Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 21-11-2018, nr. C-245/17
ECLI:EU:C:2018:934
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-11-2018
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, E. Regan, S. Rodin
- Zaaknummer
C-245/17
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Viejobueno Ibáñez en de la Vara González
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:934, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑11‑2018
ECLI:EU:C:2018:365, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 31‑05‑2018
Uitspraak 21‑11‑2018
R. Silva de Lapuerta, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, E. Regan, S. Rodin
Partij(en)
In zaak C-245/17,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (hooggerechtshof van Castilië-La Mancha, Spanje) bij beslissing van 19 april 2017, ingekomen bij het Hof op 11 mei 2017, in de procedure
Pedro Viejobueno Ibáñez,
Emilia de la Vara González
tegen
Consejería de Educación de Castilla-La Mancha,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, vicepresident, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev (rapporteur), E. Regan en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 april 2018,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Pedro Viejobueno Ibáñez en Emilia de la Vara González, vertegenwoordigd door J. J. Donate Valera, abogado,
- —
de Consejería de Educación de Castilla-La Mancha, vertegenwoordigd door C. Aguado Martín en M. Barahona Migueláñez, letrados,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis en S. Jiménez García als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en N. Ruiz García als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 31 mei 2018,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: ‘raamovereenkomst’), die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van gedingen tussen Pedro Viejobueno Ibáñez en Emilia de la Vara González (hierna gezamenlijk: ‘belanghebbenden’) enerzijds en de Consejería de Educación de Castilla-La Mancha (regionaal ministerie van Onderwijs van Castilië-La Mancha, Spanje) (hierna: ‘regionaal ministerie’) anderzijds betreffende de beëindiging van de arbeidsverhoudingen tussen belanghebbenden en het regionale ministerie.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Uit overweging 14 van richtlijn 1999/70 blijkt dat ‘de partijen bij deze overeenkomst beoogden een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten waarin de algemene beginselen en minimumvoorschriften inzake arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geformuleerd[, alsook] dat zij hun wil te kennen hebben gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen’.
4
Richtlijn 1999/70 is volgens artikel 1 ervan gericht ‘op de uitvoering van de […] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, Unice, CEEP) gesloten raamovereenkomst […], die in de bijlage is opgenomen’.
5
In de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst staat te lezen:
‘De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien.’
6
In de derde alinea van die preambule wordt de volgende precisering gegeven:
‘[De] overeenkomst bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectoriële en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.’
7
De raamovereenkomst heeft volgens clausule 1 ervan tot doel de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen, alsook een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.
8
Clausule 3 van de raamovereenkomst, met als opschrift: ‘Definities’, bepaalt:
‘In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
- 1.
‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;
- 2.
‘vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. […]’
9
Clausule 4 van de raamovereenkomst, met als opschrift ‘Non-discriminatiebeginsel’, bepaalt in lid 1:
‘Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.’
10
Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9), luidt:
‘Jaarlijkse vakantie
- 1.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.
- 2.
De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.’
Spaans recht
11
Artikel 1, lid 1, van Ley 7/2007 del Estatuto Básico del Empleado Público (wet 7/2007 betreffende het basisstatuut van het overheidspersoneel) van 12 april 2007 (hierna: ‘wet 7/2007’) bepaalt:
‘Dit statuut heeft tot doel om de grondslagen vast te stellen voor de rechtspositieregeling die geldt voor de ambtenaren die binnen zijn werkingssfeer vallen.’
12
Volgens artikel 2 van deze wet is het basisstatuut van het overheidspersoneel onder meer van toepassing op ambtenaren en werknemers van de besturen van de autonome gemeenschappen.
13
Artikel 10, lid 1, van die wet luidt:
‘Ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst zijn personen die om uitdrukkelijk aangetoonde redenen van noodzakelijkheid en spoedeisendheid in die hoedanigheid in dienst worden genomen teneinde in een van de hiernavolgende gevallen werkzaamheden van ambtenaren te verrichten:
- a)
het feit dat er posten vacant zijn die niet met ambtenaren kunnen worden bezet;
- b)
de tijdelijke vervanging van ambtenaren;
- c)
de realisatie van tijdelijke programma's;
- d)
bovenmatige of toegenomen werkdruk, voor ten hoogste zes maanden binnen een periode van twaalf maanden.’
14
Volgens artikel 10, lid 3, van diezelfde wet eindigt de arbeidsverhouding van ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst — afgezien van de beëindiging om redenen die verband houden met het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar — wanneer de reden voor hun aanstelling ophoudt te bestaan.
15
Artikel 10, lid 5, van wet 7/2007 bepaalt dat de algemene regeling voor ambtenaren van toepassing is op ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst, voor zover die regeling past bij de aard van de situatie waarin deze tijdelijke overheidsfunctionarissen zich bevinden.
16
Artikel 7 van Ley 4/2011 del Empleo Público de Castilla La Mancha (wet 4/2011 betreffende het openbaar ambt in Castilië-La Mancha) van 10 maart 2011 (hierna: ‘wet 4/2011’) luidt:
‘Voor de toepassing van deze wet zijn ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst personen die om uitdrukkelijk aangetoonde redenen van noodzakelijkheid en spoedeisendheid in die hoedanigheid in dienst worden genomen teneinde in een van de in artikel 8 bedoelde gevallen tijdelijk taken van ambtenaren te verrichten.’
17
Artikel 8, lid 1, van deze wet bepaalt:
‘De aanstelling van een ambtenaar in tijdelijke dienst kan enkel plaatsvinden in een van de volgende gevallen:
- a)
het feit dat er posten vacant zijn waarvoor middelen zijn uitgetrokken met het oog op aanstelling in de laagste rang en die worden begeven via een vergelijkend onderzoek op basis van schriftelijke bewijsstukken, wanneer die posten niet met ambtenaren in vaste dienst kunnen worden bezet;
[…]’
18
In artikel 9, lid 1, van dezelfde wet staat te lezen:
‘De arbeidsverhouding van ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst eindigt om de volgende redenen:
[…]
- b)
het wegvallen van de noodzakelijkheid en spoedeisendheid die de redenen vormden voor de aanstelling;’
19
Volgens de op 10 maart 1994 tussen het Ministerio de Educación y Ciencia (ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Spanje) en de vakbond ANPE gesloten overeenkomst betreffende de procedure voor de selectie van leraren die worden aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst (hierna: ‘overeenkomst van 10 maart 1994’), die bij besluit van 15 maart 1994 van de Dirección General de Personal y Servicios (directoraat-generaal Personeelszaken en Diensten) van dat ministerie is bekendgemaakt, verrichten de ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst die op 30 juni van een schooljaar ten minste vijf en een halve maand hebben gewerkt, de bij hun post behorende taken vanaf die datum tot aan het begin van het volgende schooljaar.
20
De dertiende aanvullende bepaling van Ley 5/2012 de Presupuestos Generales de la Junta de Comunidades de Castilla la Mancha para 2012 (wet 5/2012 tot vaststelling van de begroting van de gemeenschap Castilië-La Mancha voor 2012) van 12 juli 2012 (hierna: ‘begrotingswet 2012’) is als volgt verwoord:
- ‘1.
Overeenkomstig artikel 38, lid 10, van [wet 7/2007] en artikel 153, lid 6, van [wet 4/2011] wordt de toepassing van de volgende overeenkomsten in de volgende omstandigheden opgeschort:
[…]
- i)
de [overeenkomst van 10 maart 1994], wat betreft de [financiële vergoeding] voor vakantie in juli en augustus, bij vervangingen van vijf en een halve maand en bij het vervullen van vacante posten. In dit verband ontvangen niet-universitaire leraren die zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, een financiële vergoeding die overeenkomt met 22 werkdagen indien zij voor het volledige schooljaar zijn aangesteld, of die evenredig is met het aantal gewerkte dagen indien de diensttijd geen volledig schooljaar omvat.
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
21
Viejobueno Ibáñez is door de Dirección General de Recursos Humanos y Programación Educativa (directoraat-generaal personeelszaken en onderwijsprogramma's) van het regionale ministerie aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst (funcionario interino) om tijdens het schooljaar 2011/2012 de post van leraar in het middelbaar onderwijs te bekleden aan het college Alonso Quijano te Esquivias (provincie Toledo, Spanje). De la Vara González is door die directie aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst om tijdens hetzelfde schooljaar de post van leraar in het beroepsonderwijs te bekleden in het centrum voor volwassenenonderwijs Campos del Záncara te San Clemente (provincie Cuenca, Spanje).
22
Op 29 juni 2012, de laatste dag van het schooljaar, hebben de provinciale onderwijscoördinatoren van Toledo en Cuenca elk een besluit vastgesteld waarbij het dienstverband van Viejobueno Ibáñez respectievelijk de la Vara González vanaf die datum is beëindigd, met als opgave van reden de ‘niet aan voorwaarden onderworpen beëindiging van het dienstverband van een ambtenaar met een aanstelling in tijdelijke dienst’ respectievelijk de ‘definitieve beëindiging van het dienstverband wegens een wijziging van de administratieve situatie’.
23
Belanghebbenden hebben administratief beroep ingesteld tegen het besluit waarbij hun respectieve dienstverband is beëindigd. Nadat hun administratief beroep impliciet was afgewezen, hebben zij op 12 april 2013 bij de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 2 (Toledo) (bestuursrechter nr. 2 Toledo, Spanje) beroep ingesteld. Deze beroepen strekten met name tot nietigverklaring van het impliciete besluit houdende afwijzing van het administratief beroep van belanghebbenden en tot nietigverklaring van het besluit waarbij hun dienstverband was beëindigd, alsook tot erkenning van hun recht om tot 14 september 2012 hun respectieve post te behouden. Ter ondersteuning van hun beroepen hebben belanghebbenden met name aangevoerd dat de besluiten tot beëindiging van het dienstverband het beginsel van gelijke behandeling schonden, omdat die besluiten ertoe leidden dat leraren verschillend werden behandeld naargelang zij ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst dan wel ambtenaren in vaste dienst waren, aangezien deze laatsten hun post behielden na het einde van het schooljaar.
