiek Polen verplaatsen zonder haar rechtspersoonlijkheid te verliezen, maar indien zij een dergelijke verplaatsing wenst te doen, kan zij haar schrapping uit het Poolse handelsregister slechts verkrijgen indien zij is geliquideerd.
50
In dat verband zij verduidelijkt dat volgens het verzoek om een prejudiciële beslissing de liquidatieverrichtingen de beëindiging van de lopende zaken, de inning van de schuldvorderingen van de vennootschap, de nakoming van de verplichtingen en de realisatie van de activa, de uitbetaling van de schuldeisers van de vennootschap of het stellen van zekerheden ten behoeve van die schuldeisers, de indiening van een financieel verslag over deze handelingen en de aanwijzing van een bewaarder van de boeken en bescheiden van de vennootschap in liquidatie omvatten.
51
Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, door de liquidatie van de vennootschap te vereisen, de grensoverschrijdende verplaatsing van een vennootschap kan belemmeren of zelfs beletten. Zij vormt dus een beperking van de vrijheid van vestiging (zie in die zin arrest van 16 december 2008, Cartesio, C-210/06, EU:C:2008:723, punten 112 en 113)
Rechtvaardiging van de beperking van de vrijheid van vestiging
52
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is een dergelijke beperking van de vrijheid van vestiging slechts toelaatbaar wanneer zij gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende redenen van algemeen belang. Daarenboven moet die beperking geschikt zijn om de betrokken doelstelling te verwezenlijken en mag zij niet verder gaan dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken (arrest van 29 november 2011, National Grid Indus, C-371/10, EU:C:2011:785, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
In de eerste plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat de beperking van de vrijheid van vestiging in de onderhavige zaak gerechtvaardigd is door de doelstelling van de bescherming van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van de verplaatste vennootschap.
54
In dat verband zij eraan herinnerd dat de bescherming van de belangen van de schuldeisers en de minderheidsaandeelhouders deel uitmaakt van de dwingende redenen van algemeen belang die door het Hof worden erkend (zie in die zin arrest van 13 december 2005, SEVIC Systems, C-411/03, EU:C:2005:762, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hetzelfde geldt voor de bescherming van de werknemers (zie in die zin arrest van 21 december 2016, AGET Iraklis, C-201/15, EU:C:2016:972, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
De artikelen 49 en 54 VWEU verzetten zich aldus in beginsel niet tegen maatregelen van een lidstaat die ertoe strekken dat de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van een vennootschap die naar zijn recht is opgericht en die haar activiteiten op het nationale grondgebied blijft uitoefenen, niet onterecht worden geraakt door de verplaatsing van de statutaire zetel van die vennootschap en de omzetting ervan in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat.
56
Volgens de in punt 52 van dit arrest aangehaalde vaste rechtspraak moet echter nog worden nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beperking geschikt is om het nagestreefde doel van de bescherming van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers te verwezenlijken en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te verwezenlijken.
57
In de onderhavige zaak legt de Poolse regeling een verplichting tot liquidatie op aan de vennootschap die haar statutaire zetel naar een andere lidstaat dan de Republiek Polen wenst te verplaatsen.
58
Opgemerkt moet worden dat die regeling op algemene wijze in een verplichting tot liquidatie voorziet, zonder dat rekening wordt gehouden met het werkelijke risico op schending van de belangen van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers, en zonder dat kan worden gekozen voor minder beperkende maatregelen die deze belangen kunnen beschermen. Zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt, kan het stellen van bankwaarborgen of andere gelijkwaardige waarborgen de belangen van de schuldeisers op passende wijze beschermen.
59
Daaruit volgt dat de verplichting tot liquidatie die is opgelegd bij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling verder gaat dan nodig is om de doelstelling van bescherming van de in punt 56 van het onderhavige arrest vermelde belangen te verwezenlijken.
60
In de tweede plaats voert de Poolse regering de doelstelling van de bestrijding van misbruik aan ter rechtvaardiging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling.
61
In dat verband kan een lidstaat alle maatregelen treffen ter bestrijding of bestraffing van fraude (arrest van 9 maart 1999, Centros, C-212/97, EU:C:1999:126, punt 38).
62
Uit de in punt 40 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak volgt echter dat de vestiging van de statutaire of werkelijke zetel van een vennootschap overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat met het doel voor een gunstigere wetgeving in aanmerking te komen, op zich geen misbruik oplevert.
63
Bovendien is de omstandigheid alleen dat een vennootschap haar zetel naar een andere lidstaat verplaatst, niet voldoende om uit te gaan van een algemeen vermoeden van fraude en kan zij geen rechtvaardigingsgrond zijn voor een maatregel die afbreuk doet aan de uitoefening van een bij het Verdrag beschermde fundamentele vrijheid (zie naar analogie arrest van 29 november 2011, National Grid Indus, C-371/10, EU:C:2011:785, punt 84).
64
Aangezien de algemene verplichting om een liquidatieprocedure in te stellen, neerkomt op de vestiging van een algemeen vermoeden van misbruik, moet een regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarbij een dergelijke verplichting wordt opgelegd, als onevenredig worden beschouwd.
65
Gelet op het voorgaande dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat de artikelen 49 en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, afhankelijk stelt van de liquidatie van de eerste vennootschap.
Kosten
66
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
- 1)
De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat de vrijheid van vestiging van toepassing is op de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, zonder verplaatsing van de werkelijke zetel van die vennootschap.
- 2)
De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die de verplaatsing van de statutaire zetel van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap naar het grondgebied van een andere lidstaat met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van die andere lidstaat, overeenkomstig de voorwaarden die de wetgeving van deze laatste lidstaat oplegt, afhankelijk stelt van de liquidatie van de eerste vennootschap.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑10‑2017
Conclusie 04‑05‑2017
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-106/161.
Polbud — Wykonawstwo sp. z o.o. in liquidatie
[Verzoek om een prejudiciële beslissing van de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof, Polen)]
I — Inleiding
1.
Verzet de vrijheid van vestiging zich tegen wetgeving van een lidstaat die een volgens zijn recht opgerichte vennootschap verbiedt zich om te zetten in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat?
2.