24
Bij vonnis van 26 januari 2015 heeft die rechter de beroepen verworpen, met name omdat de aanstellingsbesluiten van belanghebbenden geen einddatum van de aanstelling bevatten, omdat de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst gebaseerd moet zijn op aangetoonde redenen van noodzakelijkheid en spoedeisendheid, zodat het wegvallen van deze redenen een wettelijke grond vormt voor de beëindiging van het dienstverband van de betrokken ambtenaren, zelfs indien op de loonstroken een einddatum van de aanstelling zou worden vermeld, en ten slotte omdat het einde van het schooljaar mogelijkerwijs impliceerde dat de noodzakelijkheid of spoedeisendheid die aanleiding had gegeven tot de aanstelling van die ambtenaren, had opgehouden te bestaan. Bovendien heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 2 (Toledo) geoordeeld dat het beginsel van gelijke behandeling niet was geschonden, omdat de situatie van ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst, waarvan de arbeidsverhouding met de overheid hoofdzakelijk tijdelijk is, niet vergelijkbaar is met die van ambtenaren in vaste dienst, die in een permanente arbeidsverhouding tot de overheid staan.
25
Belanghebbenden hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, te weten de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (hooggerechtshof van Castilië-La Mancha, Spanje), waarbij zij met name aanvoerden dat clausule 4 van de raamovereenkomst is geschonden doordat hun dienstverband is beëindigd met ingang van 29 juni 2012. Zij zijn immers van mening dat zij wegens hun hoedanigheid van ambtenaar met een aanstelling in tijdelijke dienst minder gunstig worden behandeld dan leraren die ambtenaar in vaste dienst zijn, aangezien deze laatsten hun post behouden tijdens de periode die gewoonlijk samenvalt met de jaarlijkse zomervakantie. Daarnaast betogen zij dat zij zijn aangesteld voor het schooljaar 2011/2012 en dezelfde functies vervullen als een leraar die ambtenaar in vaste dienst is, zodat er geen redenen zijn waarom zij na het einde van het schooljaar niet de taken zouden kunnen verrichten die bij hun functie horen. Tevens voeren belanghebbenden aan dat de besluiten waarbij hun dienstverband is beëindigd, artikel 7 van richtlijn 2003/88 schenden, omdat hun dienstverband is beëindigd voordat zij hun jaarlijkse vakantie konden opnemen en voordat zij hiervoor een financiële vergoeding ontvingen. Voorts stellen belanghebbenden dat de beëindiging van hun dienstverband inbreuk maakt op de overeenkomst van 10 maart 1994.
26
De verwijzende rechter preciseert dat arbeidsverhoudingen als die van belanghebbenden — overeenkomstig artikel 7 van wet 4/2011 — worden aangegaan om redenen van noodzakelijkheid en spoedeisendheid. Volgens die rechter vloeit uit de Spaanse rechtspraak voort dat het feit dat er na het schooljaar geen behoefte is aan werk dat wordt verricht door leraren — overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder b), van die wet en artikel 10, lid 3, van wet 7/2007 — een wettelijke grond vormt om op de laatste dag van het schooljaar het dienstverband te beëindigen van degenen die als ambtenaar in tijdelijke dienst zijn aangesteld, aangezien de reden voor hun aanstelling is weggevallen.
27
Wat de toepassing van het non-discriminatiebeginsel betreft, is de verwijzende rechter van oordeel dat leraren die zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, onder het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ in de zin van de raamovereenkomst vallen, aangezien zij in dienst worden genomen om de posten van leraren in vast ambtelijk dienstverband te bezetten die bij hun indienstneming vacant waren. Leraren die onder het ambtenarenstatuut vallen, zouden van hun kant kunnen worden aangemerkt als ‘vergelijkbare werknemer in vaste dienst’ in de zin van clausule 4 van die overeenkomst. Voor de toepassing van deze clausule dient de situatie van ambtenaren in tijdelijke dienst dus te worden vergeleken met die van ambtenaren in vaste dienst die soortgelijk werk verrichten in dezelfde onderwijsinstellingen of in andere onderwijsinstellingen van dezelfde autonome gemeenschap.
28
De vraag rijst dan ook of het einde van het schooljaar daadwerkelijk een objectieve reden vormt die rechtvaardigt dat leraren verschillend worden behandeld naargelang zij ambtenaren in tijdelijke dan wel vaste dienst zijn.
29
Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of de praktijk die erin bestaat het dienstverband van als ambtenaar in tijdelijke dienst aangestelde leraren bij afloop van het schooljaar te beëindigen, verenigbaar is met artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88, aangezien het regionale ministerie in deze situatie aan die leraren een vergoeding dient te betalen voor de dagen jaarlijkse vakantie die zij niet hebben kunnen opnemen.
30
Voorts zet de verwijzende rechter uiteen dat het bestuur van de autonome gemeenschap van Castilië-La Mancha zich tot het schooljaar 2011/2012 heeft gehouden aan de overeenkomst van 10 maart 1994, en dat de bovengenoemde praktijk is begonnen met de vaststelling van de begrotingswet 2012. Aangezien die praktijk is toegestaan op grond van deze wet — waarbij bezuinigingsmaatregelen en maatregelen om het overheidstekort onder controle te houden zijn ingevoerd — rijst de vraag of die wet al dan niet in strijd is met het non-discriminatiebeginsel zoals daaraan invulling is gegeven in de raamovereenkomst, en indien het antwoord bevestigend luidt, of de nationale rechter diezelfde wet buiten toepassing kan laten omdat zij onverenigbaar is met het Unierecht.
31
In deze omstandigheden heeft de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
‘Wanneer rekening wordt gehouden met de benadering die is gevolgd in de eerdere arresten van de verwijzende rechter […] en met de argumenten die betrekking hebben op de rechtmatigheid van het besluit waarbij het dienstverband van als ambtenaar in tijdelijke dienst aangestelde leraren […] aan het einde van het schooljaar wordt beëindigd, welke argumenten in het hoofdgeding worden aangevoerd in verband met het in clausule 4 van de [raamovereenkomst] neergelegde beginsel van gelijke behandeling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst, en wanneer voorts in aanmerking wordt genomen dat volgens de nationale juridische regeling die van toepassing is op het openbaar ambt in Castilië-La Mancha, het dienstverband van als ambtenaar in tijdelijke dienst aangestelde leraren wordt beëindigd bij het ‘wegvallen van de noodzakelijkheid en spoedeisendheid die de redenen vormden voor de aanstelling’, […]
- 1)
kan het einde van het schooljaar dan worden beschouwd als een objectieve reden die rechtvaardigt dat de bovengenoemde als ambtenaar in tijdelijke dienst aangestelde leraren anders worden behandeld dan leraren die zijn aangesteld als ambtenaar in vaste dienst?
- 2)
is het dan verenigbaar met het beginsel van non-discriminatie van als ambtenaar in tijdelijke dienst aangestelde leraren dat deze leraren, van wie het dienstverband aan het einde van het schooljaar eindigt, hun vakantie niet in de vorm van daadwerkelijke rustdagen kunnen opnemen, maar in de plaats daarvan een financiële vergoeding ontvangen?
- 3)
is met het beginsel van non-discriminatie van ambtenaren in tijdelijke dienst, die onder het begrip ‘werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ zouden vallen, dan een abstracte regeling verenigbaar zoals die welke is vervat in de dertiende aanvullende bepaling van de [begrotingswet 2012], waarbij met het oog op budgettaire besparingen en de verwezenlijking van doelstellingen in verband met het overheidstekort — naast andere maatregelen — de toepassing van de [overeenkomst van 10 maart 1994] wordt opgeschort wat betreft de [financiële vergoeding] voor vakantie in juli en augustus, in geval van vervangingen van meer dan vijf en een halve maand en het vervullen van vacante posten, en waarbij de verplichting wordt opgelegd om aan niet-universitaire leraren die zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, een vergoeding te betalen die overeenkomt met 22 werkdagen indien zij voor het volledige schooljaar zijn aangesteld, of die evenredig is met het aantal gewerkte dagen indien de diensttijd geen volledig schooljaar omvat?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
32
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een werkgever op de laatste dag van het schooljaar kan overgaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, met als reden voor de beëindiging dat op die datum niet meer is voldaan aan de voorwaarden voor hun aanstelling, te weten noodzakelijkheid en spoedeisendheid, terwijl het dienstverband voor onbepaalde tijd van als ambtenaar in vaste dienst aangestelde leraren wordt voortgezet.
33
In dit verband zij eraan herinnerd dat in de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst te lezen staat dat de partijen bij deze overeenkomst ‘erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven[, alsook dat] arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien’.
34
Volgens clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst heeft deze overeenkomst onder andere tot doel de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Evenzo wordt in de derde alinea, van de preambule van de raamovereenkomst gepreciseerd dat deze overeenkomst ‘een blijk [is] van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen’. In zoverre strekt de raamovereenkomst volgens overweging 14 van richtlijn 1999/70 met name ertoe de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt gegarandeerd (arrest van 5 juni 2018, Montero Mateos, C-677/16, EU:C:2018:393, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35
Met de raamovereenkomst, in het bijzonder clausule 4 ervan, wordt beoogd dat beginsel toe te passen op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, teneinde te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arrest van 5 juni 2018, Montero Mateos, C-677/16, EU:C:2018:393, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36
De raamovereenkomst schrijft daarentegen niet voor onder welke voorwaarden kan worden gebruikgemaakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd noch onder welke voorwaarden kan worden gebruikgemaakt van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin arresten van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C-302/11-C-305/11, EU:C:2012:646, punt 63, en 14 september 2016, Martínez Andrés en Castrejana López, C-184/15 en C-197/15, EU:C:2016:680, punt 39).
37
In casu vraagt de verwijzende rechter zich af of het non-discriminatiebeginsel, zoals daaraan uitvoering en invulling wordt gegeven door clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, is geschonden omdat aan het einde van het schooljaar niet wordt overgegaan tot beëindiging van het dienstverband voor onbepaalde tijd van leraren die ambtenaar in vaste dienst zijn, zodat deze leraren — met name tijdens de jaarlijkse zomervakantie — hun aanstelling behouden, waardoor hun situatie zich onderscheidt van die van leerkrachten zoals Viejobueno Ibáñez en de la Vara González, die als ambtenaar in tijdelijke dienst zijn aangesteld in het kader van een dienstverband voor bepaalde tijd.
38
In herinnering moet worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de beoordeling of de betrokken personen hetzelfde of soortgelijk werk in de zin van de raamovereenkomst verrichten, vereist dat overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, wordt onderzocht of deze personen — gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden — kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (arrest van 5 juni 2018, Montero Mateos, C-677/16, EU:C:2018:393, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39
Uit de gegevens waarover het Hof beschikt, blijkt evenwel dat Viejobueno Ibáñez en de la Vara González, toen zij door de Dirección General de Recursos Humanos y Programación Educativa werden aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, dezelfde taken verrichtten als leraren die de hoedanigheid van ambtenaar in vaste dienst hadden.
40
De situatie van ambtenaren met een aanstelling in tijdelijke dienst, zoals Viejobueno Ibáñez en de la Vara González, zou dan ook in beginsel kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn met die van leraren die ambtenaar in vaste dienst zijn.
41
Benadrukt dient evenwel te worden dat in het hoofdgeding — anders dan in de zaak die heeft geleid tot de in punt 38 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak — het gestelde verschil in behandeling uitsluitend voortvloeit uit de omstandigheid dat het dienstverband van belanghebbenden op een bepaalde datum is geëindigd, terwijl het dienstverband van de leraren die ambtenaar in vaste dienst waren, na die datum is voortgezet.
42
Deze omstandigheid is het essentiële kenmerk waardoor een dienstverband voor bepaalde tijd zich onderscheidt van een dienstverband voor onbepaalde tijd.
43
Het feit dat het dienstverband van leraren die ambtenaar in vaste dienst zijn, niet wordt beëindigd op de laatste dag van het schooljaar, of dat dit dienstverband niet wordt geschorst, is namelijk inherent aan de aard zelf van het dienstverband van deze werknemers. Het is immers de bedoeling dat zij een permanente betrekking bekleden, precies omdat zij zijn aangesteld in het kader van een dienstverband voor onbepaalde tijd.
44
Zoals blijkt uit clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, worden dienstverbanden voor bepaalde tijd, zoals dat van belanghebbenden, daarentegen gekenmerkt door het feit dat werkgever en werknemer bij de totstandkoming van het betreffende dienstverband zijn overeengekomen dat dit dienstverband eindigt wanneer objectief vastgestelde voorwaarden zijn vervuld, zoals het voltooien van een bepaalde taak, het intreden van een bepaalde gebeurtenis of het bereiken van een bepaald tijdstip (zie in die zin arresten van 5 juni 2018, Grupo Norte Facility, C-574/16, EU:C:2018:390, punt 57, en Montero Mateos, C-677/16, EU:C:2018:393, punt 60).
45
In casu staat het uitsluitend aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de werkgever het dienstverband van belanghebbenden heeft beëindigd voordat was voldaan aan de voorwaarde die op objectieve wijze was vastgesteld door de partijen in het voor hem aanhangige geding. Indien dit het geval blijkt te zijn, zou deze omstandigheid geen door de raamovereenkomst verboden discriminatie vormen, maar wel een schending door de werkgever van de contractuele bepalingen waardoor dat dienstverband wordt geregeld. Deze schending zou in voorkomend geval kunnen worden bestraft overeenkomstig de toepasselijke nationale bepalingen.
46
Aangezien de raamovereenkomst in beginsel de rechtmatigheid van zowel het gebruik van arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd als het gebruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd erkent en niet voorschrijft onder welke voorwaarden kan worden gebruikgemaakt van dergelijke arbeidsverhoudingen — zoals in wezen in herinnering is gebracht in de punten 33 en 36 van het onderhavige arrest — kan een verschil in behandeling zoals in het hoofdgeding aan de orde is, dat bestaat in het enkele feit dat een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd op een bepaalde datum eindigt terwijl een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd op die datum niet wordt beëindigd, niet worden bestraft op grond van die raamovereenkomst.
47
Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door het argument van de Europese Commissie dat de louter tijdelijke aard van de arbeidsverhouding geen ‘objectieve reden’ kan vormen die een verschil in behandeling kan rechtvaardigen in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst.
48
Het in punt 46 van het onderhavige arrest bedoelde verschil is immers inherent aan het naast elkaar bestaan van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Indien dit verschil onder het in die clausule neergelegde verbod viel, zou elk onderscheid tussen die twee categorieën van arbeidsovereenkomsten worden tenietgedaan.
49
Overigens blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Viejobueno Ibáñez en de la Vara González in wezen aanvoeren dat hun dienstverbanden voor bepaalde tijd niet hadden mogen eindigen op 29 juni 2012, de dag waarop het schooljaar afliep, maar op 14 september 2012, met andere woorden ongeveer twee en een halve maand later, zoals was bepaald in de overeenkomst van 10 maart 1994.
50
Dienaangaande zij opgemerkt dat belanghebbenden niet verlangen dat zij, wat de duur van hun dienstverband betreft, daadwerkelijk op dezelfde manier worden behandeld als hun collega's die ambtenaar in vaste dienst zijn, welke hun post ook na 14 september 2012 moeten bekleden. Hun verzoeken komen in werkelijkheid neer op de eis om op dezelfde manier te worden behandeld als leraren die in de voorgaande schooljaren waren aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, van wie de aanstelling liep tot 14 september van het betreffende schooljaar.
51
Aan het non-discriminatiebeginsel is in de raamovereenkomst evenwel uitsluitend uitvoering en invulling gegeven met betrekking tot verschillen in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst die zich in een vergelijkbare situatie bevinden (arrest van 5 juni 2018, Montero Mateos, C-677/16, EU:C:2018:393, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak), zodat eventuele verschillen in behandeling tussen bepaalde categorieën werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet onder het in die raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel vallen (zie in die zin arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C-596/14, EU:C:2016:683, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52
Het door belanghebbenden gestelde verschil in behandeling kan dan ook in geen geval onder clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst vallen.
53
Wat ten slotte de omstandigheid betreft dat belanghebbenden de mogelijkheid is ontnomen om daadwerkelijk hun jaarlijkse vakantie op te nemen, dat zij geen vergoeding hebben ontvangen tijdens de maanden juli, augustus en september van 2012, en dat zij voor die maanden geen anciënniteit hebben verworven met het oog op de voortgang van hun loopbaan, zij opgemerkt dat deze omstandigheid slechts het rechtstreekse gevolg is van de beëindiging van hun dienstverband, die geen verschil in behandeling vormt dat krachtens de raamovereenkomst verboden is.
54
Gelet op een en ander dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een werkgever op de laatste dag van het schooljaar kan overgaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, met als reden voor de beëindiging dat op die datum niet meer is voldaan aan de voorwaarden voor hun aanstelling, te weten noodzakelijkheid en spoedeisendheid, terwijl het dienstverband voor onbepaalde tijd van als ambtenaar in vaste dienst aangestelde leraren wordt voortgezet.
Tweede en derde vraag
55
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter met zijn tweede en zijn derde vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan op de laatste dag van het schooljaar kan worden overgegaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, wanneer deze leraren daardoor hun dagen jaarlijkse zomervakantie met behoud van loon voor dat schooljaar worden ontnomen, ook al ontvangen die leraren daarvoor een financiële vergoeding.
56
In dit verband zij eraan herinnerd dat werknemers in normale omstandigheden daadwerkelijke rust moeten kunnen genieten in het belang van een doeltreffende bescherming van hun veiligheid en gezondheid. Krachtens artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 kan het recht op niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon dus alleen bij beëindiging van het dienstverband worden vervangen door een financiële vergoeding (arrest van 20 januari 2009, Schultz-Hoff e.a., C-350/06 en C-520/06, EU:C:2009:18, punt 23, en beschikking van 21 februari 2013, Maestre García, C-194/12, EU:C:2013:102, punt 28).
57
In het hoofdgeding staat het vast dat de dienstverbanden van belanghebbenden zijn geëindigd. Krachtens artikel 7 van richtlijn 2003/88 kon de Spaanse wetgever bijgevolg bepalen dat belanghebbenden een financiële vergoeding zouden ontvangen voor de jaarlijkse vakantie met behoud van loon die zij niet hebben kunnen opnemen.
58
Gelet op een en ander dient te worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan op de laatste dag van het schooljaar kan worden overgegaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, ook al worden deze leraren daardoor hun dagen jaarlijkse zomervakantie met behoud van loon voor dat schooljaar ontnomen, op voorwaarde dat die leraren daarvoor een financiële vergoeding ontvangen.
Kosten
59
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen als bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een werkgever op de laatste dag van het schooljaar kan overgaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, met als reden voor de beëindiging dat op die datum niet meer is voldaan aan de voorwaarden voor hun aanstelling, te weten noodzakelijkheid en spoedeisendheid, terwijl het dienstverband voor onbepaalde tijd van als ambtenaar in vaste dienst aangestelde leraren wordt voortgezet.
- 2)
Artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan op de laatste dag van het schooljaar kan worden overgegaan tot beëindiging van het dienstverband voor bepaalde tijd van leraren die voor één schooljaar zijn aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst, ook al worden deze leraren daardoor hun dagen jaarlijkse zomervakantie met behoud van loon voor dat schooljaar ontnomen, op voorwaarde dat die leraren daarvoor een financiële vergoeding ontvangen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑11‑2018
Conclusie 31‑05‑2018
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-245/171.
Pedro Viejobueno Ibáñez,
Emilia de la Vara González
tegen
Consejería de Educación de Castilla-La Mancha
[verzoek van de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (hooggerechtshof van Castilië-La Mancha, Spanje) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Vanwege de nog steeds precaire begrotingssituatie in een groot aantal lidstaten is ook de overheid gedwongen haar uitgaven te verminderen. In antwoord op deze uitdaging worden leerkrachten in het openbaar onderwijs van de lidstaten minder vaak als ambtenaar of in vaste dienst aangesteld en vaker voor bepaalde tijd tewerkgesteld. Daarbij zijn sommige lidstaten er al toe overgegaan een deel van de leraren niet voor het hele schooljaar, maar alleen voor de duur van de lesperiode in dienst te nemen.2.
2.
In Spanje voorziet de wet inzake overheidspersoneel in de mogelijkheid om, indien dwingende en urgente redenen zulks rechtvaardigen, in plaats van ambtenaren in vaste dienst ambtenaren in tijdelijke dienst aan te stellen, zogenoemde interim-ambtenaren3.. Op grond van deze regeling werden in het Spaanse onderwijs tot nu toe in geval van een tekort aan leraren ambtenaren in tijdelijke dienst voor de duur van een heel schooljaar benoemd.
3.
Op die basis traden ook Pedro Viejobueno Ibáñez en Emilia de la Vara González, verzoekers in het hoofdgeding, voor de duur van het schooljaar 2011/2012 als leerkrachten in dienst van de autonome gemeenschap Castilië-La Mancha. Tegen het einde van de lesperiode, aan het begin van de zomervakantie, voerde de onderwijsautoriteit echter aan dat de dwingende en urgente redenen voor hun tewerkstelling niet meer aanwezig waren, waarop de aanstelling van beiden met onmiddellijke ingang werd beëindigd.
4.