Dat is in wezen de vraag die het Hof in het kader van de onderhavige prejudiciële procedure moet beantwoorden. De achtergrond van de zaak is de wens van een Poolse vennootschap met beperkte aansprakelijkheid om met handhaving van haar juridische identiteit de rechtsvorm aan te nemen van een vennootschap naar Luxemburgs recht. De voor de verwezenlijking van dat voornemen noodzakelijke schrapping van de vennootschap uit het Poolse handelsregister kan echter niet worden verricht omdat hiervoor volgens de Poolse wetgeving de voorafgaande liquidatie en ontbinding van de vennootschap vereist is.
3.
Het Hof wordt in dit verband de gelegenheid geboden de reikwijdte van de werkingssfeer van de vrijheid van vestiging nader af te bakenen en een vraagstuk van fundamenteel belang op te helderen. Het gaat namelijk om de vraag of die fundamentele vrijheid een volgens het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap niet alleen de vrije keuze garandeert van de plaats binnen de Unie waar zij haar economische activiteiten verricht, maar los daarvan ook de vrijheid biedt van een grensoverschrijdende wijziging van haar rechtsvorm.
4.
Deze zaak vormt dan ook een aanvulling op de reeks welbekende arresten van het Hof inzake de grensoverschrijdende mobiliteit van vennootschappen.2. Er zijn waarschijnlijk maar weinig deelgebieden van het Unierecht waarop de emoties van de juridische vakwereld zo hoog oplopen en die dermate intensief zijn besproken. Het gewoonweg kolossale aantal publicaties ter zake3. doet denken aan de woorden van Karl Valentin4.: ‘Alles is al gezegd, alleen nog niet door iedereen’.
5.
Nu staat het dus weer aan het Hof om zich uit te spreken.
II — Toepasselijke bepalingen
A — Unierecht
6.
Het unierechtelijke kader wordt gevormd door de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 49 en 54 VWEU.
B — Nationaal recht
7.
Artikel 270 van de Poolse Kodeks spółek handlowych (wetboek op de handelsvennootschappen; hierna: ‘KSH’) bepaalt:
‘De ontbinding van een vennootschap vindt plaats:
[…]
- 2.
door een besluit van de aandeelhouders om de vennootschap te ontbinden of de statutaire zetel naar het buitenland te verplaatsen, bevestigd door een notariële akte;
[…]’
8.
Artikel 272 KSH luidt als volgt:
‘De ontbinding van de vennootschap vindt plaats nadat de liquidatie is uitgevoerd, op het tijdstip van schrapping uit het handelsregister.’
9.
Artikel 288, lid 1, KSH bepaalt dat de eindbalans van de vennootschap na goedkeuring door de algemene vergadering van aandeelhouders en na beëindiging van de liquidatie moet worden bekendgemaakt op de maatschappelijke zetel en samen met het verzoek om schrapping van de vennootschap uit het register moet worden voorgelegd aan de voor het register bevoegde rechterlijke instantie. Dit dient te geschieden op de dag voorafgaande aan de verdeling van het vermogen dat overblijft na de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten aanzien van die schuldeisers.
10.
De artikelen 551 tot en met 568 KSH regelen de omzetting van vennootschappen. In dat verband bepaalt artikel 562, § 1, KSH dat voor de omzetting van een kapitaalvennootschap een overeenkomstig besluit van de aandeelhoudersvergadering of de algemene vergadering van aandeelhouders vereist is.
11.
Artikel 17 van de Ustawa z dnia 4 lutego 2011 r. — Prawo prywatne międzynarodowe (wet van 4 februari 2011 inzake het internationaal privaatrecht; hierna: ‘IPR-wet’) bepaalt onder meer het volgende:
- ‘1.
Rechtspersonen vallen onder het recht van de staat waar zij hun zetel hebben.
- 2.
Indien het overeenkomstig lid 1 relevante recht evenwel voorziet in de toepasselijkheid van het recht van de staat op grond waarvan de rechtspersoon werd opgericht, is het recht van die staat van toepassing.
[…]’
12.
Artikel 19 van de IPR-wet bepaalt:
- ‘1.
Door de verplaatsing van de zetel naar een andere staat valt de rechtspersoon onder het recht van die staat. De rechtspersoonlijkheid die was verkregen in het land waar tot dan toe de zetel was, blijft behouden indien het recht van elk van de betrokken staten dit bepaalt. Verplaatsing van de zetel binnen de Europese Economische Ruimte leidt niet tot verlies van de rechtspersoonlijkheid.
- 2.
De fusie van rechtspersonen met zetel in verschillende lidstaten vereist dat is voldaan aan de in het recht van die staten gestelde voorwaarden.’
III — Hoofdgeding en procesverloop voor het Hof
13.
Polbud-Wykonawstwo sp. z o.o. (hierna: ‘Polbud’) is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Pools recht met zetel in Łącko. De aandeelhouders van Polbud besloten op 30 september 2011 om de ‘statutaire zetel’ in de zin van artikel 270, lid 2, KSH naar het Groothertogdom Luxemburg te verplaatsen. De plaats van de daadwerkelijke uitoefening van de economische activiteit bleef ongewijzigd.
14.
Op die grondslag verzocht Polbud op 19 oktober 2011 bij de voor het register bevoegde instantie om inleiding van de liquidatieprocedure. Deze werd op 26 oktober 2011 ingeschreven in het handelsregister en er werd een vereffenaar aangesteld.
15.
Op 28 mei 2013 besliste de aandeelhoudersvergadering ten overstaan van een notaris in Rambrouch (Luxemburg) uitvoering te geven aan het in september 2011 genomen besluit over de zetelverplaatsing en de zetel van de vennootschap met ingang van die dag naar Luxemburg te verplaatsen zonder de rechtspersoonlijkheid van de vennootschap te beëindigen of een nieuwe rechtspersoon op te richten. Voorts werd met name besloten dat de vennootschap de rechtsvorm van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Luxemburgs recht zou aannemen, dat de naam zou worden gewijzigd in Consoil Geotechnik S.à.r.l. (hierna: Consoil) en dat de aandeelhoudersovereenkomst zou worden herzien. Op die grondslag werd Consoil op 14 juni 2013 ingeschreven in het Luxemburgse vennootschapsregister.5.
16.
Polbud diende vervolgens op 24 juni 2013 bij de voor het register bevoegde rechterlijke instantie in Polen een verzoek in om schrapping uit het handelsregister. Polbud gaf geen gevolg aan het bevel van die instantie tot overlegging van de te dien einde vereiste bewijzen inzake de ontbinding en liquidatie van de vennootschap. Zij verwees veeleer naar de verplaatsing van de statutaire zetel naar Luxemburg en het voortbestaan van de vennootschap volgens het recht van die lidstaat.