Tegen deze achtergrond zal het Hof zich in het onderhavige geval moeten buigen over de vraag of de bevoegde onderwijsautoriteit de ambtenaren met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd discrimineert ten opzichte van de ambtenaren met een vast dienstverband wanneer zij hun aanstelling aan het einde van de lesperiode voortijdig beëindigt. In dit verband rijst ook de vraag, of de ambtenaren in tijdelijke dienst worden benadeeld vanwege het feit dat zij door de beëindiging van hun aanstelling aan het begin van de zomervakantie hun vakantiedagen niet meer als daadwerkelijke rustdagen kunnen opnemen, maar slechts een naar evenredigheid verminderde financiële vergoeding ontvangen.
5.
De groep ambtenaren in tijdelijke dienst naar Spaans recht was al vaker het onderwerp van beslissingen van het Hof.4. De onderhavige procedure biedt het Hof opnieuw de mogelijkheid de gevolgen van het verbod van discriminatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor deze categorie overheidspersoneel nader te preciseren.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
6.
Het Unierechtelijke kader van deze zaak wordt gevormd door richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd5. (hierna: ‘richtlijn 1999/70’). Deze richtlijn is, blijkens artikel 1 ervan, gericht op de uitvoering van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna ook: ‘raamovereenkomst’), die op 18 maart 1999 door drie algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, Unice, CEEP) werd gesloten en als bijlage bij de richtlijn is opgenomen.
7.
De raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd beoogt onder meer ‘de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen […]’.6. Daarbij is de raamovereenkomst gebaseerd op de overweging ‘dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven’.7. Tegelijkertijd erkent de raamovereenkomst dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd ‘typisch zijn voor sommige sectoren, beroepen en activiteiten en zowel de werkgevers als de werknemers goed kunnen uitkomen’.8.
8.
Met betrekking tot de werkingssfeer van de raamovereenkomst bepaalt clausule 2, lid 1, het volgende:
‘Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.’
9.
Clausule 3 van de raamovereenkomst bevat de volgende definities:
‘In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
- 1.
‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;
- 2.
‘vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. (…)’
10.
Clausule 4, lid 1, met het opschrift ‘Non-discriminatiebeginsel’, van de raamovereenkomst luidt als volgt:
‘Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.’
11.
Voorts dient te worden gewezen op artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd9., dat onder het opschrift ‘Jaarlijkse vakantie’ de volgende regeling bevat:
- ‘1.
De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.
- 2.
De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.’
B. Nationaal recht
12.
Wet 7/200710. (hierna: ‘EBEP’) regelt de status van het personeel dat werkzaam is bij de centrale overheid van Spanje en de autonome gemeenschappen van het land.
13.
Artikel 8 EBEP onderscheidt vier categorieën overheidspersoneel: ambtenaren in vaste dienst, ambtenaren in tijdelijke dienst, arbeidscontractanten die zowel voor bepaalde als voor onbepaalde tijd kunnen worden aangesteld, en tijdelijk personeel met een bijzondere functie of een adviesfunctie.
14.
Artikel 10 EBEP bepaalt het volgende:
- ‘1.
Ambtenaren in tijdelijke dienst zijn personen die om uitdrukkelijk genoemde redenen, voor zover die dwingend en urgent zijn, in die hoedanigheid worden aangesteld teneinde in een van de hierna genoemde gevallen werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst te verrichten:
- a)
er zijn posten vacant die niet met ambtenaren in vaste dienst kunnen worden bezet,
- b)
ambtenaren in vaste dienst moeten tijdelijk worden vervangen,
- c)
er moeten tijdelijke programma's worden gerealiseerd,
- d)
er is sprake van bovenmatige of sterk toegenomen werkdruk gedurende ten hoogste zes maanden op een periode van twaalf maanden.
[…]
- 3.
Het dienstverband van ambtenaren in tijdelijke dienst eindigt behalve om de in artikel 63 genoemde redenen ook wanneer de reden voor hun aanstelling wegvalt.
[…]
- 5.
Op ambtenaren in tijdelijke dienst is, voor zover dit in overeenstemming is met de aard van hun status, de algemene ambtenarenregeling van toepassing.’
15.
Artikel 63 EBEP noemt de redenen voor het verlies van de ambtenarenstatus.
16.
Wet 4/2011 inzake overheidstewerkstelling in de autonome gemeenschap Castilië-La Mancha11. neemt in wezen de in artikel 10, lid 1, EBEP vervatte definitie van een ‘ambtenaar in tijdelijke dienst’ over met de uitdrukkelijke toevoeging dat deze ‘tijdelijk’ de taken van een ambtenaar in vaste dienst vervult.
17.
In artikel 9, lid 1, onder b), van wet 4/2011 wordt het volgende bepaald:
- ‘1.
Het dienstverband van ambtenaren in tijdelijke dienst eindigt om de volgende redenen:
[…]
- b)
het wegvallen van de dwingende en urgente redenen die aan de aanstelling ten grondslag lagen.
[…]’
18.
Een op 10 maart 1994 tussen het directoraat-generaal Personeelszaken en Diensten van het Spaanse ministerie van Onderwijs en Wetenschap en de vakbond ANPE gesloten overeenkomst12., die ook van toepassing is in de autonome gemeenschap Castilië-La Mancha, bepaalt dat ambtenaren in tijdelijke dienst die op 30 juni van een bepaald jaar gedurende ten minste vijf en een halve maand als leraar werkzaam zijn, hun taken tot het begin van het volgende schooljaar blijven uitoefenen en dus tijdens de zomermaanden worden doorbetaald.
19.
In de dertiende aanvullende bepaling van wet 5/2012 tot vaststelling van de begroting van de autonome gemeenschap Castilië-La Mancha13. is vastgelegd dat ambtenaren in tijdelijke dienst in geval van beëindiging van hun aanstelling een vergoeding voor 22 niet opgenomen vakantiedagen ontvangen wanneer zij op het tijdstip waarop hun aanstelling wordt beëindigd, reeds twaalf maanden hebben gewerkt. Indien het dienstverband aan het begin van het schooljaar, in september, is aangevangen en aan het einde van de lesperiode in juni wordt beëindigd, wordt een evenredige vergoeding van vakantiedagen uitbetaald.
20.
Volgens artikel 50, lid 1, EBEP hebben ambtenaren in vaste dienst recht op 22 betaalde vakantiedagen per jaar.
III. Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen
21.
Viejobueno Ibáñez en de la Vara González, verzoekers in het hoofdgeding, waren als ambtenaren in tijdelijke dienst werkzaam in het openbaar onderwijs in de autonome gemeenschap Castilië-La Mancha.
22.
Bij besluit van 13 september 2011 van het directoraat-generaal Personeelszaken en Educatieve Programma's (Dirección General de Recursos Humanos y Programación Educativa) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport van de autonome gemeenschap Castilië-La Mancha werd Viejobueno Ibáñez voor het schooljaar 2011/2012 aangesteld als leraar in het voortgezet onderwijs in de provincie Toledo en de la Vara González als lerares in het beroepsonderwijs in de provincie Cuenca. Volgens de informatie van de verwijzende rechterlijke instantie liep het schooljaar 2011/2012 van 15 september 2011 tot en met 14 september 2012.
23.
Op 29 juni 2012, de laatste dag van de lesperiode vóór de zomervakantie, besloten de onderwijscoördinatoren van de provincies Toledo en Cuenca, de aanstelling van verzoekers met ingang van diezelfde dag te beëindigen.
24.
Tegen dit besluit tekenden verzoekers eerst bezwaar en vervolgens beroep aan, onder meer met het verzoek om het besluit nietig te verklaren en vast te stellen dat verzoekers recht hadden om tot en met 14 september 2012 op de hun toegewezen arbeidsplaatsen te blijven werken.
25.
Het beroep werd in eerste aanleg verworpen. Ter motivering van zijn beslissing zette de Juzgado de lo Contencioso-administrativo no 2 Toledo14. uiteen dat met het einde van de lesperiode de dwingende en urgente redenen die de aanstelling van de ambtenaren in tijdelijke dienst rechtvaardigden, in de zin van artikel 10, lid 3, EBEP en artikel 9 van wet 4/2011 waren weggevallen. Volgens de rechtspraak van de Spaanse rechterlijke instanties zouden ambtenaren in tijdelijke dienst vanwege de aard van hun tewerkstelling niet het recht hebben om de functie tot een bepaalde datum te behouden. Dit zou zelfs gelden wanneer in hun akte van aanstelling een datum van beëindiging van de aanstelling is bepaald. De bestuursrechter wees erop dat in het geval van verzoekers in de aanstellingsakte echter geen bepaalde datum was vermeld, maar alleen de periode van het schooljaar 2011/2012.
26.
Tegen deze beslissing stelden verzoekers hoger beroep in bij de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (hooggerechtshof van Castilië-La Mancha, Spanje). Zij voeren met name aan dat de beëindiging van hun aanstelling aan het einde van de lesperiode in strijd is met clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst, aangezien er geen objectieve rechtvaardiging is voor het verschil in behandeling ten opzichte van leraren in vaste dienst. Van een verschil in behandeling is volgens hen ook sprake omdat zij door de beëindiging van hun aanstelling niet in staat zijn de vakantiedagen waarop zij jaarlijks recht hebben, daadwerkelijk op te nemen en deze vakantiedagen in plaats daarvan worden uitbetaald. Volgens verzoekers kan een financiële compensatie voor vakantiedagen volgens richtlijn 2003/88 echter slechts bij wijze van uitzondering worden toegekend.
27.
Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha de behandeling van de zaak geschorst en bij beslissing van 19 april 2017, ingekomen bij het Hof op 11 mei 2017, het Hof krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan het einde van de lesperiode van het schooljaar worden beschouwd als een objectieve reden die rechtvaardigt dat als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren anders worden behandeld dan als ambtenaren in vaste dienst tewerkgestelde leraren?
- 2)
Is het verenigbaar met het beginsel van non-discriminatie dat als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren, wanneer hun aanstelling wordt beëindigd aan het einde van de lesperiode, hun vakantie niet in de vorm van daadwerkelijke rustdagen kunnen opnemen en in plaats daarvan de daarvoor geldende vergoeding ontvangen?
- 3)
Is met het beginsel van non-discriminatie van die ambtenaren, die onder het begrip werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vallen, verenigbaar een abstracte regeling als vervat in de dertiende aanvullende bepaling van wet 5/2012, waarbij met het oog op budgettaire besparingen en de verwezenlijking van tekortdoelstellingen, naast andere maatregelen, de toepassing is geschorst van een tussen het ministerie van Onderwijs en Wetenschap en de vakbond ANPE gesloten overeenkomst, wat de betaalde vakantie in de maanden juli en augustus betreft in geval van vervangingen van meer dan vijf en een halve maand en de vervulling van vacatures, en volgens welke niet-universitaire leraren in tijdelijke dienst recht hebben op 22 betaalde vakantiedagen indien zij voor het volledige schooljaar zijn aangesteld dan wel op een evenredig aantal vakantiedagen?’
28.
In de procedure voor het Hof hebben de Consejería de Educación van Castilië-La Mancha, de Spaanse regering en de Europese Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend. Dezelfde deelnemers aan de procedure waren, net als Viejobueno Ibáñez, vertegenwoordigd ter terechtzitting van 11 april 2018.
IV. Juridische analyse
29.
De drie prejudiciële vragen betreffen alle de juridische vraag, welke gevolgen het verbod van discriminatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft voor de situatie van de als ambtenaren in tijdelijke dienst tewerkgestelde leraren in Spanje, die voor de duur van het volledige schooljaar waren aangesteld, maar wier aanstelling vervolgens aan het einde van de lesperiode, dus eind juni, werd beëindigd.
30.
De eerste vraag betreft de rechtvaardiging van de voortijdige beëindiging van de aanstelling aan het einde van de lesperiode, terwijl met de tweede en derde vraag de aandacht wordt gevestigd op de consequenties voor het recht op vakantie van de ambtenaren in tijdelijke dienst. Om die reden zal ik de eerste vraag apart behandelen en daarna ingaan op de tweede en derde vraag.
A. Rechtmatigheid van de beëindiging van de aanstelling aan het einde van de lesperiode (eerste prejudiciële vraag)
31.
Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst zich verzet tegen de Spaanse praktijk volgens welke de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst die om dwingende en urgente redenen voor de duur van een heel schooljaar waren aangesteld, aan het einde van de lesperiode voortijdig wordt beëindigd. De verwijzende rechterlijke instantie heeft twijfels over de vraag of het einde van de lesperiode een objectieve rechtvaardiging kan zijn voor het verschil in behandeling van de ambtenaren in tijdelijke dienst ten opzichte van de leraar-ambtenaren in vaste dienst.
1. Ontvankelijkheid van de eerste prejudiciële vraag
32.
Het Koninkrijk Spanje is van mening dat de eerste prejudiciële vraag niet ontvankelijk is omdat de verwijzende rechterlijke instantie daarmee in wezen wenst te vernemen of het einde van de lesperiode kan worden aangemerkt als het wegvallen van de aanstellingsgrond van ambtenaren in tijdelijke dienst in de zin van artikel 10, lid 3, EBEP. De verwijzende rechterlijke instantie zou daarmee verzoeken om de uitlegging van nationaal recht, wat buiten de bevoegdheid van het Hof valt.
33.
Ter staving van haar bezwaar voert de Spaanse regering aan dat het Unierecht in beginsel niet verbiedt dat ook overeenkomsten voor bepaalde tijd worden beëindigd voordat de vastgestelde einddatum is bereikt. Ook staat volgens de Spaanse regering niet ter discussie dat het wegvallen van de dwingende en urgente redenen die de aanstelling rechtvaardigden, een grond kan zijn om de aanstelling voortijdig te beëindigen. Het enige doel van de vraag zou derhalve zijn, op te helderen of het einde van de lesperiode naar nationaal recht kan worden aangemerkt als het wegvallen van de dwingende en urgente redenen.
34.
Dit bezwaar snijdt echter geen hout. Weliswaar mag het Hof volgens vaste rechtspraak in een prejudiciële procedure geen uitspraak doen over de uitlegging van nationaal recht15., maar de vraag van de verwijzende rechterlijke instantie heeft uitdrukkelijk betrekking op de uitlegging van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst. Ook al wordt de voortijdige beëindiging van overeenkomsten voor bepaalde tijd door het Unierecht niet per se uitgesloten, toch moet dienaangaande elk verschil in behandeling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ten opzichte van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door een objectieve reden worden gerechtvaardigd.16. Tegen de achtergrond van dit beginsel dient het nationale recht te worden uitgelegd. Daartoe kan en moet het Hof in de onderhavige prejudiciële procedure nuttige informatie verstrekken.17.
35.
Bijgevolg is de eerste prejudiciële vraag ontvankelijk.
2. Beantwoording van de prejudiciële vraag
36.
Allereerst moet eraan worden herinnerd dat de raamovereenkomst ook kan worden toegepast op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan.18. Derhalve moeten ook de ambtenaren in tijdelijke dienst naar Spaans recht als werknemers in de zin van clausule 3, lid 1, van de raamovereenkomst worden aangemerkt.
37.
Verzoekers in het hoofdgeding waren voor bepaalde tijd tewerkgesteld. Ter terechtzitting werd weliswaar verduidelijkt dat in hun aanstellingsakten geen bepaalde einddatum was opgenomen, maar niettemin leken alle partijen van mening te zijn dat de aanstelling van de ambtenaren in tijdelijke dienst uiterlijk op 14 september 2012 zou eindigen. Deze datum wordt ook in de verwijzingsbeslissing genoemd als het einde van het schooljaar 2011/2012.19.
a) Werkingssfeer van het discriminatieverbod
38.
Volgens clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst. Die bepaling is volgens de rechtspraak van het Hof onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om door particulieren voor de nationale rechterlijke instanties rechtstreeks te kunnen worden ingeroepen.20.
39.
De Spaanse regering vraagt zich evenwel af, of er in het onderhavige geval sprake is van een verschil in behandeling met betrekking tot ‘arbeidsvoorwaarden’. Volgens haar bestaat het verschil in behandeling er alleen in dat de overeenkomsten van de ambtenaren in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd gelden, terwijl de ambtenaren in vaste dienst voor onbepaalde tijd zijn aangesteld. Het voorziene einde van een overeenkomst voor bepaalde tijd behoeft volgens de Spaanse regering als zodanig geen rechtvaardiging. Het gebruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd op zich wordt door de raamovereenkomst immers juist niet uitgesloten. Om die reden zou het discriminatieverbod a priori al niet van toepassing zijn.
40.
Ter staving van dit bezwaar voerden de Spaanse regering en de Consejería ter terechtzitting in wezen aan dat de duur van de aanstelling (in elk geval ook) beperkt was tot het einde van de lesperiode, dus tot eind juni 2012: ofwel moet de verwijzing naar het ‘schooljaar 2011/2012’ in de aanstellingsakte aldus worden begrepen dat van meet af aan alleen het tijdvak tot het einde van de lesperiode was bedoeld, ofwel was de termijn van de aanstelling in feite beperkt tot het tijdstip waarop de dwingende en urgente redenen wegvielen, welk tijdstip aan het einde van de lesperiode was aangebroken, en liep die termijn slechts uiterlijk tot de aanvang van het nieuwe schooljaar.
41.
Beslissend is derhalve of en in hoeverre de aanstelling van de tijdelijke ambtenaren in het hoofdgeding onderworpen was aan een dergelijke beperking van de termijn tot het einde van de lesperiode.
42.
Aan de ‘termijnbinding’ zoals bedoeld in clausule 3, lid 1, van de raamovereenkomst dient een autonome Unierechtelijke uitlegging te worden gegeven.21. Volgens de bewoordingen van die bepaling is relevant of het einde van de arbeidsverhouding wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip of het intreden van een bepaalde gebeurtenis.
43.
Gezien het feit dat het in het onderhavige geval lastig is om duidelijk te omschrijven wanneer de ‘dwingende en urgente redenen’ wegvallen, zou bij deze termijnbindingsvariant al moeten worden betwijfeld of het einde überhaupt is bepaald door een objectieve voorwaarde en het intreden van een bepaalde gebeurtenis. Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van de Consejería namelijk bevestigd dat het van tevoren juist niet mogelijk is de gebeurtenis te bepalen die in het concrete geval tot beëindiging van de aanstelling moet leiden. Het wegvallen van de aanstellingsgrond kan door verschillende omstandigheden worden veroorzaakt.
44.
Kenmerkend voor de termijnbinding is in elk geval dat de arbeidsverhouding altijd automatisch eindigt met het intreden van een bepaalde gebeurtenis.22. Vanwege de genoemde veelheid aan omstandigheden die kunnen leiden tot het wegvallen van de dwingende en urgente redenen, moet de onderwijsautoriteit echter steeds per individueel geval een beslissing over de beëindiging van de aanstelling nemen. Het wegvallen van de ‘dringende en urgente redenen’ vormt derhalve slechts een bijzondere reden voor de beëindiging van de aanstelling, maar geen termijnbindende gebeurtenis in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst.
45.
Met betrekking tot de vraag, of er louter op grond van de verwijzing naar het ‘schooljaar 2011/2012’ sprake kan zijn van een aanstellingstermijn tot het einde van de lesperiode, is het uitsluitend aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of daarmee daadwerkelijk alleen de lesperiode was bedoeld. Mocht blijken dat de aanstelling van meet af aan zou eindigen op 30 juni 2012, dan is er sprake van een soortgelijke situatie als in de zaken Grupo Norte Facility en Montero Mateos. Zoals ik reeds in mijn conclusies in deze twee zaken heb uiteengezet, houdt het voorziene einde van een tijdelijk dienstverband op zichzelf geen discriminatie in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst in.23.
46.
Volgens de verwijzingsbeslissing, die de enige grondslag vormt voor de beslissing van het Hof24., liep het schooljaar 2011/2012 echter van 15 september 2011 tot en met 14 september 2012. Zoals ter terechtzitting door alle partijen werd bevestigd, werden de ambtenaren in tijdelijke dienst tot dan toe ook altijd voor de duur van deze periode aangesteld.
47.
Op basis van deze feiten gaat het dus om een voortijdige en niet om een toch al geplande beëindiging van het tijdelijke dienstverband.25. Een voortijdige beëindiging van het tijdelijke dienstverband is volgens clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst niet principieel uitgesloten, maar moet wel vrij zijn van discriminatie.26.
48.
Om die reden heeft het Hof er reeds op gewezen dat een uitlegging van het begrip ‘arbeidsvoorwaarden’ in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst die de opzeg- of ontslagvoorwaarden uitsluit, ertoe zou leiden dat de werkingssfeer van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van deze bepaling wordt ingeperkt.27. Het Hof heeft met name bevestigd dat de toepasselijke opzegtermijn moet worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde.28. Hetzelfde moet derhalve gelden voor de in casu relevante redenen voor opzegging of beëindiging van het dienstverband.
49.