17.
De voor het register bevoegde rechterlijke instantie wees voornoemd verzoek bij beslissing van 19 september 2013 af. De door Polbud in eerste en tweede aanleg ingestelde beroepen slaagden niet.
18.
Op 4 juni 2014 stelde Polbud ten slotte cassatieberoep in bij de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof van Polen). Polbud stelt dat zij op de dag van de verplaatsing van de zetel naar Luxemburg haar hoedanigheid van Poolse rechtspersoon heeft verloren en een vennootschap naar Luxemburgs recht is geworden. Op dat tijdstip eindigde de liquidatieprocedure en had de vennootschap uit het Poolse register moeten worden geschrapt.
19.
De Sąd Najwyższy betwijfelt of de weigering van de schrapping van de vennootschap uit het handelsregister op grond van het feit dat niet is voldaan aan de daarvoor volgens Pools recht vereiste voorwaarden, verenigbaar is met de door het Unierecht gegarandeerde vrijheid van vestiging. Derhalve heeft de Sąd Najwyższy het Hof overeenkomstig artikel 267 VWEU op 22 oktober 2015 verzocht om een antwoord op de volgende prejudiciële vragen:
- 1.
Verzetten de artikelen 49 en 54 VWEU zich ertegen dat een lidstaat waarin een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid werd opgericht, nationale bepalingen toepast die de schrapping uit het handelsregister afhankelijk stellen van de ontbinding van de vennootschap na uitvoering van de liquidatie, wanneer de vennootschap in een andere lidstaat wordt heropgericht op grond van een besluit van de aandeelhouders om de in de oprichtingsstaat verkregen rechtspersoonlijkheid voort te zetten?
Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord:
- 2.
Kunnen de artikelen 49 en 54 VWEU aldus worden uitgelegd dat de uit de nationale bepalingen voortvloeiende verplichting om over te gaan tot de procedure van liquidatie van de vennootschap — hetgeen de afhandeling van de lopende zaken, de inning van de schuldvorderingen, de nakoming van de verplichtingen en de realisatie van de activa, de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten aanzien van die schuldeisers, de indiening van een financieel verslag over deze handelingen en de aanwijzing van de bewaarder van de boeken en bescheiden vereist —, die voorafgaat aan de ontbinding ervan, die plaatsvindt op het tijdstip van schrapping uit het register, een passend, noodzakelijk en evenredig middel is ter bescherming van het legitieme algemene belang, bestaande in de bescherming van de schuldeisers, de minderheidsaandeelhouders en de werknemers van de migrerende vennootschap?
- 3.
Dienen de artikelen 49 en 54 VWEU aldus te worden uitgelegd dat sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging wanneer een vennootschap — met het oog op de omzetting in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat — de statutaire zetel verplaatst naar die andere lidstaat, zonder de zetel van de hoofdonderneming te wijzigen, die in de oprichtingsstaat blijft?
20.
In de procedure voor het Hof hebben de Republiek Polen, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek en de Europese Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend. Aan de terechtzitting op 6 maart 2017 is deelgenomen door voornoemde partijen met uitzondering van de Portugese Republiek, alsmede door Polbud en de Bondsrepubliek Duitsland.
IV — Juridische beoordeling
21.
Het onderhavige prejudiciële verzoek heeft betrekking op de door Polbud beoogde wijziging van haar rechtsvorm in die van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Luxemburgs recht. Aangezien in Luxemburg, net als in alle andere lidstaten, voor de oprichting en het voortbestaan van vennootschappen naar nationaal recht een binnenlandse statutaire zetel vereist is, gaat een dergelijk voornemen noodzakelijkerwijs gepaard met de verplaatsing van de statutaire zetel.6. Die verplaatsing lijkt door de inschrijving van Consoil in het Luxemburgse handelsregister ook te zijn verwezenlijkt.7.
22.
Volgens de terminologie van het Hof is in een dergelijk geval sprake van een grensoverschrijdende omzetting. Bedoeld wordt hiermee de omzetting van een vennootschap in een onder het recht van een andere lidstaat vallende vennootschap, die in het kader van die omzetting ontstaat.8.
23.
Of een dergelijke omzetting slaagt, hangt in beginsel af van de rechtsordes van zowel de lidstaat van vertrek als die van aankomst. Zo had het arrest VALE9. betrekking op het feit dat de lidstaat van ontvangst voor binnenlandse ondernemingen voorzag in de mogelijkheid van een omzetting, maar grensoverschrijdende omzettingen niet toestond. In casu gaat het echter om belemmeringen van de zijde van de lidstaat van vertrek. Volgens de Poolse wetgeving is het namelijk niet mogelijk dat Polbud, waarvan de rechtspersoonlijkheid moet worden voortgezet door Consoil, uit het handelsregister wordt geschrapt zonder voorafgaande liquidatie en ontbinding.
24.
Thans dient in wezen te worden opgehelderd of de vrijheid van vestiging zich tegen die benadering verzet. Het bijzondere aan dit geval is dat de grensoverschrijdende omzetting blijkens de prejudiciële verwijzing niet gepaard gaat met een wijziging van het zwaartepunt van de economische activiteiten van de vennootschap. Tegen die achtergrond vraagt de verwijzende rechter zich af of de vrijheid van vestiging in casu van toepassing is (derde vraag), of er sprake is van een beperking (eerste vraag) en of die beperking in voorkomend geval gerechtvaardigd kan zijn (tweede vraag).
A — Derde vraag
25.
De — niet geheel duidelijk geformuleerde — derde vraag heeft betrekking op de werkingssfeer van de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 49 en 54 VWEU en dient als eerste te worden onderzocht. Indien een grensoverschrijdende omzetting zoals die in casu wordt beoogd, nog niet eens onder de vrijheid van vestiging valt, dan rijzen vervolgens ook geen vragen inzake een beperking van die vrijheid of de eventuele rechtvaardiging van een dergelijke beperking.
26.
De verwijzende rechter wenst hier te vernemen of de vrijheid van vestiging van toepassing is op een geval waarin een volgens het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap haar statutaire zetel naar een andere lidstaat verplaatst om zich om te zetten in een vennootschap van die lidstaat, zonder de ‘zetel van de hoofdonderneming’ — in de woorden van het Hof in het arrest Cartesio10., de werkelijke zetel — te veranderen, die in de lidstaat van vertrek blijft.