Het discriminatieverbod is derhalve van toepassing.
b) Vergelijkbaarheid van ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren in vaste dienst
50.
Bijgevolg dient als belangrijkste probleem te worden onderzocht, of de leraar-ambtenaren in vaste dienst kunnen worden aangemerkt als ‘vergelijkbare werknemers in vaste dienst’ in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst. Zoals immers al uit de bewoordingen van de bepaling kan worden opgemaakt, verbiedt het Unierecht de discriminatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd uitsluitend ten opzichte van vergelijkbare werknemers in vaste dienst, maar verlangt het niet dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst gelijk worden behandeld wanneer zij niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Alleen wanneer de situaties vergelijkbaar zijn, kan het beëindigen van de aanstelling aan het einde van de lesperiode dus discriminatie van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd inhouden.
51.
Irrelevant is daarentegen — zoals ook ter terechtzitting is benadrukt — een eventueel verschil in behandeling tussen verschillende categorieën werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.29. Ter beoordeling ligt dus niet de vraag, of ambtenaren in tijdelijke dienst vanwege de in 2012 gewijzigde praktijk anders worden behandeld dan de ambtenaren in tijdelijke dienst die vóór het schooljaar 2011/2012 in het onderwijs werkzaam waren en daarbij gewoonlijk tot het einde van het schooljaar in september in functie bleven.
52.
Verzoekers in het hoofdgeding voeren evenwel aan dat zij juist ten opzichte van ambtenaren in vaste dienst verschillend worden behandeld, aangezien het dienstverband van laatstgenoemden momenteel noch aan het einde van de lesperiode eindigt, noch voor de duur van de zomervakantie wordt onderbroken, terwijl de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst aan het begin van de zomervakantie wordt beëindigd. Beslissend is derhalve, of de ambtenaren in tijdelijke dienst en de ambtenaren in vaste dienst zich in een vergelijkbare situatie bevinden.
53.
Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om vast te stellen of de situatie van tijdelijke leraren vergelijkbaar is met die van leraren in vaste dienst.30. Uitgangspunt van zijn overwegingen dient daarbij te zijn de definitie van het begrip ‘vergelijkbare werknemer in vaste dienst’ in clausule 3, punt 2, van de raamovereenkomst. Volgens de rechtspraak dient daarbij op basis van een samenstel van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, te worden vastgesteld of werknemers hetzelfde of soortgelijk werk verrichten.31.
54.
Volgens de informatie in de verwijzingsbeslissing is het in het onderhavige geval aannemelijk dat de leraren in tijdelijke dienst zich, gelet op de concreet te verrichten werkzaamheden — in het bijzonder de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden —, in dezelfde situatie bevinden als leraren in vaste dienst. Volgens het nationale recht worden aan de ambtenaren in tijdelijke dienst juist posten toegewezen die tijdelijk niet met ambtenaren in vaste dienst kunnen worden bezet. De ambtenaren in tijdelijke dienst lijken daarmee hetzelfde soort werk onder dezelfde omstandigheden te verrichten, aangezien zij telkens een ambtenaar in vaste dienst vervangen. Ook is dezelfde opleiding vereist om het beroep van leraar te kunnen uitoefenen en moet er een selectieprocedure worden doorlopen.
55.
Uit deze algemene overwegingen volgt echter nog niet dat ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren in vaste dienst zich over de hele linie in een in elk opzicht vergelijkbare situatie bevinden. Doorslaggevend is dat beide categorieën ambtenaren zich ook ten aanzien van de litigieuze regeling — in casu dus de voortijdige beëindiging van het dienstverband aan het begin van de zomervakantie — in een vergelijkbare situatie bevinden.32.
56.
Ambtenaren in tijdelijke dienst zouden namelijk juist ten aanzien van de beëindiging van de aanstelling vóór de zomervakantie wel eens niet vergelijkbaar kunnen zijn met ambtenaren in vaste dienst, omdat alleen hun status voorziet in de mogelijkheid van een voortijdige beëindiging, terwijl de aanstelling van de ambtenaren in vaste dienst per definitie permanent is. Zoals de verwijzende rechterlijke instantie opmerkt, heeft zij zich in het verleden juist op deze omstandigheid gebaseerd om te oordelen dat beëindiging van de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst aan het einde van de lesperiode rechtmatig was.
57.
Dat er geen sprake is van discriminatie, kan echter niet eenvoudigweg worden gesteld door te verwijzen naar een nationale regeling die in het litigieuze verschil in behandeling voorziet.33. Bovendien is er sprake van een cirkelredenering wanneer de vergelijkbaarheid van de twee categorieën in dit geval wordt afgewezen met een verwijzing naar het permanente karakter van de aanstelling van de ambtenaren in vaste dienst, terwijl juist de rechtmatigheid van de voortijdige beëindiging van het dienstverband van leraren met een overeenkomst voor bepaalde tijd ter discussie staat. Dan zou de vergelijkbaarheid van ambtenaren in tijdelijke dienst met ambtenaren in vaste dienst met betrekking tot de beëindiging van de aanstelling immers altijd zijn uitgesloten en nooit binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst vallen. Dat zou echter in strijd zijn met de rechtspraak van het Hof, volgens welke het discriminatieverbod van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst uitdrukkelijk van toepassing is op ontslagvoorwaarden.34.
58.
Alleen nadelen die inherent zijn aan de termijnbinding weerspiegelen het (toegestane) onderscheid tussen werknemers in tijdelijke dienst en werknemers in vaste dienst en houden derhalve geen discriminatie in. Met betrekking tot zulke nadelen zijn werknemers met een tijdelijke aanstelling en werknemers met een vaste aanstelling immers niet vergelijkbaar. De nadelen die inherent zijn aan de termijnbinding, moeten echter worden afgebakend van bijkomende nadelen. De voortijdige beëindiging van de aanstelling aan het einde van de lesperiode treft in het onderhavige geval alleen de ambtenaren die voor bepaalde tijd zijn aangesteld. Deze mogelijkheid van voortijdige beëindiging is geen omstandigheid die in beginsel inherent is aan een aanstelling voor bepaalde tijd, maar een bijkomende, minder gunstige behandeling van de ambtenaren in tijdelijke dienst ten opzichte van de ambtenaren in vaste dienst in het Spaanse recht.
59.
Minstens voor de voorziene duur ervan is een dienstverband voor bepaalde tijd in beginsel namelijk niet verbonden met een grotere onzekerheid wat het voortbestaan ervan betreft. Het is dan ook onjuist om te stellen dat een dergelijk dienstverband alleen al om die reden niet vergelijkbaar is met de situatie van ambtenaren in vaste dienst. Zoals ik reeds elders heb uiteengezet35., verdient het voortbestaan van de arbeidsverhouding van een werknemer in tijdelijke dienst gedurende de looptijd van zijn arbeidsovereenkomst juist niet minder bescherming dan het voortbestaan van de arbeidsverhouding van een werknemer in vaste dienst. In het onderhavige geval kan de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst volgens het nationale recht inderdaad voortijdig worden beëindigd wanneer de dwingende en urgente redenen zijn weggevallen. Gelet op het feit dat de lesperiode elk jaar bij aanvang van de zomervakantie eindigt, was het echter niet vanzelfsprekend dat de betrokkenen er rekening mee hielden dat dit door het bestuur zou worden aangemerkt als het wegvallen van de genoemde dwingende en urgente redenen. Ook de Commissie heeft ter terechtzitting in het bijzonder op dit aspect gewezen. Anders had de duur van het dienstverband van meet af aan kunnen worden beperkt tot het einde van de lesperiode.
60.
Met betrekking tot het voortbestaan van het dienstverband gedurende het volledige schooljaar 2011/2012 bevinden ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren in vaste dienst zich bijgevolg in een situatie die in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst vergelijkbaar is. Noch de ambtenaren in vaste dienst, noch de ambtenaren in tijdelijke dienst hoefden normaliter — met name gezien de praktijk tot dan toe — rekening te houden met een beëindiging van hun aanstelling vóór het einde van het schooljaar. Zoals de Commissie terecht benadrukt, gaat ook de verwijzende rechterlijke instantie — die uiteindelijk als enige bevoegd is om zulks vast te stellen — blijkbaar uit van vergelijkbaarheid van de situatie van de ambtenaren in tijdelijke dienst en de ambtenaren in vaste dienst.
61.
De beëindiging van de aanstelling van verzoekers aan het einde van de lesperiode 2011/2012 houdt bijgevolg een verschil in behandeling in dat een rechtvaardiging behoeft in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst.
c) Rechtvaardiging van het verschil in behandeling
62.
Derhalve dient tot slot te worden nagegaan of dit verschil in behandeling door objectieve redenen kan worden gerechtvaardigd.
63.
Met de verwijzing naar objectieve redenen zoals die onder meer in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst is opgenomen, geven de Europese sociale partners — en uiteindelijk ook de Uniewetgever — uitdrukking aan de fundamentele gedachte dat arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd door werkgevers niet mogen worden gebruikt om de betrokken werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd.36.
64.
Eenvoudig gezegd wordt in de rechtspraak met betrekking tot clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst37. erkend dat zowel de door de werknemers te verrichten taken als legitieme doelstellingen van sociaal beleid van de betrokken lidstaat objectieve redenen kunnen zijn voor een verschil in behandeling tussen werknemers in tijdelijke dienst en vergelijkbare werknemers in vaste dienst. Daarnaast kan het verschil in behandeling, zelfs indien er sprake is van objectieve redenen, alleen worden gerechtvaardigd wanneer het aanknoopt bij precieze en concrete omstandigheden en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt.
65.
Volgens deze criteria kan het einde van de lesperiode geen objectieve reden zijn voor een minder gunstige behandeling van verzoekers in het hoofdgeding.
66.
Ten eerste kan de aard van het dienstverband van de ambtenaren in tijdelijke dienst het verschil in behandeling ten opzichte van leraar-ambtenaren in vaste dienst niet rechtvaardigen. Het tijdelijke karakter van de aanstelling kan volgens vaste rechtspraak immers niet de enige rechtvaardiging voor een verschil in behandeling zijn.38.
67.