27.
Volgens de rechtspraak van het Hof behoren omzettingen van vennootschappen in beginsel tot de economische activiteiten waarvoor de lidstaten de vrijheid van vestiging moeten eerbiedigen.11. Dat betekent echter niet dat dergelijke handelingen algemeen binnen de werkingssfeer van die fundamentele vrijheid vallen. Veeleer moet altijd zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 49 VWEU. Volgens die bepaling zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden, met dien verstande dat vennootschappen die in overeenstemming met de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht, krachtens artikel 54 VWEU zijn gelijkgesteld met natuurlijke personen die onderdaan zijn van de lidstaten.
28.
Derhalve moet worden onderzocht of Polbud kan worden beschouwd als vennootschap in de zin van artikel 54 VWEU en zich dus kan beroepen op de vrijheid van vestiging (zie punt 1), en of de in casu beoogde omzetting gepaard gaat met vestiging in een andere lidstaat (zie punt 2).
1. Vennootschap in de zin van artikel 54 VWEU
29.
Het is vaste rechtspraak dat de vraag of artikel 49 VWEU van toepassing is op een vennootschap die zich op de vrijheid van vestiging beroept, volgens artikel 54 VWEU een voorafgaande vraag vormt waarop enkel in het toepasselijke nationale recht een antwoord kan worden gevonden. Het staat namelijk aan de lidstaten om zowel de aanknoping te omschrijven die van een vennootschap vereist is opdat deze kan worden geacht te zijn opgericht volgens het nationale recht van die lidstaat, en uit dien hoofde het recht van vestiging heeft, als de aanknoping die vereist is om deze hoedanigheid naderhand te kunnen handhaven.12.
30.
In het licht van artikel 17, lid 1, van de Poolse IPR-wet zou kunnen worden betwijfeld of Polbud door de verplaatsing van haar statutaire zetel naar Luxemburg nog als Poolse vennootschap kan worden beschouwd en zich in die hoedanigheid kan beroepen op de vrijheid van vestiging. Volgens die bepaling valt een rechtspersoon namelijk onder het recht van de staat waarin hij zijn zetel heeft. Ter terechtzitting heeft Polen aangegeven dat de Poolse wetgever het begrip ‘zetel’ niet heeft willen concretiseren. Indien daarmee echter de statutaire zetel wordt bedoeld, dan zou dit tot gevolg moeten hebben dat Polbud reeds niet meer als vennootschap naar Pools recht kan worden aangemerkt.
31.
Die vraag dient echter door de verwijzende rechter te worden beoordeeld en speelt hier geen rol aangezien die rechter zelf niet betwijfelt dat Polbud zich op de vrijheid van vestiging kan beroepen.
2. Vestiging in een andere lidstaat
32.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van vestiging in een andere lidstaat in de zin van artikel 49 VWEU.
33.
Volgens vaste rechtspraak is het begrip vestiging zeer ruim en houdt het de mogelijkheid in om duurzaam en continu deel te nemen aan het economisch leven van een andere lidstaat en daar voordeel uit te halen.13. Te dien einde dient een permanente aanwezigheid in de lidstaat van ontvangst verzekerd te zijn, die moet kunnen worden vastgesteld op basis van objectieve en controleerbare factoren.14.
34.
Het Hof heeft het begrip vestiging nog nader gepreciseerd door te benadrukken dat dit inhoudt dat daadwerkelijk een economische activiteit wordt uitgeoefend door middel van een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd in de andere lidstaat.15. Meer recentelijk heeft het Hof hiervan uitgaande vastgesteld dat dit veronderstelt dat de betrokken vennootschap werkelijk gevestigd is in de lidstaat van ontvangst en daar daadwerkelijk een economische activiteit uitoefent.16. Tot dusver heeft het Hof het criterium van de werkelijke vestiging echter enkel beoordeeld in verband met het bestaan van een beperking17. of de rechtvaardiging18. van beperkende maatregelen.
35.
Indien echter enerzijds de vestiging zelf onbetwist een voorwaarde vormt voor de toepasselijkheid van de vrijheid van vestiging en anderzijds het begrip vestiging volgens vaste rechtspraak de werkelijke vestiging in de lidstaat van ontvangst en de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit impliceert, dan is het niet meer dan consequent dat alleen handelingen die verbonden zijn met een vestiging in daadwerkelijke zin, binnen de werkingssfeer van de vrijheid van vestiging vallen.
36.
In het licht van de ruime interpretatie die het Hof aan het begrip vestiging geeft, volstaat in dat verband reeds dat de betrokkene over een infrastructuur beschikt die hem in staat stelt in die lidstaat op duurzame wijze een economische activiteit uit te oefenen.19. Volgens de rechtspraak is bovendien reeds de bedoeling om zich in de betrokken lidstaat te vestigen toereikend.20.
37.
In het onderhavige geval bleef het zwaartepunt van de economische activiteiten van Polbud blijkens de toelichting van de verwijzende rechter in Polen. Daardoor is niet uitgesloten dat de vennootschap niettemin in Luxemburg economische activiteiten uitoefent die moeten worden gekwalificeerd als werkelijke vestiging in de zin van de rechtspraak of dat zij de bedoeling heeft een dergelijke vestiging op te richten. Mocht dit het geval zijn, dan is de vrijheid van vestiging van toepassing.21.
38.
Indien het Polbud echter uitsluitend te doen is om verandering van het op haar toepasselijke vennootschapsrecht, dan speelt de vrijheid van vestiging geen rol. Die fundamentele vrijheid biedt de marktdeelnemers van de Unie weliswaar de vrije keuze van de plaats waar zij hun economische activiteiten wensen uit te oefenen, maar niet de vrije keuze van het op hen toepasselijke recht. Dat betekent dat een grensoverschrijdende omzetting als doel op zich niet onder de vrijheid van vestiging valt, maar alleen in verbinding met een daadwerkelijke vestiging.
— Arrest Cartesio
39.
Niets anders volgt uit in het bijzonder het arrest Cartesio.22. In die zaak had het Hof enerzijds vastgesteld dat een lidstaat de mogelijkheid heeft om een onder zijn nationale recht vallende vennootschap niet toe te staan deze hoedanigheid te behouden wanneer zij haar zetel naar het grondgebied van een andere lidstaat verplaatst en aldus de aanknoping verbreekt die in het nationale recht van de lidstaat van oprichting is voorzien.23. Anderzijds, zo het Hof obiter dicens, moet een dergelijk geval van zetelverplaatsing van een vennootschap naar een andere lidstaat zonder verandering van het recht waaronder zij valt, worden onderscheiden van het geval van een verplaatsing van een onder het recht van een lidstaat vallende vennootschap naar een andere lidstaat mét verandering van het toepasselijke nationale recht, waarbij de vennootschap wordt omgezet in een vennootschapsvorm die valt onder het nationale recht van die tweede lidstaat.24.
40.
Die opmerkingen kunnen niet aldus worden uitgelegd dat grensoverschrijdende omzettingen in de visie van het Hof los van iedere daadwerkelijke vestigingshandeling binnen de werkingssfeer van de vrijheid van vestiging vallen. In hun geheel gezien volgt uit de overwegingen van het Hof veeleer dat het de verplaatsing van de werkelijke zetel zonder wijziging van het op de betrokken vennootschap toepasselijke recht wilde onderscheiden van een verplaatsing met verandering van dat recht. Die conclusie lijkt reeds dwingend voor zover enerzijds het obiter dictum van het Hof moet worden gelezen in het licht van de kern van de overweging waarop het volgt en anderzijds het vermelde arrest ten gronde betrekking heeft op de verplaatsing van de werkelijke zetel van een vennootschap.25.
— Arresten Centros en Inspire Art
41.
Evenmin is er sprake van een tegenstelling tot de arresten Centros26. en Inspire Art.27. Voor zover Polbud namelijk de bedoeling mocht hebben om als vennootschap naar het recht van een lidstaat uitsluitend economisch actief te zijn in een andere lidstaat, komt dit overeen met de toestand die het Hof in de genoemde arresten in wezen verenigbaar achtte met de vrijheid van vestiging. Maar hier moet een onderscheid worden gemaakt. In die zaken beoordeelde het Hof de feiten namelijk telkens vanuit het perspectief van de in een lidstaat opgerichte vennootschap die van haar kant voornemens was zich in een andere lidstaat — de vestigingsstaat van de eigenaren van de vennootschap — te vestigen. De prejudiciële verwijzing duidt echter erop dat het in casu gaat om een bestaande vennootschap die simpelweg van rechtsvorm wil veranderen.
42.
Aan die conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat in Luxemburg in de gestalte van Consoil een vennootschap is ingeschreven met het uitgesproken doel de rechtspersoonlijkheid van Polbud voort te zetten. Vanuit het perspectief van Polen kan dit niet doorslaggevend zijn. Zoals het Hof namelijk al heeft benadrukt, is voor de grensoverschrijdende omzetting van vennootschappen de opeenvolgende toepassing van twee nationale rechtsstelsels vereist.28. Figuurlijk gezien staat Polbud in die zin weliswaar reeds met één voet in Luxemburg, maar met de andere nog steeds in Polen.
3. Tussenconclusie
43.
Op de derde vraag dient derhalve te worden geantwoord dat de vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 49 en 54 VWEU van toepassing is op een handeling waarbij een volgens het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap haar statutaire zetel verplaatst naar een andere lidstaat met het doel zich om te zetten in een vennootschap naar het recht van die lidstaat, voor zover een werkelijke vestiging van die vennootschap in de andere lidstaat met het oog op de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit bestaat of wordt beoogd. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van die lidstaat om zowel de aanknoping te omschrijven die van een vennootschap vereist is opdat deze kan worden geacht te zijn opgericht volgens het nationale recht van die lidstaat, als de aanknoping die vereist is om deze hoedanigheid naderhand te kunnen handhaven.
B — Eerste vraag
44.
Voor het geval dat Polbud zich daadwerkelijk in Luxemburg heeft gevestigd, hetgeen door de verwijzende rechter dient te worden beoordeeld, moet vervolgens worden ingegaan op de eerste prejudiciële vraag. Hiermee wenst de verwijzende rechter te vernemen of er sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging wanneer de met het oog op de verwezenlijking van een grensoverschrijdende omzetting vereiste schrapping van de betrokken vennootschap uit het handelsregister van de lidstaat van vertrek afhankelijk wordt gesteld van haar voorafgaande liquidatie en ontbinding.
45.
Volgens vaste rechtspraak moeten als beperking van de vrijheid van vestiging alle maatregelen worden beschouwd die de uitoefening van de vrijheid van vestiging kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk maken.29.
46.
Blijkens de opmerkingen van de verwijzende rechter leidt de verplaatsing van de zetel van een Poolse vennootschap binnen de Unie overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de IPR-wet niet tot het verlies van de rechtspersoonlijkheid. Ook bij wijziging van het statuut van de vennootschap wordt de persoonsidentiteit gehandhaafd. Het Poolse recht aanvaardt dus in beginsel dat de rechtspersoonlijkheid van Polbud door Consoil wordt voortgezet. Tegelijkertijd brengt het besluit inzake de verplaatsing van de zetel naar het buitenland volgens artikel 270, lid 2, KSH juncto artikel 272 KSH de ontbinding van de vennootschap na uitvoering van de liquidatie met zich.
47.
De weigering van de Poolse autoriteiten om Polbud zonder voorafgaande liquidatie en ontbinding uit het handelsregister te schrappen, vormt echter een belemmering voor de verwezenlijking van de grensoverschrijdende omzetting. Dat betekent dat er sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging.30.
48.
Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord dat in een geval waarin een volgens het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap zich met het oog op de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit werkelijk in een andere lidstaat heeft gevestigd of voornemens is dit te doen, en zij zich omzet in een vennootschap naar het recht van die lidstaat, de toepassing van nationale wetgeving die de schrapping uit het handelsregister van de lidstaat van vertrek afhankelijk stelt van de voorafgaande ontbinding na uitvoering van de liquidatie, de vrijheid van vestiging beperkt.
C — Tweede vraag
49.
Tot besluit moet nog de tweede vraag worden behandeld. Hierin gaat het om de vraag of de verplichting tot uitvoering van een liquidatieprocedure kan worden beschouwd als evenredige maatregel ter bescherming van de schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers van een vennootschap die tot een grensoverschrijdende omzetting wil overgaan.
50.