Zowel de Spaanse regering als de Consejería benadrukt dat de ambtenaren in tijdelijke dienst vanwege hun status rekening moesten houden met een voortijdige beëindiging van hun aanstelling, die immers is voorzien zodra de aanstellingsgrond wegvalt. In concreto was echter niet voorzienbaar dat het einde van de lesperiode zou worden aangemerkt als het wegvallen van de aanstellingsgrond. Het verloop van een schooljaar wordt immers gekenmerkt door elkaar afwisselende lesperioden en onderwijsvrije perioden: het einde van de lesperiode in juni stond van meet af aan vast, zelfs tot op de datum nauwkeurig. Het lijkt tegenstrijdig deze normale en volstrekt voorzienbare gebeurtenis zonder bijkomende andere omstandigheden aan te merken als het wegvallen van de aanstellingsgrond. In dit geval had de termijn van het dienstverband van meet af aan moeten lopen tot het begin van de zomervakantie, aangezien voor de onderwijsvrije periode logischerwijs van meet af aan geen aanstellingsgrond aanwezig was.
68.
De zaak zou anders kunnen liggen wanneer een niet voorzienbare gebeurtenis intreedt, zoals de opening van een particuliere school in het recruteringsgebied van de betrokken instelling en er door het vertrek van leerlingen minder onderwijzende personeel nodig is, of het onverwachte herstel van een collega die langdurig met ziekteverlof was.
69.
Ten tweede heeft de door het einde van de lesperiode verminderde of weggevallen behoefte aan onderwijsactiviteiten in gelijke mate betrekking op ambtenaren in vaste dienst en ambtenaren in tijdelijke dienst. Wat de onderwijsactiviteiten als zodanig betreft, komen de taken die aan de ambtenaren in tijdelijke dienst zijn opgedragen, overeen met die van de ambtenaren in vaste dienst.39. Volgens de informatie van de verwijzende rechterlijke instantie bestaat er ook voor ambtenaren in vaste dienst tijdens de vakantieperiode geen aanwezigheidsplicht en hoeven dezen in die periode evenmin op andere wijze ter beschikking te staan van de onderwijsautoriteit.
70.
Wel moeten de ambtenaren in vaste dienst tijdens de zomervakantie zo nodig voorbereidingen treffen voor het volgende schooljaar, wat ambtenaren in tijdelijke dienst alleen hoeven te doen wanneer zij voor nog een schooljaar worden aangesteld. Beide categorieën leraren moeten de zomermaanden echter gebruiken voor bijscholing. Ook zouden ambtenaren in tijdelijke dienst net zo goed als ambtenaren in vaste dienst herexamens kunnen afnemen. Ter terechtzitting is in dit verband bevestigd dat het afnemen van examens geenszins is voorbehouden aan de ambtenaren in vaste dienst, maar zeker ook — met name in de kortere onderwijsvrije perioden tijdens het schooljaar — aan leraren in tijdelijke dienst kan worden opgedragen. Een verschil in behandeling kan bijgevolg niet worden gerechtvaardigd door de aard van de aan de benadeelde werknemers opgedragen taken.
71.
Ten derde kan de beëindiging van de aanstelling van de leraren in tijdelijke dienst niet uitsluitend worden gerechtvaardigd door het feit dat de overheidsfinanciën te zwaar worden belast wanneer hun dienstverband, zoals was voorzien, gedurende de zomer zou voortbestaan.
72.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat ambtenaren in tijdelijke dienst die voor de duur van het volledige schooljaar waren benoemd, tot het schooljaar 2011/2012 ook tijdens de zomervakantie in dienst werden gehouden. Om budgettaire besparingen te realiseren werd deze praktijk echter met ingang van 2012 gewijzigd. Daartoe werd wet 5/2012 houdende vaststelling van de begroting aangenomen, die voorziet in de beëindiging van de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst aan het einde van de lesperiode en in de evenredige vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen. Naar het oordeel van de verwijzende rechterlijke instantie is de bezuiniging op de begroting dus het eigenlijke doel van de gewijzigde praktijk. Volgens vaste rechtspraak kunnen budgettaire overwegingen op zichzelf echter niet als rechtvaardigingsgrond voor een verschil in behandeling dienen.40.
73.
Bovendien valt niet in te zien waarom juist de ambtenaren in tijdelijke dienst door de voortijdige beëindiging van hun aanstelling aan de realisering van de bezuinigingsdoelstelling moeten bijdragen. Weliswaar beslissen de lidstaten over de besteding van begrotingsgelden, maar een dergelijke beslissing mag geen discriminatie inhouden.41.
74.
Ten vierde zou, zelfs wanneer men budgettair noodzakelijke besparingen onder bepaalde omstandigheden als legitiem doel zou willen erkennen, het nastreven van dat doel in het onderhavige geval hoe dan ook onevenredig zou zijn.
75.
Met name in het geval van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel binnen de werkingssfeer van het discriminatieverbod van de raamovereenkomst verlangt de rechtspraak namelijk dat het verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd op grond van objectieve en transparante criteria.42.
76.
In de Spaanse praktijk ontbreekt het echter in tweeërlei opzicht aan transparantie. In de eerste plaats is de beëindiging van de aanstelling van de ambtenaren in tijdelijke dienst aan het begin van de zomervakantie in strijd met de collectieve overeenkomst van 1994, op de geldigheid waarvan de ambtenaren mochten vertrouwen. Daarin wordt bepaald dat ambtenaren in tijdelijke dienst gedurende de zomer op hun functie moeten worden gehandhaafd wanneer zij op 30 juni gedurende ten minste vijf en een halve maand als leraar tewerkgesteld zijn. Wet 5/2012 beoogt daarentegen de collectieve overeenkomst te omzeilen doordat de ambtenaren in tijdelijke dienst bij de beëindiging van hun aanstelling in plaats van de doorbetaling van hun salaris tijdens de onderwijsvrije periode slechts naar evenredigheid voor maximaal 22 vakantiedagen compensatie ontvangen.
77.
In de tweede plaats gaat het volgens de verwijzende rechterlijke instantie bij de beëindiging van de aanstelling aan het einde van de lesperiode niet om een eenvormige praktijk. Niet van alle ambtenaren in tijdelijke dienst wordt aan het einde van de lesperiode de aanstelling beëindigd. In plaats van aan te knopen bij objectieve en transparante criteria kan de onderwijsautoriteit per geval dus als het ware willekeurig beslissen of de aanstelling van een ambtenaar in tijdelijke dienst wordt beëindigd of niet.
78.
Om al deze redenen bestaat er geen rechtvaardiging voor het verschil in behandeling tussen ambtenaren in tijdelijke dienst, zoals verzoekers in het hoofdgeding, en leraar-ambtenaren in vaste dienst wanneer het gaat om het voortbestaan van het voor de duur van een bepaald schooljaar aangegane dienstverband tijdens de zomervakantie.
79.
Als antwoord op de eerste vraag dient clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst dan ook aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale praktijk zoals die waarop het hoofdgeding betrekking heeft, volgens welke de aanstelling van leraren die als ambtenaar in tijdelijke dienst voor de duur van een volledig schooljaar zijn tewerkgesteld, al aan het einde van de lesperiode wordt beëindigd, terwijl het dienstverband van in dit opzicht vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst ook na afloop van de lesperiode blijft bestaan en ook niet wordt onderbroken.
B. Uitbetaling van vakantie (tweede en derde prejudiciële vraag)
80.
Aangezien de eerste prejudiciële vraag naar mijn mening ontkennend moet worden beantwoord, is de beantwoording van de tweede en derde prejudiciële vraag niet meer nodig.
81.
Derhalve wil ik slechts subsidiair met betrekking tot de tweede vraag het volgende opmerken: dat de ambtenaren in tijdelijke dienst vanwege de beëindiging van hun aanstelling vóór de zomervakantie ook niet meer de voor deze periode voorziene vakantie kunnen opnemen, is slechts een noodzakelijk gevolg van de — mijns inziens — onrechtmatige beëindiging van de aanstelling. Dat houdt echter op zichzelf geen discriminatie in. Wanneer de aanstelling van een ambtenaar in vaste dienst aan het einde van de lesperiode zou worden beëindigd, bijvoorbeeld omdat zich een van de redenen voor het verlies van de ambtenarenstatus volgens artikel 63 EBEP voordoet, zou ook die ambtenaar geen vakantie in de zomermaanden meer kunnen opnemen, maar zouden de vakantiedagen waarop hij volgens artikel 50, lid 1, EBEP recht heeft, aan hem worden uitbetaald. Alleen al daarom is er geen sprake van een minder gunstige behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst.
82.
In artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 wordt overigens juist bepaald dat in geval van beëindiging van het dienstverband de vakantiedagen waarop nog recht bestaat, moeten worden vergoed.
83.
Met betrekking tot de derde vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen, of het in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel zich verzet tegen een nationale regeling waardoor een eerder gesloten collectieve overeenkomst buiten werking wordt gesteld volgens welke ambtenaren in tijdelijke dienst die op 30 juni van een jaar sinds ten minste vijf en een halve maand als leraar zijn tewerkgesteld, hun taken tot het einde van het schooljaar in september blijven uitoefenen — en daarmee in juli en augustus worden doorbetaald.
84.
Wet 5/2012 bepaalt echter dat aan leerkrachten wier aanstelling aan het einde van de lesperiode wordt beëindigd, een vergoeding pro rata temporis voor het door de beëindiging van het dienstverband ‘verloren gegane’ recht op vakantie moet worden betaald. De totale omvang van het recht op vakantie wordt echter — in overeenstemming met de ook voor ambtenaren in vaste dienst geldende regeling in artikel 50, lid 1, EBEP — becijferd op slechts 22 dagen.43. Verzoekers lijken de discriminatie echter te zien in het feit dat ambtenaren in vaste dienst in juli en augustus in de praktijk meer, namelijk ongeveer twee keer zo veel vrije dagen betaald krijgen. Per saldo zouden de ambtenaren in tijdelijke dienst daardoor een groot deel van het betaalde verlof verliezen waarop zij in juli en augustus recht zouden hebben.
85.
In werkelijkheid gaat het echter ook bij deze vraag slechts om een noodzakelijk gevolg van de beëindiging van de aanstelling van de ambtenaren in tijdelijke dienst aan het einde van de lesperiode. Indien de beëindiging van de aanstelling van de betrokken ambtenaren vanuit Unierechtelijk oogpunt onrechtmatig is, rijst ook niet meer de vraag of aan hen in plaats van de doorbetaling van hun salaris tot september een vergoeding voor 22 niet-opgenomen vakantiedagen mag worden betaald.
86.