Blijkens de toelichting van de verwijzende rechter behoort tot de liquidatieprocedure met name de afhandeling van de lopende zaken, de inning van de schuldvorderingen, de nakoming van de verplichtingen en de realisatie van de activa, de uitbetaling van de schuldeisers of het stellen van zekerheden ten aanzien van die schuldeisers, de indiening van een financieel verslag over deze verrichte handelingen en de aanwijzing van de bewaarder van de boeken en bescheiden. De liquidatie gaat vooraf aan de ontbinding van de vennootschap, die plaatsvindt op het tijdstip van schrapping uit het register.
51.
Afgezien van de in de artikelen 51 en 52 VWEU genoemde gevallen kan een beperking van de vrijheid van vestiging slechts worden toegestaan indien zij gerechtvaardigd is uit hoofde van dwingende vereisten van algemeen belang. In een dergelijk geval moet de beperking daarenboven geschikt zijn om het aldus nagestreefde doel te verwezenlijken en mag zij niet verder gaan dan voor het bereiken van dat doel noodzakelijk is.31.
52.
Ik zal om te beginnen ingaan op het argument van Polen dat het vereiste van liquidatie van een vennootschap reeds gerechtvaardigd is vanuit het oogpunt van de bestrijding van misbruik (zie punt 1). Vervolgens zal ik aandacht besteden aan de door de verwijzende rechter in zijn prejudiciële vraag aan de orde gestelde belangen van de schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers (zie punt 2).
1. Bestrijding van misbruik
53.
In de visie van Polen moet de in geding zijnde omzetting worden beschouwd als een kunstmatige constructie die niet door economische redenen wordt gerechtvaardigd. De liquidatie van de vennootschap is daarom een geschikte maatregel om ondernemingen ervan te weerhouden nationaal recht te omzeilen.
54.
Voor zover de argumentatie van Polen uitgaat van de veronderstelling dat het Polbud uitsluitend om een wijziging van het op haar toepasbare vennootschapsrecht gaat, wordt daarmee water naar de zee gedragen. In dat geval zou, zoals reeds uiteengezet, de vrijheid van vestiging in het geheel niet van toepassing zijn. Indien de vrijheid van vestiging echter wel van toepassing is omdat Polbud in de lidstaat van ontvangst daadwerkelijk economische activiteiten uitoefent, kan de argumentatie van Polen niet worden gevolgd.
55.
Buiten kijf staat dat niemand zich in geval van misbruik op het Unierecht kan beroepen.32. De algemene verplichting tot uitvoering van een liquidatieprocedure gaat echter verder dan vereist is om dergelijke praktijken te voorkomen, aangezien zij in wezen neerkomt op een niet toegestaan algemeen vermoeden van het bestaan van misbruik.33. Voor zover een grensoverschrijdende omzetting in individuele gevallen mocht zijn ingegeven door onoorbare motieven, staat het aan de lidstaten om alle geschikte maatregelen te treffen ter voorkoming of vervolging van fraude.34.
2. Bescherming van de belangen van de schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers
56.
De belangen van schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers zijn dwingende vereisten van algemeen belang.35. Niet duidelijk is echter in hoeverre de verplichting tot uitvoering van een liquidatieprocedure zich ertoe leent, de belangen van de genoemde groepen te beschermen. Het is veeleer zo dat door die verplichting grensoverschrijdende omzettingen zelfs dan worden belemmerd of onmogelijk gemaakt wanneer die belangen niet in het geding zijn.36.
57.
Een dergelijke maatregel lijkt in tegendeel vrijwel een averechts effect te sorteren. Zoals de verwijzende rechter namelijk uiteenzet, is de liquidatieprocedure in wezen gericht op de beëindiging van het juridische bestaan van de vennootschap. Zij heeft dus tot gevolg dat de particuliere schuldeisers van de vennootschap hun bestaande contractuele partner verliezen, de arbeidsverhoudingen van alle werknemers worden ontbonden en de minderheidsaandeelhouders, net als de overige aandeelhouders, delen in de resterende opbrengsten van de liquidatie.
58.
Omgekeerd betekent dit echter niet dat een lidstaat niet de mogelijkheid zou hebben om ter bescherming van openbare belangen te voorzien in eisen en voorwaarden voor grensoverschrijdende omzettingen. Dergelijke maatregelen dienen evenwel verenigbaar te zijn met het evenredigheidsbeginsel. Ik zal hierop specifiek ingaan met betrekking tot de situatie van de schuldeisers (zie punt a), de minderheidsaandeelhouders (zie punt b) en de werknemers (zie punt c).
a) Bescherming van de schuldeisers
59.
Aangaande de bescherming van de schuldeisers kunnen alleen de belangen van de bestaande schuldeisers van de vennootschap een rol spelen. Zodra Polbud na de verwezenlijking van de grensoverschrijdende omzetting in de rechtsvorm van een vennootschap naar Luxemburgs recht ook in Polen actief wordt, is voor potentiële schudeisers duidelijk dat de interne en externe betrekkingen van de vennootschap niet door het Poolse recht worden bestreken.37.
60.
Wel bestaat het risico dat de belangen van de bestaande schuldeisers door de omzetting worden geschaad. In het bijzonder zouden voor de vennootschap voortaan minder strenge eisen kunnen gelden met betrekking tot kapitaalbescherming en aansprakelijkheid. Tegen die achtergrond zou er niets op tegen zijn dat die schuldeisers adequate zekerheden verlangen, voor zover zij kunnen aantonen dat zij door de omzetting gevaar lopen dat hun reeds ontstane vorderingen niet worden voldaan.38.
61.
Niet overtuigend is daarentegen de stelling van Polen dat de situatie van de schuldeisers er ook in procedureel opzicht op achteruit zou gaan omdat zij klachten tegen de vennootschap bij de rechters van een andere lidstaat zouden moeten indienen. Indien de werkelijke zetel van de vennootschap in Polen blijft, hetgeen uit de prejudiciële verwijzing valt op te maken, moet ervan worden uitgegaan dat zij nog steeds in die lidstaat voor het gerecht kan worden opgeroepen.39.
b) Bescherming van de minderheidsaandeelhouders
62.
Daarnaast zou de wijziging van het statuut van de vennootschap nadelen kunnen opleveren voor de vennoten die zich eventueel tevergeefs tegen de omzetting hebben uitgesproken omdat dat nieuwe statuut mogelijkerwijs verandering brengt in de rechten en plichten van de betrokkenen. In die omstandigheden zou het passend lijken dat dergelijke vennoten de mogelijkheid wordt geboden om hun deelneming aan de vennootschap tegen een billijke vergoeding te beëindigen.40.
c) Bescherming van de werknemers
63.
Aangaande ten slotte de bescherming van de werknemersbelangen, wil ik enerzijds erop wijzen dat noch de verwijzende rechter noch de partijen in de procedure nader op die problematiek zijn ingegaan. Anderzijds duidt in het geval van Polbud ook niets op een verplaatsing van arbeidsplaatsen of een inkrimping van het personeel.
64.
De omzetting en de daarmee gepaard gaande verplaatsing van de statutaire zetel zou echter gevolgen kunnen hebben voor bepaalde werknemersrechten die verband houden met de statutaire zetel. Hierbij moet in eerste instantie worden gedacht aan de werknemersmedezeggenschap op het vlak van de leiding van de onderneming.41. De wetgeving die na de omzetting van toepassing is op de vennootschap, zou in minder medezeggenschapsrechten van de werknemers kunnen voorzien.
65.
In zoverre onderscheidt een grensoverschrijdende omzetting zich met betrekking tot de mogelijke gevolgen ervan voor de rechten van de werknemers niet van een grensoverschrijdende fusie42., die de Uniewetgever met richtlijn 2005/5643. apart heeft geregeld. Artikel 16 van die richtlijn voorziet in een specifieke regeling ter bescherming van de werknemersbelangen, die in wezen gericht is op het bereiken van een oplossing door onderhandelingen. Tegen die achtergrond is het niet problematisch wanneer de lidstaat van vertrek van een vennootschap die overgaat tot een grensoverschrijdende omzetting, aandringt op de naleving van dienovereenkomstige bepalingen.
3. Tussenconclusie
66.
Al met al moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord dat de algemene verplichting tot uitvoering van een liquidatieprocedure geen evenredig middel vormt ter bescherming van de belangen van de schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers van een vennootschap die een grensoverschrijdende omzetting verricht.
V — Conclusie
67.
In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in de overweging de vragen van de Sąd Najwyższy als volgt te beantwoorden:
- 1.
De vrijheid van vestiging in de zin van de artikelen 49 en 54 VWEU is van toepassing op een handeling waarbij een volgens het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap haar statutaire zetel verplaatst naar een andere lidstaat met het doel zich om te zetten in een vennootschap naar het recht van die lidstaat, voor zover een werkelijke vestiging van die vennootschap in de andere lidstaat met het oog op de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit bestaat of wordt beoogd. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van die lidstaat om zowel de aanknoping te omschrijven die van een vennootschap vereist is opdat deze kan worden geacht te zijn opgericht volgens het nationale recht van die lidstaat, als de aanknoping die vereist is om deze hoedanigheid naderhand te kunnen handhaven.
- 2.
In een geval waarin een volgens het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap zich met het oog op de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit werkelijk in een andere lidstaat heeft gevestigd of voornemens is dit te doen, en zij zich omzet in een vennootschap naar het recht van die lidstaat, beperkt de toepassing van nationale wetgeving die de schrapping uit het handelsregister van de lidstaat van vertrek afhankelijk stelt van de voorafgaande ontbinding na uitvoering van de liquidatie de vrijheid van vestiging.
- 3.
De algemene verplichting tot uitvoering van een liquidatieprocedure vormt geen evenredig middel ter bescherming van de belangen van de schuldeisers, minderheidsaandeelhouders en werknemers van een naar het recht van een lidstaat opgerichte vennootschap die naar het recht van een andere lidstaat wordt omgezet.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑05‑2017
Oorspronkelijke taal: Duits.
Arresten van 27 september 1988, Daily Mail and General Trust (81/87, EU:C:1988:456); van 9 maart 1999, Centros (C-212/97, EU:C:1999:126); van 5 november 2002, Überseering (C-208/00, EU:C:2002:632); van 30 september 2003, Inspire Art (C-167/01, EU:C:2003:512); van 13 december 2005, SEVIC Systems (C-411/03, EU:C:2005:762); van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723), en van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440). Op het vlak van het afgeleide recht is dit gebied nog steeds vrijwel niet geregeld, zie echter richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310, blz. 1) en verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) (PB L 294, blz. 1).
Beierse komiek, cabaretier, schrijver en bedenker van tal van gevleugelde uitdrukkingen (1882-1948).
Zie publicatieblad van het Groothertogdom Luxemburg, Recueil des Sociétés et Associations, C - nr. 1841 van 31 juli 2013, blz. 88334–88342.
Tot dusver zijn alle pogingen op het vlak van het secundaire recht om grensoverschrijdende zetelverplaatsingen in het kader van een veertiende richtlijn vennootschapsrecht te regelen, op niets uitgedraaid. Het Europees Parlement verzocht de Commissie in zijn resolutie van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht (P7_TA(2012)0259) opnieuw om een wetsvoorstel ter zake. De Commissie erkende in haar mededeling van 12 december 2012 (‘Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance’, COM [2012] 740 def.) principieel het belang van het onderwerp en voerde vervolgens een consultatieprocedure uit (zie http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2013/seat-transfer/docs/summary-of-responses_en.pdf). Verdere stappen zijn voor zover bekend tot dusver niet ondernomen.
Een qua werking soortgelijk resultaat zou hooguit kunnen worden bereikt door middel van een grensoverschrijdende fusie in de zin van richtlijn 2005/56/EG (aangehaald in voetnoot 2). In dat geval vindt echter een ontbinding plaats van de overdragende vennootschap zonder handhaving van haar juridische identiteit (zie artikel 2, lid 2).
Zie arrest van 12 juli 2012, VALE (C378/10, EU:C:2012:440, punten 19 en 23).
Zie arrest van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440).
Zie arrest van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723, punt 47).
Arresten van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 24), en van 13 december 2005, SEVIC Systems (C-411/03, EU:C:2005:762, punt 19).
Zie arresten van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723, punten 109 en 110); van 29 november 2011, National Grid Indus (C-371/10, EU:C:2011:785, punten 26 en 27), en van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punten 28 en 29).
Zie arresten van 21 juni 1974, Reyners (2/74, EU:C:1974:68, punt 21); van 30 november 1995, Gebhard (C-55/94, EU:C:1995:411, punt 25); van 14 september 2006, Centro di Musicologia Walter Stauffer (C-386/04, EU:C:2006:568, punt 18), en van 26 oktober 2010, Schmelz (C-97/09, EU:C:2010:632, punt 37).