Voor het geval dat het Hof de beëindiging van de aanstelling van de betrokken leerkrachten aan het einde van de lesperiode niet als discriminerend aanmerkt, dient erop te worden gewezen dat ambtenaren in vaste dienst blijkens artikel 50, lid 1, EBEP in het geval van beëindiging van hun aanstelling aan het einde van de lesperiode eveneens alleen recht zouden hebben op de vergoeding van 22 vakantiedagen. Bijgevolg is er ook op dit punt geen sprake van een minder gunstige behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst. Dat de situatie in bepaalde omstandigheden voordeliger is wanneer een leraar tijdens de zomermaanden zijn salaris gewoon krijgt doorbetaald, ligt aan het bijzondere karakter van een betrekking in het onderwijs, die bestaat uit elkaar afwisselende lesperioden en onderwijsvrije perioden. De onderwijsvrije perioden tijdens een schooljaar kunnen echter als geheel niet zonder meer worden gelijkgesteld met vakantiedagen.44.
V. Conclusie
87.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging het verzoek van de Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (hooggerechtshof van Castilië-La Mancha, Spanje) om een prejudiciële beslissing te beantwoorden als volgt:
‘Clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale praktijk zoals die waarop het hoofdgeding betrekking heeft, volgens welke de aanstelling van leraren die als ambtenaar in tijdelijke dienst naar Spaans recht voor de duur van een volledig schooljaar zijn tewerkgesteld, al aan het einde van de lesperiode wordt beëindigd, terwijl het dienstverband van in dit opzicht vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst ook na afloop van de lesperiode blijft bestaan en ook niet wordt onderbroken.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2018
Oorspronkelijke taal: Duits.
Dat is bijvoorbeeld het geval in enkele Duitse deelstaten, in België en in het Verenigd Koninkrijk.
In het Spaans: funcionarios interinos.
Arresten van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C-444/09 en C-456/09, EU:C:2010:819); 8 september 2011, Rosado Santana (C-177/10, EU:C:2011:557); 9 juli 2015, Regojo Dans (C-177/14, EU:C:2015:450), en 20 december 2017, Vega González (C-158/16, EU:C:2017:1014), alsook beschikkingen van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez (C-556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67), en 21 september 2016, Álvarez Santirso (C-631/15, EU:C:2016:725).
PB 1999, L 175, blz. 43.
Overweging 14 van richtlijn 1999/70.
Tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst. Zie ook punt 6 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst.
Punt 8 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst. Zie ook de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst.
PB 2003, L 299, blz. 9.
Ley 7/2007 del Estatuto básico del empleado público, EBEP (basisstatuut van het overheidspersoneel); BOE nr. 89 van 13 april 2007.
Ley 4/2011, de 10 de marzo, del Empleo Público de Castilla-La Mancha; BOE nr. 104 van 2 mei 2011.
Zie besluit van het directoraat-generaal Personeelszaken en Diensten van het ministerie van Onderwijs en Wetenschap van 15 maart 1994; BOMEC van 28 maart 1994.
Ley 5/2012, de 12 de julio, de Presupuestos Generales de la Junta de Comunidades de Castilla-La Mancha para 2012, BOE nr. 273 van 13 november 2012.
Bestuursrechtbank nr. 2 Toledo.
Zie onder meer arresten van 11 maart 2010, Attanasio Group (C-384/08, EU:C:2010:133, punt 16), en 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13-C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 81).
In de zaak Nierodzik heeft het Hof bijvoorbeeld geoordeeld dat niet de voortijdige beëindiging van de overeenkomst voor bepaalde tijd als zodanig discriminatie van de werkneemster met een overeenkomst voor bepaalde tijd inhield, maar alleen het feit dat de opzegtermijn ten opzichte van die voor werknemers in vaste dienst zonder reden was ingekort; zie arrest van 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152, punt 35).
Het streven van het Hof om de nationale rechterlijke instanties nuttige informatie te verstrekken met het oog op de uitlegging en de toepassing van het Unierecht strookt met de vaste rechtspraak; zie onder meer arresten van 31 januari 2008, Centro Europa 7 (C-380/05, EU:C:2008:59, punten 49-51); 11 maart 2010, Attanasio Group (C-384/08, EU:C:2010:133, punten 17 en 19); 13 juli 2017, Kleinsteuber, C-354/16, EU:C:2017:539, punt 61), en 26 juli 2017, Europa Way en Persidera (C-560/15, EU:C:2017:593, punten 35 en 36).
Arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a. (C-212/04, EU:C:2006:443, punten 54-57); 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C-307/05, EU:C:2007:509, punt 25); 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C-444/09 en C-456/09, EU:C:2010:819, punten 38-40), en 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13-C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 67).
Mocht de verwijzende rechterlijke instantie bij zijn onderzoek evenwel tot de conclusie komen dat de aanstelling van de ambtenaren in tijdelijke dienst op elk moment opzegbaar was en niet uiterlijk op 14 september 2012 automatisch moest eindigen, dan zou de raamovereenkomst niet van toepassing zijn. Het enkele feit dat een overeenkomst op elk moment kan worden beëindigd, houdt immers geen beperking in de tijd in zoals bedoeld in clausule 3, lid 1, van de raamovereenkomst.
Arresten van 15 april 2008, Impact (C-268/06, EU:C:2008:223, punt 68), en 12 december 2013, Carratù (C-361/12, EU:C:2013:830, punt 28).
Zie in dat verband reeds mijn conclusie in de zaak Vernaza Ayovi (C-96/17, EU:C:2018:43, punt 43).
Zie in dat verband reeds mijn conclusie in de zaak Vernaza Ayovi (C-96/17, EU:C:2018:43, punten 43-45).
Zie mijn conclusies in de zaken Grupo Norte Facility (C-574/16, EU:C:2017:1022, punt 58) en Montero Mateos (C-677/16, EU:C:2017:1021, punt 53).
Zie arresten van 14 oktober 2010, van Delft e.a. (C-345/09, EU:C:2010:610, punt 114); 6 oktober 2015, Târsia (C-69/14, EU:C:2015:662, punt 13), en 5 december 2017, M.A.S. en M.B. (C-42/17, EU:C:2017:936, punt 24).
Zie over dit onderscheid eveneens mijn conclusies in de zaken Grupo Norte Facility (C-574/16, EU:C:2017:1022, punt 59) en Montero Mateos (C-677/16, EU:C:2017:1021, punt 54).
Zie in dit verband reeds punt 34 van de onderhavige conclusie en voetnoot 16.
Arresten van 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152, punten 27 en 29), en 14 september 2016, de Diego Porras (C-596/14, EU:C:2016:683, punt 30).
Arrest van 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152, punt 29).
Beschikking van 11 november 2010, Vino (C 20/10, EU:C:2010:677, punt 57). Zie over dit punt ook mijn conclusies in de zaken Grupo Norte Facility (C-574/16, EU:C:2017:1022, punt 45) en Montero Mateos (C-677/16, EU:C:2017:1021, punt 40).
Arresten van 18 oktober 2012, Valenza (C-302/11-C-305/11, EU:C:2012:646, punt 43); 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152, punt 32), en 14 september 2016, de Diego Porras (C-596/14, EU:C:2016:683, punt 42).
Arresten van 8 september 2011, Rosado Santana (C-177/10, EU:C:2011:557, punt 66), en 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152, punt 31), alsook beschikkingen van 21 september 2016, Álvarez Santirso (C-631/15, EU:C:2016:725, punt 44), en 9 februari 2017, Rodrigo Sanz (C-443/16, EU:C:2017:109, punt 38); in dezelfde zin reeds arrest van 31 mei 1995, Royal Copenhagen (C-400/93, EU:C:1995:155, punt 33).
In die zin ook beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez (C-556/11, EU:C:2012:67, punt 44). Zie in dat verband ook reeds mijn conclusies in de zaken Montero Mateos (C-677/16, EU:C:2017:1021, punt 44), Grupo Norte Facility (C-574/16, EU:C:2017:1022, punt 49) en Vernaza Ayovi (C-96/17, EU:C:2018:43, punt 71), alsook algemeen met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a. (C-127/07, EU:C:2008:728, punt 25).
Arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C-307/05, EU:C:2007:509, punt 57); 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C-444/09 en C-456/09, EU:C:2010:819, punt 54), en 14 september 2016, de Diego Porras (C-596/14, EU:C:2016:683, punt 46).
Zie in dit verband reeds punt 48 van deze conclusie alsook voetnoot 27.
Zie mijn conclusie in de zaak Vernaza Ayovi (C-96/17, EU:C:2018:43, punt 73).
Arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C-307/05, EU:C:2007:509, punt 37); 12 december 2013, Carratù (C-361/12, EU:C:2013:830, punt 41), en 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152, punt 23).
Arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C-307/05, EU:C:2007:509, punten 53 en 58); 22 april 2010, Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols (C-486/08, EU:C:2010:215, punt 42); 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C-444/09 en C-456/09, EU:C:2010:819, punt 55); 18 oktober 2012, Valenza (C-302/11-C-305/11, EU:C:2012:646, punt 51), en 14 september 2016, de Diego Porras (C-596/14, EU:C:2016:683, punt 45).
Arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C-307/05, EU:C:2007:509, punt 57); 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C-444/09 en C-456/09, EU:C:2010:819, punt 56), en 8 september 2011, Rosado Santana (C-177/10, EU:C:2011:557, punt 74).
Zie in dat verband reeds punt 54 van de onderhavige conclusie.
Arresten van 24 februari 1994, Roks e.a. (C-343/92, EU:C:1994:71, punt 35 alsook aanvullend punten 36 en 37); 20 maart 2003, Kutz-Bauer (C-187/00, EU:C:2003:168, punt 59 alsook aanvullend punten 60 en 61), en 26 november 2014, Mascolo e.a. (C-22/13, C-61/13-C-63/13 en C-418/13, EU:C:2014:2401, punt 110).
In die zin heeft het Hof in het arrest van 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses (C-64/16, EU:C:2018:117, punt 48), geoordeeld dat de verlaging van de salarissen van rechters niet in strijd is met het Unierecht, omdat de maatregel deel uitmaakte van een bezuinigingsprogramma voor de hele publieke sector.
Arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C-307/05, EU:C:2007:509, punt 58); 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C-444/09 en C-456/09, EU:C:2010:819, punt 55), en 8 september 2011, Rosado Santana (C-177/10, EU:C:2011:557, punt 77).
Een vergoeding voor de volle 22 dagen ontvangen echter alleen de ambtenaren in tijdelijke dienst die daarvoor al twaalf maanden hebben gewerkt. Ambtenaren in tijdelijke dienst die pas aan het begin van het schooljaar werden aangesteld, krijgen alleen een vergoeding naar evenredigheid van de periode gedurende welke zij hebben gewerkt.
Zie in dit verband reeds punt 70 van de onderhavige conclusie.