Zie arresten van 14 september 2006, Centro di Musicologia Walter Stauffer (C-386/04, EU:C:2006:568, punt 19), en van 26 oktober 2010, Schmelz (C-97/09, EU:C:2010:632, punt 38).
Arresten van 25 juli 1991, Factortame e.a. (C-221/89, EU:C:1991:320, punt 20), en van 4 oktober 1991, Commissie/Verenigd Koninkrijk (C-246/89, EU:C:1991:375, punt 21).
Zie arresten van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas (C-196/04, EU:C:2006:544, punt 54); van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 34) en van 21 december 2016, AGET Iraklis (C-201/15, EU:C:2016:972, punt 51).
Zie arresten van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 34), en van 21 december 2016, AGET Iraklis (C-201/15, EU:C:2016:972, punt 51).
Arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas (C-196/04, EU:C:2006:544, punt 54).
Zie arrest van 11 december 2003, Schnitzer (C-215/01, EU:C:2003:662, punt 32). In individuele gevallen volstaat daarvoor het huren van ruimtes voor professionele doeleinden; zie arresten van 18 juni 1985, Steinhauser (197/84, EU:C:1985:260, punt 16), en van 4 december 1986, Commissie/Duitsland (205/84, EU:C:1986:463, punt 21). De loutere registratie in de lidstaat van ontvangst is daarentegen niet toereikend; zie arrest van 25 juli 1991, Factortame e.a. (C-221/89, EU:C:1991:320, punt 21).
Zie arrest van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 35).
Ik wil in dit verband erop wijzen dat de vertegenwoordigster van Polbud ter terechtzitting heeft aangegeven dat de vennootschap zich in tegenstelling tot hetgeen in de prejudiciële verwijzing wordt gesteld, geheel naar Luxemburg heeft verplaatst en in Polen geen economische activiteiten meer uitoefent. De definitieve beoordeling van die vraag staat echter aan de verwijzende rechter.
Arrest van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723).
Arrest van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723, punt 110).
Arrest van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723, punt 111).
Zie punt 47 van het betrokken arrest.
Arrest van 9 maart 1999, Centros (C-212/97, EU:C:1999:126).
Arrest van 30 september 2003, Inspire Art (C-167/01, EU:C:2003:512).
Zie arrest van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 37).
Zie arresten van 30 november 1995, Gebhard (C-55/94, EU:C:1995:411, punt 37); van 17 oktober 2002, Payroll e.a. (C-79/01, EU:C:2002:592, punt 26); van 5 oktober 2004, CaixaBank France (C-442/02, EU:C:2004:586, punt 11); van 29 november 2011, National Grid Indus (C-371/10, EU:C:2011:785, punt 36), en van 21 december 2016, AGET Iraklis (C-201/15, EU:C:2016:972, punt 48).
Zie in die zin arrest van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723, punten 112 e.v.).
Zie arresten van 30 november 1995, Gebhard (C-55/94, EU:C:1995:411, punt 37); van 15 mei 1997, Futura Participations en Singer (C-250/95, EU:C:1997:239, punt 26); van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas (C-196/04, EU:C:2006:544, punt 47); van 29 november 2011, National Grid Indus (C-371/10, EU:C:2011:785, punt 42), en van 21 december 2016, AGET Iraklis (C-201/15, EU:C:2016:972, punt 61). Zie ook arrest van 16 december 2008, Cartesio (C-210/06, EU:C:2008:723, punt 113).
Zie arresten van 12 mei 1998, Kefalas e.a. (C-367/96, EU:C:1998:222, punt 20); van 23 maart 2000, Diamantis (C-373/97, EU:C:2000:150, punt 33); van 21 februari 2006, Halifax e.a. (C-255/02, EU:C:2006:121, punt 68); van 13 maart 2014, SICES e.a. (C-155/13, EU:C:2014:145, punt 29), en van 28 juli 2016, Kratzer (C-423/15, EU:C:2016:604, punt 37).
Zie in die zin arresten van 4 maart 2004, Commissie/Frankrijk (C-334/02, EU:C:2004:129, punt 27); van 9 november 2006, Commissie/België (C-433/04, EU:C:2006:702, punt 35), en van 28 oktober 2010, Établissements Rimbaud (C-72/09, EU:C:2010:645, punt 34); zie ook arrest van 5 juli 2012, SIAT (C-318/10, EU:C:2012:415, punt 38).
Zie arrest van 9 maart 1999, Centros (C-212/97, EU:C:1999:126, punt 38).
Zie arresten van 5 november 2002, Überseering (C-208/00, EU:C:2002:632, punt 92); van 13 december 2005, SEVIC Systems (C-411/03, EU:C:2005:762, punt 28), en van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 39).
Zie arresten van 13 december 2005, SEVIC Systems (C-411/03, EU:C:2005:762, punt 30), en van 12 juli 2012, VALE (C-378/10, EU:C:2012:440, punt 40).
Zie arresten van 9 maart 1999, Centros (C-212/97, EU:C:1999:126, punt 36), en van 30 september 2003, Inspire Art (C-167/01, EU:C:2003:512, punt 135).
Zie naar analogie artikel 13, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen (PB L 110, blz. 1), en voorts arrest van 9 maart 1999, Centros (C-212/97, EU:C:1999:126, punt 37).
Dit geldt althans binnen de werkingssfeer van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351, blz. 1), zie artikel 4, lid 1, juncto artikel 63, lid 1, onder b), van die verordening. Bovendien moet ook met het oog op het insolventierecht worden uitgegaan van de internationale bevoegdheid van de Poolse rechters, aangezien in de omstandigheden van het onderhavige geval het centrum van de voornaamste belangen van de vennootschap in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB L 141, blz. 19) in Polen gelegen is. Zie in dit verband ook arrest van 10 december 2015, Kornhaas (C-594/14, EU:C:2015:806).
Zie in die zin artikel 16, lid 2, van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142, blz. 12).
De statutaire zetel van een vennootschap is daarentegen over het algemeen niet van belang voor de omvang van de medezeggenschapsrechten binnen de onderneming zelf, dat wil zeggen de rechten die betrekking hebben op de bescherming van concrete personeelsbelangen.
Zie overweging 13 van richtlijn 2005/56/EG (aangehaald in voetnoot 2).
Aangehaald in voetnoot 2.